| |
| |
| |
5 · Kwalitatief onderzoek: halfzacht versus keihard
In dit hoofdstuk wil ik een facet van mijn recensieverzameling kwalitatief bestuderen. Eerder zijn allerlei constanten opgesomd in de genderopvattingen van recensenten (en ook van andere literatoren). De constante ‘mannelijke eigenschappen’ zal hier nader uitgewerkt worden. Omdat men mannen en vrouwen als tegenstelling zag, geloofde men tevens in vrouwelijke eigenschappen, die met de mannelijke contrasteerden. Mannelijke en vrouwelijke schrijvers en hun boeken zouden door die gendereigenschappen gestempeld zijn.
Met enig logisch denkwerk kan men de ideeën hierover uit de recensies filteren. Als voorbeeld citeer ik uit een recensie over Bloesemtak van F. Bordewijk. F.W. van Heerikhuizen vergelijkt deze nieuwe roman met de vorige, De doopvont. Bij Bloesemtak ontbreekt ‘de monumentaliteit, de forse omvang niet alleen, maar ook de stoere hoofdfiguur, de algemene achtergrond van een grote maatschappelijke verschuiving, het dwingend belang van de erin gestelde levensvragen’. Bloesemtak zou ‘losser [...] opgebouwd’ zijn, en dat alles ‘correspondeert prachtig met het feit dat de hoofdpersoon deze keer een vrouw is, in wie wij een heldere, nobele levenshouding verenigd vinden met een warm, impulsief gevoelsleven [...]: de observatie is fel raak, maar toch niet ál te scherp, de handeling verloopt logisch en met zekere dramatische toespitsingen, maar toch ook weer niet al te logisch en al te dramatisch, terwijl er onderdoor de dagelijkse gang van leven en seizoenen een deel van de aandacht blijft behouden. Het boek is hierdoor wel geen groot, maar toch een gaaf en rijk kunstwerk geworden.’
| |
| |
Opmerkelijk is dat volgens Van Heerikhuizen vorm en inhoud van De doopvont en Bloesemtak corresponderen met het geslacht van de hoofdpersoon. Het mannelijke aan de eerste roman is het monumentale, forse, stoere, dus eigenschappen als grootsheid en kracht. We zien die terug in de formulering van de thematiek: ‘een grote maatschappelijke verschuiving’, ‘het dwingend belang van de erin gestelde levensvragen’. Het vrouwelijke aan de tweede roman is de ‘lossere opbouw’ en niet al te veel logica, dus eigenschappen als weinig vormende kracht en weinig rationaliteit. Dat ‘weinig rationele’ zit indirect ook in de ‘niet al te scherpe observatie’; scherpe observatie is immers op analytische vermogens gebaseerd. Hierbij sluit aan dat een ‘warm, impulsief gevoelsleven’ vrouwelijk zou zijn. Met andere woorden, koude logica is mannelijk, warm gevoel is vrouwelijk.
Van Heerikhuizens hele beschrijving is gebaseerd op de vooronderstelling dat er een oppositie van mannelijk en vrouwelijk bestaat. Wil dit zeggen dat tegenover mannelijke grootsheid en kracht een soort vrouwelijke kleinheid en zwakheid staan? Daar kom ik nog op terug. Deze passage levert een heel aantal gendereigenschappen op, maar het meest veelzeggend is de laatste zin. Over Bloesemtak en het vrouwelijke karakter ervan zegt Van Heerikhuizen: ‘Het boek is hierdoor wel geen groot, maar toch een gaaf en rijk kunstwerk geworden.’ Daarmee stelt hij dat juist de vrouwelijke eigenschappen een lagere soort kunst opleveren - weliswaar ‘gaaf en rijk’, maar niet ‘groot’. Omgekeerd produceren de mannelijke eigenschappen kennelijk wel een groot kunstwerk. Zo wordt de hiërarchie tussen beide soorten eigenschappen eenduidig vastgelegd.
Ook in de andere recensies uit mijn collectie komen de gendereigenschappen voor die Van Heerikhuizen meent waar te nemen. Men gebruikt niet steeds dezelfde woorden, en de
| |
| |
verschillende eigenschappen hebben ook meer dan één facet. Dat vrouwen weinig vormende kracht hebben, bijvoorbeeld, houdt volgens de kritiek verband met de ‘vrouwelijke drift tot mededeling’, zoals Jan Willem Hofstra het in verband me Willy Corsari noemt. Daarom zou je bij hen vaak een ‘onvermogen tot schifting van het geschrevene’ zien. Men vindt dat het vrouwen in tegenstelling tot mannen mankeert aan zelfbeheersing, zodat ze ook hun teksten niet goed beheersen.
