| |
| |
| |
Over zichzelf schrijven om iemand (anders) te worden
Michel Leiris, Arena. Uit het frans vertaald door Kees Jongenburger, (De Arbeiderspers)
Vanaf 1930 tot 1976 is Michel Leiris (1901) bezig geweest met zijn autobiografie - in de meest letterlijke zin van het woord een levenswerk. Toen L'âge d'homme in 1939 verscheen - nu in een uitstekende vertaling uitgekomen onder de titel Arena - was nog allerminst duidelijk dat het niet, zoals oorspronkelijk bedoeld, een laatste afrekening zou zijn met de angsten en obsessies die het leven van de schrijver verlamden, maar het voorspel van een onbegonnen werk. Die dubbelzinnige term is zeer wel van toepassing op de vier autobiografiese boeken die daarna zijn verschenen onder de verzameltitel La règle du jeu (Biffures, 1948; Fourbis, 1955; Fibrilles, 1966; Frêle Bruit, 1976). Eén grote demonstratie van een Sisyfus-onderneming die van meet af aan tot mislukken gedoemd was, omdat ze, hoezeer ook ingegeven door levensangst, al met al een hardloopwedstrijd was met de dood. Het verslag van die mislukking is echter een buitengewoon boeiend schrijfavontuur geworden: het laat een schrijven zien dat gelijk opgaat met een leven, waarbij de schrijver tegelijk onderwerp én lijdend voorwerp heeft willen zijn.
In december 1945 schrijft Leiris een programmaties nawoord bij Arena - Over de literatuur beschouwd als een stieregevecht - dat in de nederlandse uitgave de plaats van een voorwoord heeft gekregen en, enigszins overbodig, tot het besluit heeft geleid om te titel te veranderen. Op dat moment werkt hij al vijf jaar aan Biffures (doorhalingen), dat in 1948 zou verschijnen. Uitkijkend over een verwoest Le Havre stelt Leiris zich met betrekking tot zijn autobiografiese onderneming deze principiële vraag: ‘In dit kader zijn de persoonlijke kwellingen waarvan in L'âge d'homme sprake is natuurlijk nietig: op zijn best is de dichter misschien moedig en oprecht geweest, maar zijn innerlijke pijn zinkt in het niet bij deze
| |
| |
oorlogsgruwel en wordt tot iets als kiespijn, waarover het misplaatst is te zeuren; wat moet dit ijle kermen over beperkte en hoogstpersoonlijke problemen in het donderende geraas van een gekwelde wereld?’
Het antwoord van Leiris bestaat uit de vier delen La règle du jeu. Een ander dan dit ontwijkende antwoord zou alleen maar een drogreden zijn geweest, een ethiese uitspraak als bijvoorbeeld die van Sartre dat de literatuur niets vermag ten aanzien van hongerende kinderen. Als Leiris in zijn nawoord zegt dat hij gewenst had dat L'âge d'homme een daad was en dat het schrijven ervan evenveel gevaar zou hebben ingehouden als het stieregevecht voor de matador, klinkt daarin zowel het intellektuele minderwaardigheidsgevoel van het existentialistiese engagement door als het megalomane surrealistiese streven om van de literatuur een superieure levenshouding te maken. Hoewel Leiris maar vijf jaar deel heeft uitgemaakt van de surrealistiese beweging, van 1924 tot 1929, is hij enkele surrealistiese voorkeuren, met name die voor de woordspeling en de theatralisering, zijn hele leven trouw gebleven.
In het voorwoord dat Leiris bij de eerste uitgave van L'âge d'homme, in 1939, schreef formuleerde hij het risiko van zijn ‘bekentenis’ aldus: ‘Door bepaalde obsessies van zijn gevoelsleven en zijn seksualiteit bloot te leggen, door in het openbaar de gebreken en lafheden op te biechten waarvoor hij zich het meest schaamt, trachtte de schrijver op misschien wat lompe wijze - maar laten anderen hem navolgen en het beter doen - een literair werk te voorzien van een schim van stierehorens.’
