| |
| |
| |
Verkaveling
‘Het is een mythe dat de pers-onvrijheid toeneemt met de grootte van de uitgeverskoncerns. Zelfs niet een enkel begin van een deugdelijk bewijs voor deze stelling is geleverd. De grote verscheidenheid van dagbladen (100), publieksbladen (5000) en boektitels (50.000) alleen al in Nederland, doet het omgekeerde vermoeden.’
Aldus R.E.M. van den Brink (voorzitter raad van bestuur Elsevier) in Het geheim van de uitgever. Dit boekje, uitgegeven ter gelegenheid van het afscheid van Rienk Visser als direkteur van Kluwer, verrast vooral door de welhaast idyllies onbekommerde toon van de bijdragen. Nagenoeg alle auteurs voelen zich, getuige hun bevindingen van het boekenbedrijf, lekker bij de huidige gang van zaken. En waarom ook niet, ze leven er immers van. Hoe de organisatie van de boekenproduktie en -distributie ook, vooral in technies opzicht, verandert, die verandering wordt ofwel bij voorbaat als onontkoombaar beschouwd of zonder meer gezien als verbetering; in beide gevallen aksepteert men de voldongen feiten en worden vervolgens alleen die vragen zinvol geacht die zich beperken tot techniese aspekten. Al het andere is spekulatie, niet ter zake kundig dan wel onzakelijk. Van den Brink kan de vermeende samenhang tussen koncernvorming in de uitgeverswereld en pers-onvrijheid een mythe noemen dank zij een andere mythe, die van het getal en de pluriformiteit, uitgerekend twee faktoren die voor de onvrijheid bepalend zijn. Het is maar wat je onder pers-vrijheid verstaat. Die schijnt voor mensen als Van den Brink reeds gewaarborgd als er globaal genomen voldoende is: voldoende bladen, tijdschriften, titels (ongeacht of die, wat al de praktijk is, allemaal door slechts enkele papierfabrieken geleverd worden) en voldoende variatie in het assortiment (verscheidenheid = keuzemogelijkheid = vrijheid). Maar voldoende van wat eigenlijk? Over de inhoud wordt zelden gesproken. Daarom kan het deugdelijk bewijs waar Van den Brink het over heeft nooit en te nimmer geleverd worden, daarvoor is immers
| |
| |
een ander gezichtspunt nodig. De visies die dat oplevert zullen, met Elseviers maatstaven gemeten, altijd ondeugdelijk zijn. Hiermee is het niet anders dan met de parlementaire demokratie, waarvan de formele pluriformiteit door degenen die erbij zweren gelijkgesteld wordt met reële vrijheid. Aan anderen om het tegendeel te bewijzen.
Ook met cijfers kan op dit punt weinig bewezen worden. De Stichting Speurwerk betreffende het Boek (lange tijd trouwens staande onder voorzitterschap van Van den Brink) levert al sinds 1960 stromen cijfers over de boekensektor. Zelden bewijzen ze iets anders dan wat men bewezen wil zien. En het breed opgezette Struktuuronderzoek Boeken, dat al sinds jaar en dag gaande is en naar verluidt binnenkort zal worden afgesloten, verschaft ongetwijfeld zeer veel cijfermateriaal maar, gezien de deelstudies, waarschijnlijk zinledige interpretaties. Begrippen als vraag en aanbod, behoeften, motivatie enzovoort worden gehanteerd alsof ze iets exakts aanduiden. Uitgeverij en boekhandel dienen zich, zo luidt vrij vertaald het advies van een der deelstudies, aan te sluiten bij het veranderende konsumentengedrag, alleen dan hebben ze kans op overleven. En het gedrag van Koning Klant is uiteraard het resultaat van diens behoeften, wensen, persoonlijke smaak en keuze. Geen ondernemer, dus ook geen (grote) uitgever, die binnenskamers nog in deze mythe zal geloven. Niettemin wordt ermee gewerkt. Hoe mooi ziet alles eruit wanneer men aanneemt dat hetgeen men graag gelooft ook bestaat: een schrijver die in vrijheid schept wat en hoe hij verkiest, een lezer die in vrijheid leest waar hij behoefte aan heeft, en de uitgever en boekhandelaar die de service verzorgen.
