Kritieken en kommentaren. Deel 2. Oriëntaties
(1983)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Kommentaren | |
[pagina 147]
| |
De VPRO, een omroep van de zoete invalIk heb geen studie gemaakt van het omroepwezen, ik ben niet afgestudeerd op de VPRO, ik bén niet eens afgestudeerd, ik heb noch het totale programma noch een bepaald onderdeel ervan geanalyseerd, ik heb geen vrienden zitten bij de VPRO, ik ben geen lid, geen trouw kijker of luisteraar. Ik ben een passant, zoals de meeste anderen. Sommige programma's vind ik aardig, sommige minder, zelfs de betere houden op waar ik zou willen dat ze begonnen. Eigenlijk heb ik geen boodschap aan de VPRO. Een bescheiden uitgangspunt. Als ik daarom, desgevraagd, toch iets wil zeggen is het om dit ontbreken van affiniteit toe te lichten. Er moeten redenen voor zijn, anderen zullen ze wellicht vooroordelen noemen. We zullen zien. Opvallend aan de VPRO is, globaal gezien, dat er de meest uiteenlopende programma's aan elkaar geplakt worden en het toch een omroep is die het duidelijkst herkenbaar is (een agitpropgemeente als de EO misschien uitgezonderd). De vraag is trouwens of dit gevarieerde programma, wanneer de VPRO over de hoeveelheid zendtijd van een A-omroep zou beschikken, nog zo herkenbaar zou zijn. Vaak is het alleen de omlijsting die een uitzending de VPRO-kleur geeft; voor de radio betekent dit systematies een luiekontenteneur die aangeeft dat het bij voorbaat al niet zo nodig hoeft. Het is - zoals diverse programma's die van elders komen of naar andere omroepen verhuisd zijn illustreren - meer het uniform dan de inhoud die van een uitzending een typies VPRO-produkt maakt. Wanneer iemand probeert dit ‘typiese’ uit de doeken te doen, komt er bijna onvermijdelijk, zoals in een profiel van de VPRO in Hollands Diep (1976/4), het volgende uit (over een portret van Aantjes door Hans Verhagen in Machiavelli): ‘Waarom bij het aanschouwen van de eerste beelden al een typisch VPRO-programma? Niet de politicus Aantjes, maar Wim zelf: of zijn evangelie liefde betekent, of zijn god een negerin zou kunnen zijn en of hij, electrisch scherend, moeite heeft met een zware baard. Een portret dat bijblijft | |
[pagina 148]
| |
omdat Verhagen vragen stelt die deels triviaal zijn, deels diepte-filosofisch en die Aantjes zowel ontwortelen als vermenselijken zodat zelfs de aandoenlijkheid een kans krijgt. De camera kent dit specifieke proces en ageert even onverwacht als Verhagen zijn vragen stelt. De montage gaat over de geijkte grenzen (zowel stilistisch als associatief); onder de beelden zit contrasterende, electronische muziek. Kortom: een VPRO-programma.’ Er wordt niet bij vermeld dat Aantjes in die weken al voor de derde keer in beeld verscheen, telkens als mens, (dus) telkens even aandoenlijk, omdat hij nu eenmaal bekend staat als een eerlijk man met gewassen handen in de vuile politiek. De vragen waren het tegendeel van onverwacht; verrassend zouden vragen geweest zijn die het feit op de korrel namen dat eerlijkheid en menselijkheid kennelijk zeer goed akkorderen met een konservatieve politiek. De mens achter de politikus biedt de mogelijkheid om te zwijgen over de realiteit, de opdringerige realiteit van een machtig reaktionair-politiek blok: de christendemokraten. Inhoudelijk is er bij nadere beschouwing nauwelijks verschil tussen het dieptefilosofiese portret door Verhagen geënsceneerd en het gelikkebaard aan Aantjes door Sonja Barend. Typerend is alleen de muziek en de verstrooide, zo men wil