De titel L'âge d'homme geeft de oorspronkelijke opzet aan: te achterhalen hoe de inwijding in de wereld van de volwassenheid zich heeft voltrokken en hoe het bewustzijn is gevormd. Zoals vrijwel alles bij Leiris is dit een tweeledig proces. Volwassen worden betekent enerzijds de chaotiese, vloeiende wereld van de kinderjaren, die mythiese tijd met zijn wonderbaarlijke geluksmomenten, verlaten en met schade en schande ingewijd worden in ‘de wrede orde van de mannenjaren’. Volwassenheid dus vooral gezien als een verlies, dat niet gekompenseerd wordt door het beheersen van (sociale, intellektuele, esthetiese) vormen. Anderzijds is Leiris zich pijnlijk bewust hoezeer hij als volwassene nog altijd geleid wordt door de onverwerkte verschrikkingen van diezelfde jeugd, ‘zoals een volk eeuwig ten prooi is aan bijgelovige angsten en in de ban leeft van duistere en wrede mysteries’.
Na in 1929 een psychoanalyse begonnen te zijn vervolgt hij die
| |
| |
met het schrijven van dit boek, om een katharsis te bewerkstelligen. Bovendien neemt hij twee jaar lang deel aan een etnografiese expeditie in Afrika, met aanvankelijk geen ander doel dan aan zichzelf - aan het gevoel van seksuele en intellektuele onmacht - te ontkomen. Wanneer hij in 1933 terugkeert is hij in elk geval één mythe meer kwijt: dat reizen een uitweg kon zijn. Zijn schriftelijke zelfanalyse - of, zo men wel, auto-etnografie - komt op gang door het zien van een tweeluik van Cranach waarop twee vrouwen met elkaar worden vergeleken, Lucretia die in 510 vóór Christus zichzelf met een dolk doodde om de schande van een verkrachting te ontgaan, en de bijbelse Judith die Holofernes verleidde om hem, ter wille van haar volk, te onthoofden - ‘de kuise Lucretia en de patriottische hoer (...) wissen met bloed de schandvlek van een geslachtsdaad uit’. Dit schilderij van de gewonde en verwondende vrouw zuigt reeksen beelden aan: herinneringen aan verwondingen, gewelddadigheden, bloed, pijn, psychiese kwetsuren.
Een van die herinneringen, getiteld Afgesneden keel, laat zien hoe hij als jongetje van zes door zijn ouders naar een chirurg wordt gebracht die hem zonder verdoven van zijn amandelen berooft. Erger dan de pijn was het bedrog van de ouders die hem hadden voorgespiegeld dat ze naar het cirkus gingen. ‘Mijn kijk op het leven is erdoor gemarkeerd: de wereld zit vol voetangels en klemmen, is een grote gevangenis of operatiekamer; ik ben op aarde gedoemd te dienen als proefkonijn, als kanonnevlees, als prooi voor begrafenisondernemers.’ Deze konstatering wordt gedaan halverwege het boek, in het hoofdstuk De kop van Holofernes. Geleidelijk aan schuift Leiris zichzelf naar voren op het toneel waar de twee door het bloed met elkaar verbonden vrouwen figureren. Na begonnen te zijn met een weinig vleiend zelfportret, heeft hij de ‘metafysika van zijn jeugd’ uiteengezet, waarbij begrippen als dood, ziel, oneindigheid, buitenwereld, subjekt-objekt, erotiek, aan de hand van reeksen beelden uit het verleden en uit het onbewuste worden opgediept. De aanpak doet denken aan die van Walter Benjamin in Einbahnstrasse en Berliner Kindheit um Neunzehnhundert, ongeveer in dezelfde tijd geschreven. De overeenkomst is waarschijnlijk te danken aan het feit dat beide auteurs voor hun herinneringstechniek bij de psychoanalyse aansluiten, Benjamin vermoedelijk meer bij de droomuitleg van Freud, Leiris expliciet bij de studie Zur Psychopathologie des Alltagslebens over het vergeten, versprekingen, vergissingen.
