De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina IV]
| |
[Inleiding]Joost van den Vondel
kopergravure van Theod. Matham naar de teekening van Joachim von Sandrart (omstreeks 1640) | |
[pagina VII]
| |
De Bewerkers en de Uitgeefster aan den Lezer
| |
[pagina VIII]
| |
Roeping als uitgever van Vondel toonde de directeur, de Heer L. Simons, reeds in 1893, twaalf jaar dus voor hij optrad als stichter en leider van de Wereld-bibliotheek. Hij had toen, in samenwerking met de kunstenaars Der Kinderen, Zweers en Berlage, zijn voorname deel aan Bohn's vorstelijke prachtuitgaaf van den Gysbreght, waartoe hij als ‘navorscher en letterbeoefenaar’ den inleidenden tekst bijdroeg. Sedert zijn medewerking aan dat luxueuse unicum heeft hem de gedachte niet losgelaten, dat Vondel nader tot het volk kon en moest gebracht worden, een gedachte die hem bezield heeft tot de uitgave van Vondels Spelen, de bekende negen deeltjes bij de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur verschenen in de jaren 1912-1914. Was het wonder, dat, toen een nieuwe volledige teksteditie van Vondels Werken noodig bleek, het initiatief tot dit mooi, maar moeilijk ondernemen uitging van de Wereldbibliotheek? Bij de voor onze uitgave zoo onmisbare samenwerking van velen, kan verschil van opvatting niet uitblijven. Maar toen mij door den uitgever gevraagd werd, mij met de algemeene leiding en met de biografie, de geschied- en boekkundige toelichting, de literatuur-opgave alsmede de keuze der prenten te belasten, heb ik mij tot eerste beginsel gesteld, die leiding niet als een leiband aan te leggen, nu zulke eminente Vondel-kenners, als Dr. Moller, Prof. J. Prinsen JLzn., Prof. Molkenboer en de Heeren Simons en De Klerk een deel der bewerking of inleiding op zich hebben genomen. Laat ieder vrij zijn opvatting, zijn meening weergeven, dat kan slechts de veelzijdigheid der toelichting bevorderen, al wijkt die soms van de mijne af. De drukproeven zijn ook door mij met de oorspronkelijke teksten gecontroleerd. Met ingenomenheid plaatsen wij reeds in dit deel de voorname monografie van Prof. Prinsen over Vondels Proza, een oorspronkelijke studie, die nieuw licht werpt op den geheelen Vondel. Opnieuw is gebleken, hoe onmisbaar het Vondel-Museum is, dat gelegenheid biedt tal van oude drukken voor deze uitgave te raadplegen, waarbij de bekwame conservator, dr. H.C. Diferee, steeds de vriendelijkste hulp verleent. Den leider der typografische uitvoering, den Heer C.R. de Klerk, danken wij den voortreffelijkendruk van Vondels Werken. - Zoo wil deze uitgave op nieuw bewijzen, dat aan den vromen Vondel zelf in vervulling ging wat in zijn prozavertaling de trotsche Horatius profeteert van eigen grootheid en roem: ‘Ick heb een gedachtenis voltoit, die koper verduuren zal, en hooger uitsteeckt dan het punt der koningklijcke naelden. De vratige slaghregen, d'uitgelaten Noorden wint, nochte d'ontelbare reecks der jaren, en het verloop der tijden zullenze niet konnen uitroien. Ick zal niet geheel sterven. Mijn grootste deel zal de Doot ontvlieden. Mijn lof zal hier na altijt even frisch, aengroeien....’ J.F.M. STERCK Aerdenhout, September 1927. | |
[pagina IX]
| |
IIOndergetekende is verantwoordelik voor 't vaststellen van de tekst met de tekst-kritiek, voor 't bepalen van dejaartallen dus voor de volgorde van Vondel's werken, en voor alle toelichtingen die onder de tekst en buiten de afzonderlike opstellen gegeven worden. De historiese toelichtingen die Dr. Sterck buiten 't eigenlike Leven van Vondel geven zal, zullen met (St.) gemerkt worden. In de verklarende toelichtingen en aantekeningen heb ik gemeend zo veel mogelik alles te moeten opnemen, wat voor 'n ontwikkeld lezer maar geen vakkundige of letterkundige, nodig of wenselik kan wezen. De vakkundige vindt er natuurlik veel te veel, maar niemand hoeft er kennis van te nemen, dan als ie dat wenst, en dan hoop ik dat ie er geregeld zal vinden wat ie zoekt en