Verder is men het erover eens dat vrouwelijk gevoel en impulsiviteit tegenover mannelijke rationaliteit en logica staan. Zo zegt Dick Ouwendijk dat schrijvende vrouwen vaak onder de ‘ondeugd van hun kunne’ lijden ‘van er maar op los te fantaseren en te babbelen’. Daarom zou een ‘spottende bejegening door een flitsend denkende en mannelijke geest’ ook geen wonder zijn. Terwijl de vrouwen dus impulsief en zonder nadenken te werk gaan, zouden de mannen die hen bekritiseren ‘flitsend denken’. Een positiever onderdeel van deze vrouwelijke eigenschap is gevoeligheid. Johan van der Woude prijst Clare Lennart, omdat haar roman ‘uit een bij uitstek vrouwelijk, sensitief geestelijk klimaat is ontstaan’. Wel is ‘tederheid en fijne gevoeligheid’ zoals Ben van Eysselsteijn opmerkt, geen kenmerk van de ‘moderne letteren’. Anders gezegd: wie gevoelig of sensitief schrijft, is ouderwets. Dergelijke uitspraken maken duidelijk dat men de mannelijke eigenschappen hoger waardeert dan de vrouwelijke. De eerste komen overeen met de literaire norm, de tweede niet of in mindere mate.
Wat moeten we aan met de vrouwelijke ‘kleinheid’ en ‘zwakheid’ die Van Heerikhuizen suggereerde? Ook in dit geval gaat het om iets dat verschillende facetten heeft. De kleinheid, als een soort omkering van mannelijke grootsheid, blijken we volgens andere recensies te moeten opvatten als geen overzicht hebben, zich verliezen in details, wat wijdlo- | |
| |
pigheid tot gevolg heeft. Vrouwen, schrijft iemand in verband met Annie M.G. Schmidt, hebben in tegenstelling tot mannen ‘geen gevoel voor verhoudingen en verliezen altijd de grote lijnen uit het oog’. Rico Bulthuis zegt hetzelfde als hij Simon Vestdijk en Hella Haasse vergelijkt: Vestdijk ‘analyseert kritisch’ en heeft overzicht; Haasse werkt ‘van detail naar detail’, wat hij een ‘ouderwetse’ schrijfwijze noemt.
En Van Heerikhuizens vrouwelijke ‘zwakheid’? Die blijkt men zich te moeten voorstellen als iets dat ook toegeeflijkheid en zachtheid inhoudt. Een voorbeeld hiervan is C.J.E. Dinaux, die in een recensie over Josepha Mendels schrijft dat ‘vrouwelijke rijpheid [...] niet meer van het leven, van de liefde en de man vraagt dan er als antwoord op gegeven kan worden’. Tegenover deze vrouwelijke zwakheid, toegeeflijkheid en zachtheid staat mannelijke kracht. Die heeft ook een agressieve kant, zoals een recensie over Harry Mulisch laat zien: ‘Naast mej. X die bovenzinnelijke contacten onderhoudt, magische verbanden ziet en een neiging aan de dag legt tot halfzachte opinies en mooischrijverij vindt men in dezelfde schrijver een meneer IJ, die een cynische, onstuimige, scherpzinnige spotter is.’ De recensent ziet een negatieve en een positieve kant in Mulisch, die hij genderspecifiek als ‘mejuffrouw X’ en ‘meneer IJ’ betitelt. Mejuffrouw X heeft ‘halfzachte opinies’; meneer IJ is ‘een cynische, onstuimige, scherpzinnige spotter’. Daarmee staan vrouwelijke zwakheid en zachtheid tegenover mannelijke hardheid en agressie.
Men moet zich voorstellen - in dit hoofdstuk kan ik maar beperkt citeren - dat er veel van dergelijke passages in mijn recensieverzameling te vinden zijn, en daarin worden steeds exact dezelfde overtuigingen herhaald. Dat houdt enerzijds in dat de genoemde gendereigenschappen steeds terugkomen, en steeds als tegenstellingen; anderzijds dat er nooit iemand is die het omgekeerde beweert, zoals: ‘Een strenge
| |
| |
compositie is iets vrouwelijks’, of: ‘Een warm gevoelsleven is iets mannelijks.’ Verder wordt er altijd dezelfde hiërarchische ordening aan gegeven: de vrouwelijke eigenschappen zijn minder goed, of leiden tot minder goede literatuur, dan de mannelijke.
In totaal leidt de analyse tot vier paren vrouwelijke en mannelijke eigenschappen, die alle meerdere kanten hebben. Vrouwelijk staat steeds tegenover mannelijk:
1. | gedetailleerd en wijdlopig schrijven versus overzicht en beknoptheid |
2. | vormloos schrijven, geen beheersing hebben versus vormende kracht en beheersing |
3. | tederheid en een gevoelsmatige instelling versus kritische analyse en een rationele instelling |
4. | zwakheid, zachtheid, toegeeflijkheid versus kracht, hardheid, agressie. |
Deze eigenschappen komen steeds weer terug en geven de recensies uit de jaren vijftig hun typische kleur. Het zijn geen losse ideetjes van losse personen, maar algemene overtuigingen van de recensenten toentertijd. En niet alleen van de recensenten. In hoofdstuk 7, waar het overige literaire leven van de jaren vijftig ter sprake komt, zal blijken dat zij gewoon de dingen zeiden die toen normaal waren.
