| |
| |
| |
Raadt voor de ergste ziekten.
Wyze: O minnelykste Emmanuel!
By Lodenstein te zien, 104.
Durate, & vosmet rebus servate secundis.
WAt suft en schriktge, ô kranke ziel?
In 't vleesch? ô neen, genadig viel
En wreet aan 't kruis geschonden.
Hem, als om 's menschdoms qualen krank,
In 't graf hierdoor gezonken,
Is van Godts hant een bittre drank
Vol gift en gal geschonken,
Der kranken heil gedronken.
Zie toe slechts, blyf u zelven niet
Van hulpe en troost beroven,
Terwyl mistrouwen u verbiedt
| |
| |
En kruisbloets kracht te boven.
Aanschou met een boetvaardig oog
Godts zoon, aan 't hout gehangen,
Als Isrel Moses slang omhoog,
Een gruwlyk moortvergift,
Als spog van helsche slangen.
Verzuim Bethesda, Christus kerk,
Daar 't woort en zyn genademerk
Van ween bevryt en vloeken.
Niet traag, noch al te spa,
Veracht geen voorschrift, u te zwaar,
Als kranken, die niet willen
Geholpen zyn in lyfsgevaar.
Versma geen bittre pillen.
Dien arts niet te bedillen.
| |
| |
't Zy dat hy oli brenge, of wyn,
Wil zuivren, of verzachten;
Zyn raadt is puik, stilt pyn door pyn,
En jammerklagt door klagten.
De ziel staat heil te wachten.
Of ziet de Zielgenezer graag
Op winst, tot troost van armen
En geldelozen anders traag?
O neen: maar tot ontfermen
Verlicht hy die slechts kermen.
Gevoel uw' noodt recht: spreek hem aan
Met stenen en met klagen,
Om raadt en artseny begaan,
Benaawt, gewont, verslagen;
En als in stervens vlagen.
Vergeet, opdatge u niet verkort,
Geen qualen naakt t'ontdekken:
Verzwyg niet, wat en waar 't u schort.
Zoek geen melaatsche plekken,
| |
| |
Geen buil, of boze zweer,
Zyn alziende oog t'onttrekken.
Vintge u geredt, stort nooit weêr in:
Waar zielverleiders noden.
Schuw overdaat: schik hart en zin
Wel stip naar zyn geboden.
Dat, by dien arts gehaat,
Zo raakt een zwaar gebroken hart
Herleeft, verlost van smart op smart,
Ook zonder noodts bepaling:
Slechts dankbren wil tot loon,
Nooit volle schultbetaling.
1693.
|
|