Kruistriomf en gezangen
(1750)–Joannes Vollenhove– AuteursrechtvrijNacht op den middag.Toon: Sarabande Roial.
Sol caput obscura nitidum ferrugine texit.
MEn zwyg vanGa naar voetnoot* Faëton,
Te stout in 't mennen
Der zonnekoetse, aan 't hollen met die vracht.
Zwygt, dichters, hoe de zon
Verdwaalt in 't rennen,
| |
[pagina 87]
| |
Verbystert doorGa naar voetnoot* Thessaalsche toverkracht;
HoeGa naar voetnoot† Argos schreide,
Toen 't licht daar scheidde,
Zyn' dienst ontzeide
Pelops moortgeslacht.
De kruisvloek van Godts zoon
(Dit 's zuivre waarheit)
| |
[pagina 88]
| |
Verdryft den dag, verduistert 's werelts oog;
En wekt een' jammertoon,
Waar zulk een naarheit
Den middag bluscht, de volken van omhoog
Met schrik komt treffen,
En 't kruis verheffen.
Wie kon beseffen,
Waar de zon vertoog?
Geen wonder, dat de bron
Van licht en luister
Zelf licht ontbeerde, en droevig rougewaat
Heur kracht en klaarheit schon.
Is 't niet helduister
In Jesus ziel, daar 's Vaders bly gelaat
(Al 't licht te gader)
Hem, 's levens ader,
Der lichten vader,
Stervende, ondergaat?
Dees nare roulievrei
Beklaagt op't deerlykst
Het vonnis, van Romein en Joodt gevelt;
Betreurt het kruisgeschrei;
Ontdekt op't heerlykst
De kracht des Godts, die 't licht zyn palen stelt;
| |
[pagina 89]
| |
Toont, hem dienstvaardig,
Den dag onwaardig,
Al wat boosaardig
Groeit in 't moortgewelt.
Dit roukleedt zonder ga
Dekt 's hemels aanzicht,
Beschroomt te zien zyn Scheppers ongelyk.
Maar streedt voor Josua
De zon en 't maanlicht,
Dit lichtverlies verstrekt een blyder blyk,
Hoe tot Godts ere
Zich Godt vernêre,
En triomfere
Over 't zwarte ryk.
Hoe hardt helaas is 't hart,
Dat boos durft schimpen
Met Jesus kruis en kruispyn! Och! wien zou
Van 's Heilants smaat en smart
Het hart niet krimpen?
Die 't aardtryk schudt, die 't hemelsche gebou
Met kracht komt steuren,
Benaawt doet treuren,
Zyn feestkleedt scheuren,
Zich verkleên in rou.
| |
[pagina 90]
| |
Is Abrams zaat niet blint,
En snoot verbastert,
Dat voor den glans der heilzon, lang verwacht,
De wet, haar schaduw, mint,
Die zon noch lastert?
Och duurde dit dry uren, bleef dees nacht
Alleen dry dagen!Ga naar margenoot+
Gy schept behagen
In Faroos plagen,
O verstokt geslacht.
Ons straalt, als Gozen, uit
Dees duisternissen
't Genalicht toe van dien gekruisten Heer.
Maar wie 't gezicht nu sluit,
Blyft ewig missen
Dien hemelglans. Zie neêr, ô Godt, zie neêr,
O alvermogen,
Met mededogen.
Of voor onze ogen
Daagt het nimmermeer.
1681. |
|