De manier waarop de recensenten de vier opgesomde eigenschapsparen gebruiken verdient nadere aandacht. De eerste vrouwelijke eigenschap, gedetailleerdheid en wijdlopigheid, is in hun ogen verouderd. Dat zagen we bij de vergelijking van Vestdijk met Haasse. Omgekeerd blijkt de mannelijke eigenschap, overzicht en beknoptheid, wél als modern te gelden. Zo zegt Gerard Knuvelder dat A. Alberts in De eilanden
| |
| |
Recensie over Blamans Eenzaam avontuur, een van de vele toenmalige pogingen om boeken van vrouwen als ‘ouderwets’ terzijde te schuiven
Het lijkt mij niet moeilijk in dergelijke citaten, waarvan men er honderden zou kunnen geven, alle symptomen terug te vinden van de damesroman, die wij al zo lang kennen; zoals de onbeholpen en krampachtige pogingen om litteraire taal te schrijven, om modern te zijn, en vooral wereldwijs. Wat is er nieuw? De ‘genadeloze eerlijkheid’ inzake de vrouw? Het feminisme is reeds lang démodé. Er is wel gezegd, dat dit boek zich van vroegere damesromans zou onderscheiden door ironie. Maar als ik deze stijl meer dan honderd bladzijden lang slikken moet, laat mij de ironie ervan volkomen onverschillig.
Uit: Lehmann 1949, p. 155.
‘zonder veel sfeer of detaillering geschetst’ heeft, waardoor het een ‘volop “modern” werk’ is geworden. Dat is een van de grootste complimenten die je kunt krijgen in een systeem waarin vernieuwing centraal staat.
De tweede vrouwelijke eigenschap roept andere associaties op bij de kritiek. Men ziet die niet als iets dat ouderwetse literatuur oplevert, maar gewoon slechte. Goede literatuur moet een strenge compositie hebben, en wie goed schrijft heeft vormende kracht en beheerst de stof.
Bij het derde en vierde eigenschappenpaar is het eigenaardige dat men de vrouwelijke helft ervan regelmatig prijst. Gevoeligheid, zolang die niet omslaat in impulsiviteit en onnadenkendheid, waardeert men. Hetzelfde geldt voor zachtheid, als die maar niet ‘halfzacht’ wordt. Al kregen we aan het begin in het Bordewijk-citaat te horen dat deze vrou- | |
| |
welijke eigenschappen helaas geen grote kunst opleveren, toch zou je kunnen denken dat de hiërarchische afstand tussen de vrouwelijke en mannelijke eigenschappen nu kleiner is. Maar dat valt bij nader inzien tegen, want juist deze twee paren zijn bijzonder sterk verbonden met de tegenstelling ouderwets-modern.
Met name de vierde mannelijke eigenschap - kracht, hardheid, agressie - vindt de kritiek modern. Wat men prijst is ‘een “harde” stilistiek’, een ‘harde, vlakke stijl met uiterlijk cynisch vertoon’, een ‘harde stijl’, geproduceerd door een ‘scherp geladen, modern romanschrijver’. Uit het laatste citaat blijkt dat auteurs zelf ook in termen van die vierde eigenschap gezien worden, en dat ze een norm zijn voor ‘echt’ schrijverschap. Kees Kelk zegt bijvoorbeeld dat de kunstenaar ‘de tiran moet zijn aan wiens macht niet valt te ontkomen’. Jan Greshoff bewondert Willem Frederik Hermans omdat die erin slaagt ‘om, als de meedogenloze dwingeland die iedere kunstenaar behoort te zijn, ons een door hem gemaakte omgeving [...] op te dringen én te doen aanvaarden’.