ontspannen rondkijkende kamera in afwachting van het saillante detail. In de typering van Hollands Diep worden alleen de attributen van de VPRO-journalistiek opgesomd, de tastorganen van een mentaliteit. Het eigen gezicht is een mentaliteit (binnenkant = buitenkant), daar komen alle karakteriseringen van VPRO-funktionarissen en aanverwanten telkens weer op neer. Geen normaal mens zou zwevender, nietszeggender termen kunnen bedenken dan die door VPRO-vertegenwoordigers in de mond worden genomen wanneer zij zich verplicht voelen aan te geven hoe zij de positie van de VPRO zien. Ik kan me nog voorstellen dat in antwoord op reakties die niets anders beogen dan de VPRO de nek om te draaien, tegenover het publiek en zijn overheid georeerd wordt over ‘grensverkennende en -verleggende programma's’. Dat klinkt mooi, dat ís ook mooi, want experimenten moeten er zijn, op zijn tijd, en het betekent gelukkig niets, tenminste niets anders en niets meer dan degene die deze bezweringen gebruikt wil. Gemeenplaatsen zijn er onder andere om jezelf te beschermen. Iets anders wordt het wanneer er, om de VPRO-mentaliteit, dat unieke ding, te definiëren, uitsluitend termen gehanteerd worden waarmee men letterlijk alle kanten uit kan. Al sprokkelend kom ik al snel tot het volgende rijtje | |
[pagina 149]
| |
epitheta (in het aangehaalde Hollands Diep-profiel alleen al zo'n stuk of zes): ‘een aardige, dwarsliggende omroep’. ‘makersomroep’, ‘krities-verkennend’, ‘dekonditionerend’, ‘kontroversieel’, ‘open’, ‘progressief’, ‘flexibel’, ‘nieuwsgierig, ‘ondogmaties’, ‘ongebonden’, de VPRO heeft een ‘anti-hiërarchiese aanpak’, bezit een ‘grenzeloze nieuwsgierigheid naar menselijke aspekten’, wil ‘mensen aan het denken zetten’, ‘de kenniskloof dichten’, en daartoe gaat men ‘schilderachtig, beschrijvend, observerend’ te werk. Vaag? Ja, maar wat dan nog, het gaat bij een omroep niet om verhaaltjes voor de vaak maar om programma's. Over de VPRO iets willen zeggen door één programma bij de kop te pakken is niet mogelijk, omdat ter weerlegging van elke onwelgevallige konklusie altijd naar een ander programma verwezen kan worden, soms zelfs terecht; en wordt er iets over televisieprogramma's gezegd, dan kan naar de radio worden doorverwezen. Voor elke opmerking die kritiek inhoudt is een uitvlucht voorradig; een allegaartje krijgt body én ruggegraat door het een flexibel programmabeleid te noemen. Ieder programma bepaalt het gezicht van de VPRO, dat is de openheid, maar op een of andere manier (en het gaat er juist om op welke manier) past het naadloos in de VPRO-bent. Wil men iets meer van deze orkestratie begrijpen dan kan men nauwelijks bij afzonderlijke uitzendingen terecht, maar moet men het eerst gaan zoeken bij het beleid, de pre- of intenties van de VPRO. Het is immers onzinnig aan de VPRO eisen te stellen alsof ze een socialistiese omroep is, dat is ze niet en dat wil ze ook niet zijn. In feite wordt dit gedaan door Bardoel en Vasterman, twee sociologen die een studie van ongeveer 500 pagina's schreven over de VPRO.Ga naar voetnoot1. In een reaktie hierop schrijven Haasbroek en Kooyman dan ook prompt: ‘Als Bardoel en Vasterman menen dat de grote vrijblijvendheid alleen geslecht kan worden wanneer de VPRO zou beschikken over een “koherente maatschappijvisie”, dan zijn we gauw uitgepraat. Laten we hen gauw uit de droom helpen: de VPRO is geen links-socialistische omroep. Ze zal dat niet zijn, ze wil dat niet zijn en ze is dat nooit geweest. Essentieel voor de VPRO is altijd geweest dat ze eerder programmeerde vanuit een mentaliteit, dan vanuit een ideologie, eerder vanuit een kritische tolerantie jegens | |