Een hele verzameling frasen op dit gebied - hoe groter de kommerciële belangen hoe duurdere woorden er gebruikt worden, zie Het geheim van de uitgever - kan gevoeglijk terzijde geschoven worden door vast te stellen dat informatie, meningsvorming, kultuur en amusement grotendeels handelsobjekt van kommerciële instellingen zijn geworden, waarvoor uiteindelijk maar één kriterium geldt: konsumeerbaarheid, dus verkoopbaarheid. Schaalvergroting, vaak met techniese argumenten gemotiveerd, maakt massale konsumeerbaarheid noodzakelijk. Wat men dan ook ziet, in de media (ook de niet direkt kommerciële) zo goed als in de uitgeverij, is dat bij alles wordt ingespeeld op veronderstelde, massaal te bevredigen wensen en behoeften. Voor al het andere heeft men het scheldwoord ‘elitair’ klaarliggen, bij voorkeur gebezigd door intellektuelen.
Koncernvorming is dan misschien niet de oorzaak van een massale marktstrategie op het gebied van de publicistiek, maar wel een
| |
| |
voorwaarde, in elk geval de enige vorm om de diversiteit van het assortiment (boeken, tijdschriften, bladen en binnenkort andere zachte waar, alle met hun onderscheiden genres en dito publieksgroepen) optimaal te exploiteren. Niet uit de zucht om de zwakke onderdelen ervan, de literatuur bijvoorbeeld, koste wat kost te steunen of meer kansen te geven. Nee, eerder omgekeerd: om ook het geld dat in literatuur zit eruit te halen, en is het niet het grote geld, dan valt er op zijn minst toch goodwill voor het bedrijf in zijn geheel uit te peuren.
Als ik wat artikelen van mezelf van een jaar of acht geleden over de boekenmarkt herlees, dan blijkt er eigenlijk weinig veranderd. Er is voornamelijk een bestendiging te zien van ontwikkelingen die zich in de jaren zestig in een razend tempo hebben voltrokken. De sanering is inmiddels een voldongen feit. De uitgeverswereld floreert, wordt gezegd, maar naar ik vrees, hoofdzakelijk op de beurspagina.
Indertijd werd er op de fuseringen en dreigende standaardisering óf cynies gereageerd óf uitsluitend moralisties. Wat het laatste betreft waren de trefwoorden: informatieverschraling, bedreiging van ‘het’ woord, ‘het’ boek. De verkommercialisering werd als iets uitwendigs gezien, men was er niet op bedacht, dat die tot in het lezen en schrijven zelf doordringt, tot in de waarneming, ervaring en werkelijkheidsbeleving. Dat is inderdaad niet met cijfers aan te tonen, het gaat namelijk veelal om iets wat men niet eens (meer) kan zien. De verontrusten konden toen, evenals nu getuige Van den Brinks uitspraak, gerustgesteld worden met een verwijzing naar de diversiteit van het aanbod.
Het aantal literaire fondsen is niet drasties verminderd, dat is waar, grote koncerns handhaafden hun literaire afdelingen of zetten zelfs nieuwe op. Er lijkt dus niets veranderd. Veranderd niet, versterkt wel: alle literaire fondsen zijn, op een enkele toevallige uitzondering na, variaties van hetzelfde, offreren dezelfde hapklare konsumenten-literatuur bestemd voor dezelfde markt, voor hetzelfde publiek. Er is nauwelijks ruimte voor riskante uitgaven, voor experimenten van welke aard dan ook; uitgaven die het moeten hebben van de lange termijn zijn nagenoeg onmogelijk geworden. Wanneer De Bezige Bij zou ophouden te bestaan, dat tekent de situatie, zou er in Nederland voor een belangrijk deel, uiteraard niet het gemakkelijkste deel, van de literatuur geen bestaansmogelijkheid meer zijn, het zou domweg niet meer worden uitgegeven. Wat de boekhandel betreft is de helft van wat er aan literatuur geschreven wordt (en hoe lang zal het nog duren dát het geschreven wordt) een uitstervende diersoort. Juist
| |
| |