De vierde mannelijke eigenschap is dus meer. Deze heeft met de kern van de literatuur en het literaire leven te maken, en wordt het sterkst met moderniteit, leidende vermogens en superioriteit verbonden. Vermoedelijk komt deze eigenschap om die reden ook buitengewoon veel voor. Voortdurend stuit je op lovende woorden als: krachtig, kritisch, hard, scherp, strak, streng enzovoort, en andere termen die eveneens hardheid inhouden: cynisch, spottend, wreed, genadeloos en onverbiddelijk. Op die manier wordt het ‘moderne’ proza een mannelijke aangelegenheid, waar de vrouwen uit buitengesloten zijn. In totaal zijn mannelijkheid, moderniteit, ‘echte’ literatuur en ‘echt’ schrijverschap met elkaar verweven: het literaire als zodanig noemt men mannelijk, het niet-literaire als zodanig vrouwelijk.
| |
| |
Men vraagt zich nu misschien af of de vrouwen toentertijd niet wérkelijk gedetailleerd proza schreven, en de mannen de grote lijn vasthielden. En schreven vrouwen niet wérkelijk teder en gevoelig, terwijl het proza van de mannen krachtig en hard was? Het antwoord is: nee. Essentieel is dat de hier besproken eigenschappen geen realiteit zijn. Maar men heeft genderopvattingen, vooroordelen over beide seksen, in het hoofd, die bepalen hoe men boeken en auteurs waarneemt. Dat wordt duidelijk als je je probeert voor te stellen hoe de recensenten aan hun oordelen komen. Het is al niet mogelijk om een eenduidige definitie van alle eigenschappen te geven. Wat is bijvoorbeeld ‘gevoelig schrijven’? Wat voor stijl is dat?
Ook nu denkt bijvoorbeeld de politieke pers nog in gendereigenschappen
Uit de geschreven pers komt een beeld naar voren van ‘de politicus’ als een pragmatische, competitieve, ambitieuze, doortastende, ervaren en deskundige bestuurder. De ideale kwaliteiten van ‘de politicus’ horen thuis in de ‘mannelijke’ helft van de man-vrouwtegenstelling. Ministers worden in een keurslijf van mannelijkheid en vrouwelijkheid geplaatst, waardoor mannen ongeacht hun politieke stijl binnen het verwachte patroon vallen, en vrouwen er ongeacht hun politieke stijl buiten vallen. Het gaat hier om beeldvorming, en niet om de vraag of het nu werkelijk zo is of niet. De termen waarin het carrièreverloop beschreven wordt, zorgen voor een beeldvorming die de vrouwen passiever maakt dan nodig is, en de mannen actiever. Zo wordt de hiërarchische tegenstelling passief-actief in stand gehouden.
Naar: Smelik e.a. 1999, p. 169-170.
| |
| |
Of heeft het te maken met de thematiek, met de soort compositie, met de keuze van de hoofdfiguren, met de handeling?
Verder is het ongeloofwaardig dat bijvoorbeeld ‘gevoeligheid’ iets vrouwelijks zou zijn. Wie werk van zulke uiteenlopende auteurs als Anna Blaman, Hella Haasse, Marga Minco, Nel Noordzij, Marie-Sophie Nathusius, Willy Corsari, Harriët Freezer, Jacoba van Velde en anderen naast elkaar legt, kan moeilijk beweren dat ‘gevoeligheid’ daar de gemeenschappelijke noemer van is. Evenmin dat boeken van twintig of dertig mannelijke collega's uit die tijd geen ‘gevoeligheid’ zouden vertonen, hoe je die dan ook definieert. Als de recensenten serieus zouden nadenken over dergelijke zaken, zouden ze in eindeloze debatten verzeilen. Maar zulke debatten vind je helemaal niet in die tijd. Men denkt een serieuze, objectieve analyse van teksten uit te voeren, maar baseert zijn oordeel in de praktijk op literatuur- en genderopvattingen die voor iedereen vanzelfsprekend zijn, en dus helemaal niet ter discussie staan.
De hier getoonde manier om recensies te lezen geeft dus inzicht in hoe het literaire leven werkt, hoe ‘echte’ literatuur ‘gemaakt’ wordt, en hoe genderopvattingen er de oorzaak van zijn dat daarbij meer koppen van vrouwelijke dan van mannelijke schrijvers rollen. Om het in de woorden van de Mulisch-recensie te zeggen: in het gevecht van mejuffrouw X en meneer IJ delft de eerste het onderspit.
Interessant is nog de opvallende nadruk die men in die tijd legde op mannelijke hardheid, kracht, agressie. Wat is de reden daarvoor? Vermoedelijk heeft dit te maken met de grote behoefte aan orde vanwege de voorbije oorlog. In het toenmalige maatschappelijke leven walde men na het einde van de oorlog de traditionele verhouding tussen de geslachten herstellen, en men deed dat door een vloed aan maatregelen
| |
| |
en publicaties. Onderzoek heeft bewezen dat de sociale politiek en de gezinspolitiek ten doel hadden om mannen het kostwinnerschap ook in moeilijke omstandigheden te laten behouden, dus dat waar traditioneel hun mannelijke status van afhing.
De organisatie van het literaire leven komt in 1945 ook weer op gang, en ook daar moet orde worden geschapen. Dat doet men blijkbaar door mannen nadrukkelijk krachtig en hard te noemen, waardoor zij hun status op dit terrein eveneens terugkrijgen.
|
|