hoe dan ook, men is het erover eens dat vrouwelijke schrijvers en hun werk tot dusverre flinke gebreken vertonen.
Dergelijke overtuigingen heersten niet alleen in het literaire leven, maar ook in het toenmalige maatschappelijke leven. Daar geloofde men bijvoorbeeld net zo goed in gendereigenschappen. Dat bewijzen congresberichten, enquêtes en rapporten uit die tijd. Illustratief is de enquête van het progressieve Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging, gepubliceerd in Wat leeft er onder de vrouwen? (1952). De honderden vrouwen die daaraan meededen vonden over het algemeen dat vrouwen zich niet openbaar en politiek moesten engageren, omdat ze dan ‘veel van haar charme, haar vrouwelijkheid’ zouden inboeten. Het was beter als ze hun ‘moederlijke gaven’ in hun eigen omgeving verspreidden en daar ‘vrede en harmonie’ zouden scheppen.
De opvatting dat vrouwen charmant, vredelievend en huiselijk zijn, klinkt lovend. Toch zijn het eerder gebreken, want daardoor zijn ze niet geschikt voor taken ‘buitenshuis’. Omdat men er omgekeerd nooit over discussieert dat mannen vanwege hun eigenschappen niet geschikt zijn voor ‘binnenshuis’, is het ongelijke effect dat zij in orde lijken te zijn, de vrouwen echter niet. Bovendien dachten velen, zoals ik net zei, dat mannen vanwege hun bestaan ‘buitenshuis’ beter schreven dan vrouwen. Een derde ongelijkheid in de tweedeling ‘binnenshuis’ en ‘buitenshuis’ is dat het eerste geen beroepsmatige, politieke of financiële macht geeft. Je ziet dan ook dat een aantal vrouwen graag een rol ‘buitenshuis’ wil spelen, terwijl er bij mannen geen drang bestaat om zich ‘binnenshuis’ te begeven.
Dat men ‘binnenshuis’ en de daarbij behorende eigenschappen niet erg hoog aanslaat, blijkt verder uit de gewoonte in het literaire leven om vrouwen, als men hun boeken niet