[pagina 150]
| |
verschillende levensbeschouwingen dan vanuit de verstikkende zekerheid van de eigen leer.’ Niet alleen de hier geformuleerde tegenstelling keert steeds terug (mentaliteit versus ‘ideologie’, tolerantie versus dogmatisme), ook de wijze waarop zij wordt verwoord. Kenmerkend voor zowat alle verklaringen van de kant van de VPRO van eigen doen en laten is, dat ze bij voorkeur negatief, afbakenend worden geformuleerd. Maar hou je hart vast wanneer dat eens niet het geval is: ‘De (doelstellingen) zijn, het bevrijden van mensen uit benauwende konditioneringen, het losmaken van mensen uit kodes, die hun leven alleen maar ongelukkig maken en die ze voeren naar onwaarachtigheid en dubbele moraal. Het afrekenen met vooroordelen en stereotypen behoort heel duidelijk tot de doelstelling van de VPRO. We hopen daarmee te kunnen bijdragen tot het menselijk geluk.’ (Kleywegt in De Volkskrant). Liever dan dit soort sluipwindjes op te snuiven, wil ik bij wijze van voorbeeld een artikel van Hofland aanhalen, waarin negatieve definities een zeer positieve strekking krijgen. Het artikel gaat weliswaar over ‘De nieuwe journalistiek’ (Haagse Post, 1 maart 1975) en Hofland is niet een officiële VPRO-spreekbuis. Toch meen ik het stuk te mogen beschouwen als een programma-verklaring, omdat in het artikel zowel amusementsprogramma's als journalistieke programma's van de VPRO uitstekende voorbeelden van ‘de nieuwe journalistiek’ worden genoemd, omdat in dit artikel het een en ander bij elkaar gezet is wat over het algemeen alleen maar in de vorm van losse statements te vinden is (het is inmiddels duidelijk dat de VPRO zich niet graag vastlegt), en tenslotte omdat Hofland zo langzamerhand de woordvoerder lijkt te zijn geworden van alles en nog wat dat los en niet vast zit, dus van de ‘mentaliteit’ waartoe zowel de VPRO behoort als een Haagse Post waarin Hofland als kolumnist optreedt. Gekonfronteerd met het pseudonieuws van de traditionele media, die alleen maar gestandaardiseerde ‘feiten’ kunnen spuien en volstrekt onmachtig staan tegenover de komplexiteit van de hedendaagse werkelijkheid (‘een pre-fascistische situatie’) vraagt Hofland zich af, of een andere vorm van berichtgeving, ‘nieuwe journalistiek’, kan ontkomen aan de gebruikelijke politieke funktie van de media, namelijk ‘het bevestigen van de status quo’. Zijn definitie luidt als volgt: ‘Nieuwe journalistiek is geen programma, niet de uitdrukking van een politieke wil. Er is geen “maatschappijbeeld” aan verbonden, en er is geen orgaan of een vereniging waar men zich op de beoefening toelegt. Nieuwe journalistiek is een term met wisselende inhoud, op | |
[pagina 151]
| |
zijn best een manier om de mensen iets te laten zien zoals ze nog nooit gezien hebben, en tegelijkertijd een aanwijzing, een handleiding tot een andere vorm van waarnemen. Wie “nieuwe journalistiek” schrijft, is misschien herkenbaar aan het feit dat hij zich niet, door een automatische zelfbeperking, verantwoordelijk toont voor “een goede gang van zaken”. Voor dergelijke disciplines, van links of van rechts, is hij onverschillig; hij beoefent zijn vak a-politiek, dus zonder relatie tot vooropgestelde bedoelingen en resultaten. Iedere nieuwe weergave van de werkelijkheid baart opzien, veroorzaakt sensatie en schandaal.’ Precies, dit ís een programma, de uitdrukking van een politieke stellingname, en er ís een maatschappelijk beeld aan verbonden, er ís óók een orgaan en een vereniging waar men deze journalistiek beoefent. Interessant is verder wat Hofland over de methoden van deze journalistiek vertelt, temeer daar over de technieken van de ouderwetse vrije media gezegd wordt dat ze te beperkt en te passief zijn. Eerst wordt zijn eigen inmiddels wat krakkemikkig stokpaardje van stal gehaald: ‘Er is een bestanddeel van de werkelijkheid, een deel dat de mensen direct aangaat, de onofficiële achterkant, het chaotische en bizarre deel, de werkelijkheid van de werkelijkheid, die met de gebruikelijke middelen nooit aan het daglicht kan worden gebracht.’ Onder de tegels vindt men de essentie, de verborgen of geheimgehouden werkelijkheid. En hoe ontdekt men deze verwaarloosde achterplatjes van de werkelijkheid (alsof verschijnselen een voor- en een achterpand hebben)? Met behulp van ‘de technieken van het realisme’, zowaar zelfs sociaal-realisme genoemd (hopelijk niet verward met socialisties realisme). Hofland ontleent aan New Journalism van Tom Wolfe vier middelen om ‘direktheid’, ‘meeslependheid’ en ‘emotionele betrokkenheid’ te bereiken: het vertellen in taferelen (a), met boeiende dialogen (b), in het perspektief van één bepaald personage (c), met details die symbolies zijn voor de situatie (d). Hofland herkent deze middelen in een aantal VPRO-programma's, zoals Het gat van Nederland, Berichten uit de samenleving, de film Vastberaden maar soepel en met mate (een produkt van Hofland zelf), Machiavelli en Landgenoten: ‘Ze hebben de “directheid” en de “concrete werkelijkheid” (...) ze zijn pijnlijk zorgvuldig in het detail en even zuinig met een oordeel. Ze lokken uit tot identificatie in de zin van emotionele deelneming, en zo ontkomen ze aan de machteloosheid die de orthodoxe journalistiek kenmerkt (...). De uitkomst van de reportage wordt voorgeschreven door het onderwerp en geïnterpreteerd door de lezer, niet door de journalist.’ | |
[pagina 152]
| |
Laat ik Hoflands opmerkingen over nieuwe journalistiek geleden volgens het gebruikelijke kommunikatieschema zender - boodschap - ontvanger, een trias die nooit gedeugd heeft: 1. De schrijver/journalist vermijdt zoveel mogelijk ieder oordeel, laat personen, situaties en feiten voor zichzelf spreken, bewaart afstand, is onafhankelijk ten opzichte van links en van rechts. 2. De informatie: een ongewone werkelijkheid die frappeert, en in staat is 3. het publiek ‘uit te lokken tot identificatie in de zin van emotionele deelneming’. De kneep zit 'm in twee: Hofland laat in het midden of het bericht interessant is omdat het een tot dusver ongekende werkelijkheid onthult (al snap ik dan niet waarom dit per se ‘het chaotische en bizarre’ deel van de werkelijkheid zou zijn) of omdat de weergave ‘nieuw’, ‘onorthodox’, ‘anders’ is - zijn beschrijving doet het laatste vermoeden. In dat geval duikt er een merkwaardige maar veelzeggende figuur op. Wanneer de berichten van de nieuwe journalistiek tot identifikatie weten te verlokken, is dit niet direkt een ‘emotionele betrokkenheid’ bij de gebeurtenissen en feiten, maar identifikatie met de blik van de verslaggever. Deze heeft echter, zegt hij, geen vooropgezette bedoeling of oordeel, hij spreekt uitsluitend via een bepaald personage en via de feiten, hoewel deze pas interessant geworden zijn door de anders ingestelde waarneming. Die blik echter wordt blijkbaar weer voorgeschreven door de feiten. Een kromme redenering loopt, als ze wordt volgehouden, onvermijdelijk