verlangt. Men zal opmerken dat verschillende dingen meer dan eens worden verklaard. Dat kon niet anders. Niemand leest Vondel van 't begin af achter elkaar door. Ik moest dus meermalen met 'n enkel woord verklaren, wat de lezer die 'n bepaald stuk of gedicht lezen wil, op dat ogenblik nodig mocht hebben. En ik meende, hier is beter te veel dan te weinig. Nu zal 't toch gebeuren, dat men onder een der kleinere gedichten, b.v. onder 'n bijschrift in Gulden Winckel of Warande een woord te kort of niet verklaard vindt; men bedenke dan, dat 't waarschijnlik kort te voren uitvoerig is toegelicht; iedere keer alles verklaren ging toch ook niet. In die verklaringen heb ik me vaak niet tevreden gesteld met eenvoudig de betekenis weer te geven. Ik meen dat ook niet-vakkundigen belang zullen stellen in dingen, die duidelik maken, waarom 'n woord, 'n uitdrukking, 'n zin, nu die bepaalde betekenis heeft. Niet om taalkundige geleerdheid gaat 't, maar juist om 't beter begrijpen en aanvoelen van wat Vondel zeggen wil. En de schijnbaar zuiver-taalkundige opmerkingen? Ik heb die erin gezet, maar toch met bedachtzame spaarzaamheid meen ik, om dieper inzicht te geven in Vondel's taal, wat toch ook nodig is voor 't klare begrijpen en 't zuivere aanvoelen. En geen enkele lezer zal hoop ik meer denken aan onbeholpenheid of willekeur bij Vondel, wat anders nog wel gebeurt. In 't begin van 't twede deel zal ik 'n overzichtelik opstel geven van Vondel's taal en spelling in zijn Brabants-Vlaamse tijd. Achterin heb ik vele Aantekeningen bijeengezet in vier afdelingen, die zijn vooral voor de vakkundige wetenschap bedoeld. En me dunkt, ook de niet-vakkundige lezer zal nu en dan belangstellen in de vierde afdeling: Nadere verklaringen, en mogelik ook in de derde: Jaartallen, waar spraak is van de tijd waarin 't gedicht gemaakt is. Eindelik komen nog enkele Verbeteringen. Ondanks de grootste zorg en de speurende ogen van velen, sluipen er enkele onjuistheden en vergissingen in. Ze staan in een klein groepje bij elkaar. Ik hoop dat ze maar weinig zullen hinderen, en ik wens de lezer de volle bevrediging van z'n belangstelling in Vondel's werken. | |
[pagina X]
| |
Ten slotte breng ik m'n beste dank aan zovelen die me geholpen hebben bij de bewerking, vooral de bestuurders en beambten van al onze Universiteits-biblioteken, van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, de Doopsgezinde Bibliotheek te Amsterdam, en van de R.-K. Leeszaal in Tilburg. Ik heb ze heel veel werk bezorgd, en ze hebben met veel ijver gezocht en gezonden wat ik maar aan boeken nodig had. Maar biezonder dank ik de Heer C.R. de Klerk die zo trouw talrijke zeldzame werken heeft helpen opsporen om ze me te sturen, die alle proeven nauwkeurig mee heeft nagezien, en de oude teksten vergeleken heeft, en van wie ik verschillende malen kostbare opmerkingen heb mogen ontvangen. Ook m'n hartelike dank aan m'n dochter Maria Moller, die alle oude teksten tweemaal heeft vergeleken, alle proeven heeft nagezien, en menigmaal onjuistheden voorkomen heeft. H. MOLLER Tilburg, September 1927. | |
IIIMet vreugde zien wij dit eerste deel van De Werken van Vondel ons gebouw verlaten. Wehebben ernstig gestreefd naar een waardig uiterlijk voor den schoonen en rijken inhoud; aan den lezer nu het oordeel, in hoeverre we zijn geslaagd. Wij betuigen onzen oprechten dank aan allen, wier steun en genegenheid ons den moed gaven dit monumentale werk tot eere van onzen grootsten nationalen Dichter te ondernemen. Allereerst aan de wetenschappelijke Medewerkers, en niet in de laatste plaats aan Regeering en Staten-Generaal voor een subsidie, dat den ontzaglijken druk der lasten aan zoo'n uitgaaf verbonden, eenigszins verlicht. Het verheugt ons te kunnen mededeelen, dat bij 't verschijnen van dit eerste deel het tweede bereids ter perse is. Directie en Redactie van de Wereldbibliotheek: L. SIMONS N. VAN SUCHTELEN C.R. DE KLERK. Amsterdam, September 1927. |
|