In tegenstelling tot de gebruikelijke autobiografie is het Leiris bij zijn associaties niet te doen om een rekonstruktie van feiten uit zijn
| |
| |
jeugd; zijn levensbeschrijving is niet chronologies opgebouwd, zoals bijvoorbeeld die van Canetti; hij is zelfs niet eens geïnteresseerd in de ware toedracht van de gebeurtenissen. De tijd van het herinneren, de tegenwoordige tijd, is belangrijker dan de herinnering of het herinnerde feit. Elk herinneringsspoor, onverschillig door welk beeld zichtbaar geworden, leidt tot hetzelfde basispatroon - een gesloten cirkel, daar het reaktiepatroon dat hem in zijn jeugd is ingeprent zich blijft herhalen. De cirkel van angst-schuld-seksualiteit. Door een verhevigde herhaling (verdichting eerder dan rekonstruktie) probeert hij de ban van het verleden te breken. Deze herbeleving is een poging om zijn leven te veranderen, ongeacht de prijs die hij ervoor zal moeten betalen (het effekt van zijn biecht op zijn naaste omgeving). Dat is bedoeld als Leiris stelt dat zijn boek een daad zou moeten zijn. Maar tevens wordt het verleden zelf veranderd. Het mes van de herinneringsoperatie snijdt aan twee kanten: het snijdt de knellende hand met het verleden door én het snijdt de tijd - of, om met Leiris zelf te spreken, de dood - de pas af wanneer de schrijver, volgens eigen spelregels die dienen ter intensivering en kondensering van de ervaring, er in slaagt situaties die hem destijds ontglipten alsnog, vertraagd en verbijzonderd, over te doen (ook in de betekenis van verbeteren en goedmaken).
Hiermee is de strategie van Leiris in dit boek enigszins aangeduid. Maar het is een andere dan hem aanvankelijk voor ogen heeft gestaan. In het nawoord van 1946 noemt hij L'âge d'homme een surrealistiese kollage om te benadrukken dat het om autentiek dokumentair materiaal gaat dat zijn eigen wetten volgt, die van het toeval namelijk. ‘De waarheid, niets dan de waarheid’ wil hij zeggen, zonder kunstgrepen. Deze opzet wordt echter door de herinneringsexpeditie feitelijk gelogenstraft. ‘Een geheel van feiten en beelden als ruwe bouwmaterialen aandragen, onbewust en zonder mijn verbeeldingskracht in te schakelen, het tegendeel van een roman in feite.’ De ironie wil dat de beoogde autenticiteit, die gelijk zou staan aan eenvoud, oprechtheid, direktheid, bereikt wordt door omwegen en zijwegen in te slaan, door mythologisering en theatralisering, door een opperste aan gekonstrueerdheid en gekunsteldheid, kortom door een veelheid aan kunstgrepen en een uiterste aan verbeeldingskracht. Men zou het de list van het schrijven kunnen noemen. De eenvoud blijkt een bedrieglijke hulpkonstruktie die slechts uitstel van exekutie betekent, overgave namelijk aan het schrijfproces. Niet minder bedrieglijk is trouwens de eerlijkheid, want het risiko van de bekentenis wordt gedekt door de vergoeding van de vergeving (door
| |
| |
