Recensenten zoeken een plaats in het literaire leven, en het gedrag van vrouwen en mannen is daarbij verschillend. Het zijn vooral de laatsten die hun best doen om een machtige positie te bevechten, om zo invloed op de ideeën over literatuur te kunnen uitoefenen. Sommigen zeiden dat ook openlijk. Zo noteerde Willem Frederik Hermans in 1946: ‘Men kan iemand aftuigen z.g. alleen op litteraire motieven, maar met de bijgedachte: als hij zijn positie erdoor kwijt raakt, krijg ík die misschien.’ Daarop schreef zijn collega A. Marja ‘dat deze prille agressiviteit den heer Hermans geen windeieren legde; zijn naam is er in één slag door bekend geraakt, hij werd de leading man in het na de bevrijding aanvankelijk zo hoopgevend herbegonnen Criterium, en de heer Hoornik haalde hem onmiddellijk het weekblad Vrij Nederland binnen.’
De reden dat vrouwelijke recensenten niet meededen aan het ‘aftuigen’, zoals Hermans het noemt, ligt ongetwijfeld in de gedragsregels die toen - en nog steeds wel enigszins - voor vrouwen golden. Verderop zal blijken dat men hen zag als zachtaardige, vreedzame wezens. Als vrouwen niet in dat beeld pasten, werd hun dat niet in dank afgenomen. Nel Noordzij, in die tijd een bekende, maar ook kritische auteur, vertelde me onlangs in een interview dat vrouwen in literaire debatten weinig kans kregen: ‘Er werd niet naar hen geluisterd. Je werd of een katijf genoemd of je was zogezegd ‘in paniek’. Hoe vaak ik dat niet te horen heb gekregen!’ Op z'n minst werden vrouwen als buitenbeentjes behandeld. Dat overkwam bijvoorbeeld de strijdbare Annie Romein-Verschoor. Omdat ze doctor in de letteren was en een imposante echtgenoot (Jan Romein) had, kon ze moeilijk op haar plaats gezet worden, maar wel werd ze vanwege haar ‘onvrouwelijkheid’ met een soort huiverige bewondering behandeld.