| |
Overal raadt voor.
Op de wyze: N'esperez plus mes yeux.
Of op Sluiters toon in zyne leste Gezangen, 107.
Omnis curae casusque levamen.
Sterkt Jesus 't vroom gemoet
Met gunst- en liefdeteken!
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
En drenktze uit frissche beken.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
| |
| |
Dees Zielarts heelt door zyn
Benaawtheit zelve en pyn.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Al dreigt de nachtvorst fel
Zich aan Godts kerk te wreken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Indien d'aartsvyant vleit,
Geen list noch logenpreken.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
De werelt, valsch van zin,
Weve, als een vuile spin,
Een net van helsche treken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
| |
| |
Zy kome ons loos aan boort
Met goet, dat meest bekoort;
Met dreigen, of met smeken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Schoon ydle weelde en pracht
Veel ootmoet trots veracht',
Godts dienst een dwaasheit reken':
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Wort d'eedle deugt met haat
Begrimt, gevloekt, versmaadt,
Bestreên van lasterstreken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Is hier of daar een kans,
Daar eerzucht krygt een' krans,
Of geltzucht winst, verkeken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
| |
| |
Wat oorlogsmagt ons drukk',
Die, stout op haer geluk,
Godt zelf te na durft spreken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Ons deert geen schrik by nacht:
Zyn zorg dekt ruim zo zacht,
Als zyde of purpre deken.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Al treft ons ramp op ramp,
't Geloof ziet door dien damp
Genalicht, nooit bezweken.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Het quaat, dat, aange-erft,
Al 't menschdom meest bederft,
Mag elders gruwlen queken:
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
| |
| |
De ziel vint, watze lydt,
In 't bangste van haar' stryt,
Godts gunst nooit heel geweken.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
Daar niemant raadt voor weet,
Blyft van geen heil versteken.
Waar Jesus gunst ons niet ontstaat,
Daar kan geen raadt noch troost ontbreken.
1693. |
|