de lezer). Wanneer immers Leiris weerzinwekkende kanten aan zichzelf beschrijft is het effekt niet weerzin maar bewondering voor zijn genadeloze eerlijkheid (die daardoor dus al niet meer echt in zijn vlees snijdt: het wordt niet over hem gezegd, hij wordt geen objekt). Wat hij over eerlijkheid, onthulling, biecht en autenticiteit zegt kan evengoed als bewijs gelden voor de macht van de leugen. Dat bewijs wordt geleverd door het kontrast tussen de intenties (die niet van literaire' maar van therapeutiese aard zijn en het feitelijke herinneringsproces op papier. Hoe naakter de eerlijkheid zich wil vertonen, hoe meer zij met haar schijnbewegingen verhult. Daardoor verandert de inhoud van het begrip autenticiteit. In het ontwijken van gevoelige plekken, in de omzichtige en omslachtige manier waarop Leiris zijn herinneringsbeelden uitpelt, in zijn verdedigingsstelsel en de daarmee samenhangende ambivalentie van zijn uitspraken wordt het patroon van zijn obsessies en van het reaktiepatroon dat hem door de buitenwereld is opgedrongen, zichtbaarder dan in welke rechtstreekse uitleg of beschrijving van de ‘feiten’ ook. In zijn houding bij het schrijven, de (omtrekkende) bewegingen die hij op papier uitvoert, manifesteert zich de dwangmatigheid van zijn verleden. Leiris heeft een heel boek nodig gehad om zich bewust te worden dat het een illusie is te denken dat hij feiten over zichzelf prijsgeeft; als hij zijn leven vertelt is dat nooit meer dan een beeld van zichzelf op een gegeven moment. Vandaar dat, vanaf Biffures, iedere kritiese reflektie op de tekst door hem zelf al geanticipeerd en geneutraliseerd wordt. Dat behoort tot de strategie die Leiris met Arena veroverd heeft. Daarin dienen nog voornamelijk beelden als ontstekingen die een kettingreaktie van herinnering, analyse en verwerkende herbeleving op gang brengen. In La règle du jeu maken de
beeldraadsels plaats voor taalsituaties en wordt de taal bron van beleving en herbeleving. Voortaan speelt zijn leven zich op papier af en de vier delen autobiografie vormen feitelijk een journaal waarin de schrijver zich stelselmatig, en telkens weer opnieuw, zijn hele leven probeert toe te eigenen. Zijn autobiografies projekt verschilt hierin van de traditionele autobiografie dat Leiris niet over zichzelf schrijft omdat hij zou geloven iemand te zijn met een interessant leven of op zijn minst een boeiend verleden. Integendeel: hij schrijft over zichzelf bij gebrek aan een beter onderwerp, maar vooral ook om iemand te worden over wie het de moeite waard is te schrijven.
Arena is vooral belangwekkend, omdat het laat zien hoe een mislukte poging om het schrijven voor therapeutiese doeleinden te
| |
| |
gebruiken de schrijver ertoe gebracht heeft zijn literaire strategie te bepalen. De geforceerde eenvoud van Arena had slechts tot grotere verwarring geleid. Het is dan merkwaardig te zien hoe Leiris, wanneer hij tot het besef gekomen is dat hij zijn doel alleen via een omweg kan bereiken, alsnog ertoe overgaat, in het hoofdstuk Holofernes als minnaar, een chronologiese beschrijving te geven van zijn initiatie in de volwassenheid. Het is de beschrijving van de gemoedsgesteldheid van de generatie die na de Eerste Wereldoorlog volwassen werd, in een tijd waar verveling, jazz, excentriek gedrag hoogtij vierden. Wanneer Leiris zijn mythologies onderzoek opgeeft en een chronologies verslag van zijn adolescentie begint, is het alsof het boek leegloopt, hoe interessant zijn beeld van die periode op zich ook moge zijn. Nog eenmaal wreekt zich de dubbelzinnige opzet van zijn onderneming: zijn leven wordt een verhaal. Voor zover zijn therapie geslaagd was, dan met dit dubbelzinnige resultaat ‘dat ik verstandiger handel maar ook dat de leegte om mij heen groter is geworden’. Die leegte zou hij daarna gedurende veertig jaar proberen te vullen door zijn leven te schrijven.
31 maart 1982
|
|