in een cirkelredenering uit. Rechtgetrokken staat er niets anders dan dat het publiek zich identificeert met de blik, dat is de zienswijze van de schrijver/journalist. Ze wordt alleen niet uitgesproken, zodat de schijn kan worden opgehouden dat de lezer/kijker zelf een oordeel vormt. Alles bij elkaar bestaat het nieuwe van de nieuwe journalistiek alleen uit anders zien, waarbij niet eens duidelijk is hoe anders. Neem in dit verband de Amerika-manie van de VPRO. Op zichzelf is het niet verwonderlijk dat mensen, die al jaren aan het bewijs werken dat het kneuterige Nederland van Ot & Sien te onbelangrijk en te onooglijk is om - vanuit een vogelperspektief, ontstegen aan disciplines van links en van rechts - serieus te nemen, gefascineerd worden door het grootste of althans machtigste land ter wereld. Wat hebben ze er te zoeken? Zijn het soms de dingen die illustreren waarin een groot land klein kan zijn, zodat we op vertrouwd terrein blijven? Daarna kan dezelfde perspektief-truc worden toegepast om te laten zien waarin dit land uiteindelijk toch weer groot, ditmaal écht groot kan zijn. En dat is, je zou het niet geloven wanneer je het niet regelmatig zag opgevoerd, in de allereerste plaats het | |
[pagina 153]
| |
rektificerende geweten in de gedaante van individuele, onafhankelijke onthullers. I.F. Stone en de Watergate-journalisten zijn devotie-objekten geworden. De VS bestaan 200 jaar, de VPRO 50 jaar, toch lijkt het verschil steeds kleiner te worden tussen het sprookjesland van de ongekende mogelijkheden en de verdedigers van de andere, onorthodoxe, ongebonden blik. Deze blik is een houding, een mentaliteit, en de kamera is er het meegaande verlengstuk van. Het realistiese middel van de ‘symboliese details’ waar Hofland het over heeft levert een komplete kamerastijl op. De negentiende-eeuwse roman was gebaseerd op een beeld van de wereld als een bontgeschakeerd landschap waarin de verschillende onderdelen sterk van elkaar konden verschillen zonder dat hierdoor de harmonie van het geheel wezenlijk werd aangetast. De auteur zag uit over deze wereld, zijn techniek berustte op almacht. De grap is nu dat de omschrijving die Hofland geeft van de nieuwe journalistiek, naar de letter genomen, evengoed van toepassing is op de meeste televisieseries. Ook die worden uitgemolken op het stramien van de negentiende-eeuwse serie-roman. Zo onorthodox blijkt de blik van de nieuwe journalistiek dus niet te zijn. In Machiavelli worden alle vier door Hofland genoemde middelen gebruikt. Het verhaal (en men mag iedere aflevering zien als een variant van het histories verhaal: machtsmisbruik en korruptie zijn van alle tijden) wordt in taferelen verteld: zoveel onderwerpen, evenzoveel verwisselbare scènes, waar ter wereld ze zich ook afspelen. Boeiende dialogen: verrassende vragen in de interviews. Niet de verslaggever is de verteller, nee hij gaat op in één bepaald personage. Een aktualiteit of problematiek wordt in beeld gebracht door middel van een persoon, en wel zodanig dat vaak alleen de speciale (bijzondere = spektakulaire) eigenschappen van die persoon zichtbaar worden, terwijl de zaak waar het om gaat verdwijnt of gereduceerd wordt tot dekor. ‘Het bericht herwint zijn menselijk aspekt’, een dergelijke uitspraak gaat voorbij aan de vraag of menselijke aspekten bij een aantal gebeurtenissen of processen niet volstrekt sekundair geworden zijn. Vermenselijking is vertekening wanneer systematies het individuele aspekt in de politieke, sociale aktualiteit wordt benadrukt en even systematies georganiseerde politieke en sociale bewegingen worden verdonkeremaand. Het vierde middel: details die symbolies zijn voor de situatie. Dat veronderstelt een begrip van de situatie; wordt dit niet expliciet gemaakt, dan is elk detail louter suggestie van begrip, met alleen prikkel-waarde. | |
