2 · Uitvinding van de ‘echte’ literatuur in de achttiende eeuw
In het achttiende-eeuwse Europa ontstaat geleidelijk een diepe kloof tussen wat men hoge en lage literatuur noemt. Andreas Huyssen heeft dat proces geschetst in een boek met de beeldende titel After the Great Divide. Voor die tijd maakte men ook wel verschil tussen teksten, maar niet op zo'n principiële zwart-witmanier. Die ‘Grote Tweedeling’ vond pas plaats in de tijd van Verlichting en Romantiek. De schrijf-cultuur veranderde, er kwamen allerlei genres bij, zoals belerende tijdschriften, die men ‘spectators’ noemde, en dag- en weekbladen. De boekproductie steeg en werd commerciëler, het aantal lezers groeide. Daardoor ontstond enerzijds de behoefte aan een verdere indeling van de literatuur, zoals dat altijd gaat met een zich uitbreidend gebied. Anderzijds wilde men zich onder meer afzetten tegen de groeiende commercialisering, en later tegen de industrialisering en massaproductie. Er kwam nadruk te liggen op het individu, op het schrijverschap als iets uitzonderlijks, op literatuur als de creatie van een geniale persoonlijkheid.
En zo vond men de ‘echte’, hoge literatuur uit: een apart domein van schoonheid, geschapen door het genie, bedoeld voor een verfijnde elite. Tegelijkertijd vond men als tegenhanger de ‘onechte’, lage, triviale literatuur uit, gemaakt door veelschrijvers, bedoeld voor de grote massa. Overigens is de hoge literatuur aan het einde van de negentiende eeuw weer in tweeën gesplitst toen de avant-gardestromingen opkwamen - symbolisme, impressionisme, expressionisme, dadaïsme enzovoort -, die voor een nog kleinere elite waren bedoeld.
Het woord ‘uitvinden’ heb ik zo-even opzettelijk gebruikt. Het gaat bij dit proces immers niet in de eerste plaats om