Kruistriomf en gezangen(1750)–Joannes Vollenhove– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] Raadt voor quade ogen. Op den toon van den 24. Psalm. Anders by H. Zweerts, 145. Moniti meliora sequamur. HOe zorglyk wort de mensch bestreên In ziele en lyf, in al zyn leên! Hoe blint vervoert van 't licht der ogen, Dat klaar en levend kristallyn; Door ydlen lust tot bittre pyn, Door vreugt tot veel verdriet bedrogen! Onnoembaar, endeloos is 't quaat, Waartoe 't gezigt de ziel verraadt. Al komt dit langsaam haar bekruipen, Al sluipt het stil en steelwys in, Het krenkt, betovert hart en zin, Indien men 't eens laat binnen sluipen. Waar ooglust qua begeerte ontsteekt, Dat vier, door ydelheit gequeekt, [pagina 393] [p. 393] Geensins gelescht van zorgeloosheit, Een wyl bedekter smeult en smookt, Daar berst, van sterker drift gestookt, Een lichte vlam uit van veel boosheit. Och! blyf u zelf, ô mensch, getrou: Schiet vroeg een schot voor ramp en rou. Schuw weelde, die veel wee kan baren: En sluit de vensters, daar een snoot En schendig opzet, met de doot, Gereetst ter ziele in komt gevaren. Pas op, zie toe, zie wakker toe, Opdat u 's hemels zorg behoê, Uw ogen 't hart geensins bederven. Uw hart voegt eer 't gezigte een wet Te stellen, die het wys belett' Zo wulpsch te zwieren en te zwerven. Steek, met een vast en vroom besluit, Het ergrend oog voorzigtig uit. Vergeet uw' adeldom noch waarde. De dieren zien naar 't stof beneên, Dat met uw voeten wort betreên: Uw ooglicht stygt ver boven d'aarde. Wat lust u lastige ydelheit, Van d'ogen nutter droef beschreit, [pagina 394] [p. 394] Tot ramp lichtvaardig te begapen? De gansche werelt geeft u stof Tot 's groten scheppers dienst en lof. Zie daar zyn magt in al 't geschapen. Zie Godt in 't hemelsche gewelf, In lucht en zee: bezie u zelf, Een wonder van Godts alvermogen. Aanschou zyn wysheit in elk oog, Dat al 't gestarnt aan 's hemels boog Zo snel beschiet, als met twee bogen. Verbeelt, opdat uw oog niet dwaal', U 't schoonste licht, den sterksten straal Van Godts gezigt en alziende ogen: Voor wien de dikste duisternis En nacht zo klaar, als daglicht, is; Met nevel noch gordyn betogen. Zie toe dus: waak, nooit wakens moê. Betrou u zelf de wacht niet toe: Maar smeek om 's hemels hulp gedurig. Zo lydt geen hart, vol dertle min, Met zyn vyf zinnen, door een' zin, Te dwaas, te dom, te wispelturig. 1698. Vorige Volgende