[pagina 154]
| |
Hoewel Hofland zelf opmerkt dat het de middelen van de negentiende-eeuwse realistiese roman zijn en dat de methode (om afwijkende afbeeldingen van de werkelijkheid te geven) al veel eerder in de kunst is toegepast, verbindt hij hieraan geen enkele konsekwentie voor zijn interpretatie, terwijl hij nota bene van de nieuwe journalistiek zegt, dat ze deze middelen weer hanteert vanuit de onmacht om greep te krijgen op een komplexe maatschappelijke werkelijkheid. Zoals voor Hofland politiek een aparte maatschappelijke sektor is, zo is ook de journalistiek een autonome instelling - op die onrealistiese vooronderstelling is zijn hele redenering gebaseerd. De versimpeling die deze journalistiek van de onorthodoxe blik inhoudt (methode: kijk óf ergens anders naar, een andere kant uit, óf kijk er ánders naar) is regressief. De ware proporties hiervan worden aangeduid door de nadruk op het a-politieke perspektief dat ‘de grondslag kan zijn voor een politieke reportage waarin meer en verder gezien wordt dan in datgene wat de beroepscommentator doorgaans aflevert’. Boven werd al aangehaald wat a-politiek betekent: ongebondenheid. Ook al zo'n negentiende-eeuwse illusie: de journalist/schrijver als on- of zelfs bovenpartijdige toeschouwer/voyeur. Hier krijgen de telkens weer opgehoeste begrippen als onafhankelijk, observerend, nieuwsgierig, schilderachtig, signalerend, duidelijker kontouren. In de praktijk van de typiese VPRO-programma's staan ze voor een nieuwsgierige, ongeïnteresseerde blik, waarbij het ongewone detail, omdat men eigenlijk niets speciaals wil weten, sprekender heet te zijn dan wat er gebeurt of gezegd wordt. Voor het geheel van programma's betekent deze a-politieke houding: willekeur in de keuze van onderwerpen. De tegenstellingen tussen diverse programma's (de serie over het Midden-Oosten, de Herodotus-kluchten, de Amerika-programma's, Landgenoten, de marathon-eetshow) worden geneutraliseerd door een saus van progressiviteit. Maar wanneer het a-politieke als programmaties uitgangspunt op de VPRO van toepassing is, mag men zich afvragen: vooruitstrevend, welke kant uit? Op deze vraag volgt meestal zwijgen of nonsens. In bijna alle positieve of afwerende karakteristieken die VPRO-medewerkers van hun bedrijf geven zit elastiek. Waar Bardoel en Vasterman, die de VPRO lange tijd van nabij bestudeerd hebben, dan ook op uitgegleden zijn is deze glibberigheid. Aan de kritiese tolerantie komt onmiddellijk een eind wanneer gevraagd wordt, achter deze schijnbewegende benamingen te voorschijn te komen. De | |
[pagina 155]
| |
vraag alleen al waar men precies denkt te staan, in welk breder perspektief men werkt, wordt uitgelegd als het opgelegd krijgen van een ideologie. Helaas maken Bardoel en Vasterman enkele principiële gedachtenfouten in hun analyse. De VPRO-programmamakers hebben geen organisatoriese band met maatschappelijke bewegingen omdat ze een onafhankelijk beleid hebben. Omdat ze autonoom werken verkeren ze in een maatschappelijk isolement. Omdat ze zoveel waarde hechten aan vormtechniese aspekten, aan de esthetiek, is hun doelstelling inhoudsloos. Omdat hun werkwijze afstandelijk is kunnen ze niet