omdat het met de literaire markt zo goed gaat neemt voor ‘minderheden’ de vrijheid af, want wat floreert is de onverplichte lektuur, vervaardigd per strekkende meter. Die verdringt letterlijk de alfabetiese literatuur uit de uitgeversfondsen, uit de boekhandel, uit de media, uit het literatuuronderwijs, en straks uit het bewustzijn en de schrijfmachine. Menig literair boek kan nu al niet meer zonder subsidie worden uitgegeven (de kosten van het schrijven neemt de uitgever sowieso nooit voor zijn rekening, zodat het schrijven nu al bijna geheel van subsidie afhankelijk is - tot een regulier schrijversloon heeft dit evenwel nog niet geleid). Een bepaalde literatuur wordt binnen afzienbare tijd ekonomies vrijwel onmogelijk. Vanwege de beperkte oplage worden juist die boeken te duur. Een beperkte oplage is op zich niets rampzaligs, ze wordt echter als een (onoverkomelijk) bezwaar gezien wanneer populaire verkoopcijfers als norm gelden. In vergelijking met andere kunstprodukten en kultuurmanifestaties is een oplage van duizend exemplaren best akseptabel, temeer daar boeken (steeds meer) geleend worden. Ekonomies wordt een dergelijke oplage echter onverantwoord geacht, gemeten namelijk naar de produktiekosten van populaire uitgaven. Terwijl er de laatste jaren minder boeken gekocht worden, is het aantal titels dat wordt uitgegeven sterk uitgebreid. Het is dus dringen geblazen. De uitbreiding van het aantal titels is geen uitbreiding van soorten boeken maar van variaties van hetzelfde (sukses). Voor de uitgevers is het werken in de breedte, meerdere titels en kleinere oplagen, een spreiding van risiko; voor het boek, en dus ook voor de schrijver, is het risiko (om weggedrukt te worden) evenredig groter geworden. Vrijheid blijheid. Diversiteit, dat mooi ogende woord, betekent dus helemaal niet een veelzijdiger keuzemogelijkheid voor de lezer, geen grotere bereikbaarheid van niet-populaire uitgaven, maar is enkel een veelvuldiger opdringen van
steeds hetzelfde genre in alle soorten en maten. Pluriformiteit is in feite amorfiteit, waarin het afzonderlijke boek dat niet over natuurlijke aantrekkingskracht beschikt (aktualiteitswaarde, bekendheid van de auteur enzovoort) als in het niets verdwijnt. Nogmaals, de koncernvorming is misschien niet een rechtstreekse bedreiging van niet-kourante boeken, ze helpt wel geducht mee aan het doen verdwijnen ervan.
In de literaire fondsen zullen uitgaven die verlies opleveren of alleen maar niets opleveren niet lang getolereerd worden. Elke uitgave dient op eigen kracht te kunnen voldoen aan de norm van de markt (die trouwens inmiddels danig verhoogd is). Daarin werken de
| |
| |
niet-ekonomiese faktoren in de verspreiding van literatuur als ‘versterkers’: literaire kritiek, onderwijs, bibliotheken, media.
Er heeft in de literatuur de afgelopen jaren, naar het zich laat aanzien, een regelrechte verkaveling plaatsgevonden tussen genres. De scheidslijnen tussen fiktie en non-fiktie, literatuur en lektuur, boeken en tijdschriften zijn inmiddels kloven. Maar ook binnen de literatuur zijn er steeds minder overlappingen van groepen lezers voor verschillende soorten literatuur: bepaalde genres (die op zichzelf helemaal geen genres zijn maar dat gemaakt zijn, bijvoorbeeld moeilijke, zogenoemde experimentele literatuur) vinden hooguit nog kleine groepen geïnteresseerden; daarbuiten bestaan ze eenvoudig niet. Het is al te gemakkelijk, dat uitsluitend aan de moeilijkheidsgraad te wijten. Soortgelijke scheidslijnen zijn getrokken tussen lezers van literatuur en van theoretiese of politieke geschriften. Dat vindt men weerspiegeld in het besprekingsbeleid van kranten. In vrijwel geen enkele krant of weekblad worden bijvoorbeeld boeken van uitgeverijen als Van Gennep en de SUN besproken; informatie over verschenen titels blijft beperkt tot advertenties. Buiten het (gesloten) circuit van aktief geïnteresseerden vinden die boeken nauwelijks lezers, en de lezers vinden die boeken niet. Toch dienen ook deze uitgaven te voldoen aan dezelfde ekonomiese normen. In elk geval zijn ze onderworpen aan de ekonomiese regels van de verspreiding door de boekhandel. Wanneer daarom de pluriformiteit als bewijs voor persvrijheid moet gelden is dat zonder meer bedrog te noemen (hoe eerlijk ook, gemeten naar de eisen van het zakenleven).
