Kruistriomf en gezangen
(1750)–Joannes Vollenhove– Auteursrechtvrij
[pagina 398]
| |
Zyn naam wort helsch gelastert,
Zyn wil en woort verbastert.
Oprechtheit flaawt en krimpt,
Van veel wrevels trots beschimpt.
De kerk zucht, wreet geplaagt,
Van slim bedrog belaagt,
Van moortgewelt verjaagt.
De hel braakt zielvergiften
Met tongen en met schriften.
Wiens tong, of hant, of hart
Toont dat 's hemels leet hem smart?
Hier zacht te gaan, te deinzen,
Heet vrede, of kloek beleit;
Hier trouweloos te veinzen
Gedult en reklykheit.
Ontwaakt, ô yverlozen:
Gy vromen, geeft toch bozen,
Op genen onweg moê,
Nooit in kracht van yver toe.
Gy ziet afgodery,
En haat, en hovaardy,
Voor 's afgronts heerschappy,
Arbeiden, woelen, slaven;
Ziet gout-en staatzucht draven,
Als paarden op den hol,
Rennen, steigren even dol.
| |
[pagina 399]
| |
Zoudt gy dien yver wyken,
Op 't hemelspoor een slek,
Zo vuil als traag, gelyken,
Of ezel, dien de nek
Naar 't wetboek stont te breken?
Neen, deugt wort eer ontsteken
Van heilgen yverbrant,
Die zich braaf hier tegens kant.
Zo yvert Moses met
Zyn stene tafelwet,
Daar hyze zelf verplet;
Zo Pinehas godtvruchtig
In 't straffen van 't ontuchtig
Bordeel: zo grieft Godts hoon,
Als een moortsteek, Jesses zoon.
Zo quyt zich helt Elias
Vol viers in 't offerperk;
Hiskias en Josias,
Herbouwers van de kerk;
De geest niet min, vol yvers,
Van d'Evangelischryvers;
Apostel en Profeet,
Die voor Godt kloekmoedig streedt:
Opdat hun yverfaam
Een Christens ydlen naam,
Die 't luttel meent, beschaam'.
| |
[pagina 400]
| |
De vorst des afgronts prikkelt
Wie, in zyn' strik gewikkelt,
Hem dient voor onderdaan,
Zelf met kracht tot yver aan.
Die gruwlyke yverstoker,
Nooit stil, nooit onvoorzien
Van pylen op zyn' koker,
Verzuimt geen kans, indien
Wy vlyt en tydt verzuimen;
Legt altyt op zyn luimen;
Breit list, of komt gestoort
Vroeg en vreeslyk ons aan boort.
Die leew vliegt elk zo snel
Al brullende aan, als fel.
Zo yvert staag de hel:
Zo rust die rustverstoorder
Nooit, als een menschemoorder.
Wie rust, in slaap geraakt,
Daar dees vyant woelt en waakt?
Als helsch gewelt dus rammelt
En raast, tot elx verdriet,
Wie sukkelt noch? wie sammelt,
En sterkt Godts benden niet?
Hoe wort de prys gewonnen?
Hier dient gejaagt, geronnen,
| |
[pagina 401]
| |
Gedrongen, zo Godts woort
Melt, als door een enge poort,
Gekampt, gestreên, daar 't gelt,
Gestorremt met gewelt.
Zo blyft geen Christensch helt
Van 's hemels hulp versteken.
Godts trou, noch nooit bezweken,
Godts mont belooftze, daar
Hy zich zelf noemt yveraar.Ga naar margenoot+
Hy yvert tegens boosheit,
Zyn kerkplaag, niet alleen,
Maar tegens yverloosheit,
Die haar verraadt, met een.
Wat eischt Godts Zoon, verslonden
In 's Vaders dienst, geschonden
Van roof-en moortgespuis,
Door den yver voor zyn huis?
Hy vordert yverblyk,
Opdat men hem gelyk',
Voor d'ere van zyn ryk;
Dreigt flawen te verwyzen:
Hy spuwtze, als lawe spyzen,
Wier smaak hem tegenstont,
Heet noch kout, uit zynen mont.
1693. |
|