| |
De rechte hemelvreugt qualyk begrepen.
Op de wyze van den 96. Psalm.
Ferre vident sua gaudia ventos.
GY, die, door blinde zorgeloosheit
Misleit, noch in deze aardtsche broosheit
Wenscht om den hemel, doch geveinst
Heel anders spreekt, en anders peinst,
Tot weldoen traag, nooit schuw van boosheit;
Ei let, hoe ydel uw gedachten
De hoogste glori dus verwachten:
Besef met ernst, en sla wel ga,
Waar 's hemels blyschap in besta,
Wat hoog en hemelsch daar zy t'achten.
| |
| |
Is 't wellust? is 't vermaak en weelde,
Als menig mensch zich dwaas verbeeldde?
Is 't eer en staat, daar aardtsch geluk
Mê praalt? of veiligheit van druk,
Die meest u hier omlaag verveelde?
Neen: heiligheit is hoogst te loven
In 't schoonste ryxhof aller hoven.
Godt zelf, als d'Oppermajesteit,
Munt heerlykst uit in heiligheit,
Ziet alles onbevlekt hier boven.
Godts Zoon, het Woort, in vleesch ons nader
Verschenen, en altoos zyn' Vader
Gehoorzaam, voert zyn' wil noch uit
In 't zaalgen van de kerk, zyn bruit,
En kroont dus al zyn leên te gader.
Godts Englen, al zyn hoftrouwanten,
Zyn zetelwacht en ryxgezanten,
Staan ewig 't opperste bevel.
Getrou ten dienst, bestryden fel
Wie zich te stout hier tegens kanten.
Dien last blyft niemant daar vergeten:
Hun vlyt en yver, nooit gesleten,
Ontzegt geen diensten Christus kerk,
Zo heet, als vier, gezwint van vlerk,
Door eew noch tyts verloop gemeten,
| |
| |
Wie stygt ten hemel dan begerig,
Verwaant in weelde, in ramp kleinzerig,
In werken snoot, en vuil van mont,
In wandel onvroom, valsch van gront,
Van 't werk des hemels gansch afkerig?
Zo wenscht ook Balaäm, gedreven
Van trek tot heil en hemelsch leven,
Te sterven der oprechten doot;
Maar los, schynheilig, en te snoot
Om naar dien prys oprecht te streven.
Kon ooit een huichelaar verschynen
In 't zalig licht der Cherubynen,
Volmaakt in deugt, die hem verdriet,
Hy stont bedeest, hy duurde 'er niet,
Verdroeg dien glans niet, most verdwynen.
Leef vroom, ô Christen, niet by vlagen,
Noch om veel moedts hierop te dragen,
Maar rein van handen en van hart,
In vreugt bezadigt, kloek in smart:
Schep lust in 's hemels welbehagen.
Pas nooit van 't hemelspoor te dwalen;
Maar 't hart in weldoen op te halen.
Dat 's hier een hemel: ruim zo schoon
Verwacht dit ryker glorikroon,
Daar hemelburgers best mê pralen.
1693. |
|