Een citaat uit een samenvatting (in het Nieuwsblad van de Boekhandel) van een deelstudie van het Struktuuronderzoek Boeken: ‘Gebleken is dat titels met een hoge oplage meer en meer terechtkomen bij grotere uitgeverijen. Non-fiction voor een betrekkelijk kleine groep geïnteresseerden, fiction van debutanten en van minder gelezen auteurs zijn met name het werkterrein voor de kleinere uitgeverij. Zowel naar profiel als naar kostenstruktuur en arbeidsklimaat sluiten deze ook beter daarbij aan. Aangezien is gebleken, dat er steeds weer nieuwe uitgeverijen worden opgericht, elk met een eigen gezicht, behoeft voor verschraling van het aanbod in het algemeen niet te worden gevreesd. Wel dreigt gevaar voor de fiction-uitgeverij, omdat de consument in toenemende mate overgaat tot het lenen van fiction-uitgaven. Het produceren van veel titels behoeft overigens niet per se positief beoordeeld te worden. Er kan zeker ook sprake zijn van overtolligheid. En er kan een vicieuze cirkel ontstaan, doordat voor sommige segmenten de vraag daalt, waardoor
| |
| |
de verkochte oplage afneemt. Sommige uitgevers trachten dit te compenseren door meer titels uit te geven, waardoor bij een gegeven markt de verkochte oplage nog verder daalt. De uitgave-beslissing wordt ook nog te vaak bepaald door kostprijsoverwegingen in plaats van door een reële inschatting van de afzetmogelijkheden’.
Ook hier wordt ogenschijnlijke diversiteit, verzorgd door de kleine gespecialiseerde uitgeverijen, gezien als iets dat de vrees voor verschraling ongegrond maakt. Maar zoals de afzonderlijke onrendabele uitgave in een fonds uitermate kwetsbaar is en hooguit getolereerd wordt, zo is ook de kleine uitgeverij een fragiel iets, afhankelijk van partikulier initiatief en inzet, in ekonomies opzicht zeer kwetsbaar. Wanneer bepaalde sektoren van nieuwsvoorziening, wetenschappelijke, politieke, belletristiese literatuur uitsluitend zaak worden van min of meer gespecialiseerde kleine uitgeverijen, zullen die sektoren zelf even kwetsbaar zijn als die uitgeverijen. Net zoals wanneer men voor andere essentiële levensbehoeften uitsluitend aangewezen zou zijn op konjunktuurgevoelige boetieks. En misschien is het al zover. Is er in een kleine plaats naast de kiosk, kantoorboekhandel of inloopzaak geen boekhandel die risiko's aandurft, dan zijn bepaalde kranten, tijdschriften en boeken niet eens te krijgen. En toch maar zeggen dat praten over pers-onvrijheid elke grond mist. Ik kan tot slot alleen maar herhalen wat ik in 1971 schreef: ‘Maar het probleem ligt waarschijnlijk minder in de produktie dan in de distributie. Door goedkopere produktie- en reproduktiemethoden is vandaag de dag iedereen in staat boeken te produceren. Maar het zwaartepunt van de markt ligt in de verspreiding, en daarin speelt het opkopen van reeksen boekhandels door uitgeverijen en de centralisatie van bibliotheken een belangrijke rol. Daar wordt juist de vraag urgent: wat voor soort boeken en welke informatie het meest bedreigd worden (...) Daar de meeste boekhandels vooral een snelle doorstroming vereisen, zullen de boeken die een langere aanloopperiode vragen uit de stoet vallen. Temeer daar de boekhandels nu al vaak de tijdsduur, dat een boek in de winkel mag staan of liggen, afmeten naar het aantal centimeters dat het betreffende boek inneemt; slechtverkopende boeken
zullen volgens deze berekeningen soms niet langer dan twee weken in voorraad gehouden kunnen worden. Men kan dan wel mooi praten over alternatieve uitgeverijtjes en wat al niet meer in de stijl van een links partikulier initiatief, maar de realiteit is dat de mogelijkheden voor informatie en literatuur die niet beantwoorden aan de eisen van massakonsumptie, zoals politieke literatuur en alle vormen van
| |
| |
tegen-informatie, afhankelijk zijn en steeds meer afhankelijk zullen worden van de koncerns die de informatiemedia en publiciteitskanalen beheersen.’
Verschenen in: Bzzlletin, nr. 65, april 1979.
|
|