Helt Naman kon met geen Jordaneplassen
Het lyf zo schoon, als wy de ziel hier wasschen.
Door geen Bethesda vinden
Geen wonderbron, aan 't stromen,
Laafde Simson zo volkomen;
O bruit uit 's tweden Adams zy,
Veel honigs uit, veel balsems voor uw smarte
Om 't misdryf, dat uw' heilant griefde in 't harte.
Koomt, schuldige gemoeden:
Drinkt bloet- en watervloeden,
Koomt, zuivert hart en handen.
Groet met min dees minnepanden.
Veel boosheit ziet hierna,
Wien zy doorstak, te spa.
1681. |
-
voetnoot*
- Paus Innocentius de zeste heeft een jaarlyksch feest ingestelt, deze spere, Christus doornekrone, en de kruisnagelen ter ere, grote aflaten daarby vergunt, en een histori geschreven van dit moortgereetschap; alles ter begeerte van Keizer Karel den vierden, door twee Kardinalen van hem gekroont, een groot lief hebber van zulke heiligdommen, en die deze en meer diergelyke, als treflyke ryxsieraden, uit zyn voorzaats schatkiste ontfing. Men vint het een en 't ander by de Kronykschryvers Nauklerus en Tritthemius, by Kalvisius, Kluverus, en Jonston, en ouder schryvers, dieze bybrengen, omtrent het jaar 1360. Baleüs, Hospinianus en Hoornbeek melden uit Platina en anderen, hoe deze heilige speer hier en daar vervoert, vereert, en verkocht is, verheerlykt door treflyke oorlogsdaden en overwinningen, op verscheide plaatsen vertoont, begroet, en aangebeden, als caeli pandens ostia, de hemeldeuren ontsluitende. Maar dit verhaal van de spere staat gelyk in waarde met dat van den soldaat, dieze gruwelyk gebruikte; Longinus namaals genoemt (van λόγχη, een spere in 't Grieksch) en als een Heilig geëert in de Roomsche kerke: terwyl hare leraars omtrent zynen naam, vaderlant, beroep, martelaarschap, en de blintheit zo van hem, als van andere blinden, door hem na zyn doot wonderlyk genezen, niet weinig verschelen. Men zie niet alleen Kalvyn, Beza, en J. Gerhardus over Joan. xix. 34. met Hospinianus werk van de Christensche Feesten, maar ook J. Baptista Mantuaners lofdicht op Longinus, en Lipomanus Historie der Heiligen, gene poëten in geestigheit van fabelen toegevende.
-
voetnoot†
- Wie kan denken, dat 'er vaten op den Kruisberg tot dit gebruik gereet stonden? Of wie zouze daar gebragt hebben? D' eerste Schryvers na Christus tydt reppen hier niet van. Maar de Kardinaal Baronius verhaalt, dat de H. Maagt het bloet en water, uit Jesus zyde gevloeit, met grote eerbiedigheit vergaart heeft; enen niewen en beuzelachtigen Metafrastes hierin volgende, en van Kasaubon wederlegt met bondige redenen. Dit gaat even zo vast, als dat Jesus hartebloet, van Sint Longinus in een vaatje bewaart, enige ewen hierna met zyn lichaam te Mantua begraven is (gelyk Baptista Mantuaner verdicht) of dat een kruisbeelt, van enen Jode in Syrie doorsteken, veel bloets uitstortte; 't welk te Mantua gebragt, en door vele wonderwerken befaamt, van Leo den derden, na vlytig onderzoek, op het verzoek van Karel den Groten, in den jare 804. Christus eigen bloet wiert bevonden (hoewel dit by den zelven poëet niet alleen, maar ook by Platina, en Nauklerus, en Sigonius in zyne Italiaansche Historie, wort aangenomen, en van Baronius vast gestelt op Leoos verklaringe, en meer Pauzelyke bullen, die hy nooit zegt gezien te hebben) of dat nu noch waarachtig bloet des Heren is, 't geen by druppels en by kannen op ontelbare plaatsen bewaart, vertoont, en geëert wort: gelyk Hoornbeek daarvan getuigenissen bybrengt uit Roomsgezinde schryveren, Disp. ii. de Reliq. th. xi.
|