Kruistriomf en gezangen
(1750)–Joannes Vollenhove– AuteursrechtvrijDe werelt een groot dolhuis.Op de wyze: 't En is niet alle tydt.
| |
[pagina 232]
| |
Waar vroom ontzag ontbreekt voor d'allerhoogste magt,
De bron der wysheit by den wysten vorst geacht,
Daar is de werelt een vervaarlyk dolhuis, vol
Van zotten, dien het hooft altoos is op den hol.
Golt reden daar, by wien zou goet van aardtsche stof
Meer gelden dan een schat, vergaart in 't hemelsch hof?
Zou draf en spoeling, die den buik niet vullen kan,
Ooit beter smaken dan de deugt van hemelsch Man?
Zo mist een Esau dwaas zyn eerstgeboorterecht
Om ene schotel moes, hierop zyn broeders knecht.
Zo ruilt een zot fyn gout voor koper: 't slechte kint
Laat zich dus stelen, daar 't een' schonen appel wint.
Hoe woelt al 's werelts zorg? zy leeft heel zorgeloos,
Als zotten plagten, of de zorg is blint en boos,
Voor buik en keel, en voor het lyf, der wormen spys,
Geen ziel, geen aartsgeluk, geen hemelsch Paradys.
Hoe los is daar 't bedryf? gelyk der zotten spel
Met vier, met messen, en wat zorglyk is. De hel
Te dienen, lyf en ziel te krenken, is de zaak,
Die bozen werk geeft, met een jammerlyk vermaak.
En is de man wel wys, die zonder grontslag 't huis
Op zant bout, al te zwak voor storm-en stroomgedruis?
Die onkruit zaait, en daar een' graanoogst van verbeit?
Die heil wacht van een' stryt met d'Oppermajesteit?
| |
[pagina 233]
| |
Schort hem geen reêngebruik, die, door den smaak bekoort,
Vergift, dat zoet is, zwelgt, schoon 't duizenden vermoort?
Die wis in zyn bederf voor ewig loopt, en in
Veel jammers neêrstort om een kort onwis gewin?
Wat tong kan melden, hoe dees dolheit oversnoot
Naakt lope voor Godts oog, van deugt en schaamte ontbloot,
Raaskalle, vloeke, en huile, en lastere, en verwoedt
Zich wonde en builen sla, en zwemme in menschenbloet?
Ga heen dan, Filosoof, ontklee natuur van lit
Tot lit, ontdek met vlyt al wat verholen zit,
En heet dus overkloek, terwylge elendig raast;
U zelf noch Godt niet kent, door wysheits schyn verdwaast.
Ga heen, ô Haman, ga dus voor een' man van Staat,
En gy, Achitofel, voor 's konings wysten Raadt;
Opdatge, als dubbel zot, om hals raakt, deerlyk stikt,
In 't net van uw vernuft en wysheit zelf verstrikt.
Zou Demokryts gelach, of Heraklyts geschrei
Best voegen by dit werk? met reden allebei.
De booswicht wort alom van vromen, als een zot,
Van Godt, van 's afgronts geest, die hem bedriegt, bespot.
Bespot och! in zyn' noodt en jammerlyke elendt,
Met lust by hem gezocht, en al te spa gekent.
Hy waar mêdogen waardt, by toeval herssenloos,
Of door natuurgebrek: maar neen, dees ziekte is boos.
| |
[pagina 234]
| |
En gaf hy, deerlyk in zyn zinnen dus geraakt,
Getrouwen raadt gehoor! maar neen, krankzinnig staakt
Hy geen quaat opzet, valt onbuigsaam, niet te raân
Door wys berecht, ja grimt en bast 'er tegens aan.
Ga naar margenoot+ Wat kruit geneest, ô mensch, en brengt u tot verstant,
Die met uw quaal gedient, u tegens noothulp kant?
De hoogste Wysheit wenscht u kennis, hoog van prys,
En roept helaas! vergeefs: myn volk, och waartge wys!
1693. |
|