Kruistriomf en gezangen
(1750)–Joannes Vollenhove– Auteursrechtvrij
[pagina 460]
| |
Tafelzang.Op de wyze: Als een uitgestorte balsem.
| |
[pagina 461]
| |
Schiep uit niet, omlaag gedaalt,
Wert by menschen heusch onthaalt.
Wat verhief zich een geschater
Op de feest te Kana! hoe
Zag de gansche bruiloft toe,
Toen men wyn, in stê van water,
Uit zes waterkruiken goot!
Dus quam Jesus, daar genoodt.
Mildt van heil, komt hy Zacheüs
Zelf vergasten in zyn huis.
Tollenaars, gehaat gespuis,
Komt hy vinden by Mattheüs;
Daar geen zalig bruiloftsgast
By dien bruigom treurt, of vast.
Martha, met haar' broêr en zuster,
Recht voor hem de maaltyt aan:
Martha met veel zorg belaân;
Maar Maria veel beluster
Op zyn woort, dat zoet, als Man,
't Leven voên en geven kan.
Lazarus, een vrolyk wonder,
Sterkt, in 't byzyn van zyn' heer,
't Lyf aan ene tafel weêr,
't Welk zyn stem met kracht van onder
| |
[pagina 462]
| |
Riep ten grave uit, daar 't niet lag
Ongeschent den vierden dag.
Simons, ongelyk van zeden,Ga naar margenoot+
Zien hun tafel dus ge-eert.Ga naar margenoot+
Zelf geen Fariseew ontbeert
Dezen dischgast, heusch gebeden.
Nergens slaat hy, streng en straf,Ga naar margenoot+
Als zyn boetgezant, dit af.
Zegenryke dischgenoten,
Wien deze eer te beurte viel!
Hoe spyst Jesus daar de ziel!
Tong, met honig overgoten,
Welke raatsels geeft gy uit!
Als geen Simson by zyn bruit.
Hoe besprengt gy onder 't eten
Elk gerecht met heilzaam zout,
Dat veel zielen onderhoudt!
Hoe vertoont gyze, aangezeten
En verzadigt op het maal,
Dat men wacht in 's hemels zaal.
Heilant, zonder endt weldadig,
Daal, ei daal, op ons gebeên,
Nu noch gunstig naar beneên:
Koom, bezoek ons weêr genadig.
| |
[pagina 463]
| |
Strek ons beste tafelvreugt,
Wyn, die ewig 't hart verheugt.
Dat uw aldoorstralende ogen,
Door 't geloof met lust gezien,
Ons alle overdaat verbiên;
Hier geen losse praat gedogen:
Dat uw hant, hier wellekoom,
Dertle lusten houde in toom.
Wie vint smaak in lekkernyen,
Daar uw heil ons niet verzaadt?
Bozen, waar gy buiten staat,
Zwelgen graag, als roofharpyen:
Maar geen kruim blyft onbevlekt,
Waar uw gunst geen tafel dekt.
Geef ons aardtsche spys te proeven
Met een hemelsch, rein gemoet;
Datze dope als in uw bloet.
Spys ons ('t geen wy meest behoeven)
Met uw vleesch en bloet altoos:
En verza ons endeloos.
1679. |
|