konkreet definiëren voor welk publiek ze bezig zijn. Omdat ze hoofdzakelijk door de ‘intellektuele toplaag’ bekeken worden zijn ze elitair en marginaal. Ik voel er weinig voor op deze kortsluitende logika in te gaan. Op onderdelen is hun kritiek zinnig en terecht, maar een groot aantal vooronderstellingen is niet gefundeerd, de tegenstelling bijvoorbeeld tussen gerichtheid op effekt, op politiek nut en aandacht voor vorm en techniek, de tegenstelling tussen politieke gerichtheid en zelfstandigheid. Vooral dit laatste is een centraal punt. Telkens komt in dat verband de ‘doelgroep’ opdraven, al of niet met een ‘konkrete’ pet op. Een enkele keer wordt ze aangeduid met een vaag omschreven klassebegrip. Er blijken met ‘doelgroep’ twee zeer verschillende zaken door elkaar gehaald te worden. In de genoemde studie gaat het vooral om de ‘doelgroep’ als onderwerp van programma's; vagelijk kan men er uit opmaken dat dezelfde groep ook het publiek behoort te zijn waarop het programma wordt afgestemd. Dat komt neer op een gesloten cirkuit, daarvoor is er kabeltelevisie. En zelfs die is niet nodig, want houden Tros, Avro, NCRV en KRO al niet jaren hun eigen doelgroep in ere? De groep die bij de opnamen zit is immers dezelfde als de groep die naar het programma kijkt. Het hele geleuter over doelgroepen komt niet boven een kortzichtige basis-romantiek uit, waarbij gevoeglijk gezwegen wordt over de aard van de (direkte) behoeften waar de programma's op moeten aansluiten. Overigens is de term ‘doelgroep’ alleen daarom al ondeugdelijk, omdat ze tot de klassieke kategorieën behoort waarmee het marktonderzoek van de media-industrie opereert. Dat zou een waarschuwing moeten zijn. De kritiek van Bardoel en Vasterman maakt de VPRO te groot. Een (kleine) omroep is geen politieke organisatie. Bovendien is het in de huidige nederlandse situatie niet opportuun, van een medium te vragen zijn zelfstandigheid op te geven ten behoeve van een | |
[pagina 156]
| |
nauwelijks te definiëren organisatoriese verbinding. Ik zou van de VPRO ook geen standpuntverklaring willen vragen, er nog van afgezien dat al te voorspellen is wat eruit komt. Wel mag men van haar vragen, eindelijk eens uit te leggen wat de progressiviteit inhoudt die zij zichzelf toekent. In het huidige restauratieve klimaat is dat een noodzaak. Wanneer van de politiek een aparte kategorie gemaakt wordt, zoals Hofland doet, en wanneer de illusie gekoesterd wordt dat een journalist boven de maatschappelijke verhoudingen staat, betekent dit in de praktijk, ook in een omroeppraktijk, dat aan de depolitisering wordt meegewerkt, ongeacht of dit bewust gebeurt of niet. Het is onvoldoende alleen te signaleren hoe de werkelijkheid er uitziet, zeker wanneer deze wordt beperkt tot lukraak, louter om het spektakulaire geselekteerde ‘achterkanten’ van de werkelijkheid. Een politiek gerichte journalistiek moet laten zien hoe iets in elkaar zit, hoe iets werkt, en vooral: waarom het zo werkt en, als het mogelijk is, of het anders kan. En het zou een opluchting betekenen als het eens uit zou zijn met het gemakzuchtige maniertje, politieke gerichtheid onmiddellijk te vereenzelvigen met propaganda, en een visie op de maatschappij met een dogmatiese ‘eigen leer’. Ik ken geen meer rigide en dogmatiese houding dan het absolute relativisme en de fatalistiese resignatie waarmee zo menige VPRO-klant of aanverwant zich siert of wapent.
mei 1976 Verschenen in: Ad Kooymans, Max van Rooy, De potentie van een dwerg. Amsterdam (Contact) 1976. |
|