zodat ze volstrekt persoonlijk (of onpersoonlijk) blijft, hoewel toch ieder mens meent te weten wat pijn is - brengt hem tot ongekend heldere inzichten. Ze geeft hem opnieuw een lichaam, hij is pijn; maar juist dat maakt hem tot een vreemde voor zichzelf, omdat het lichaam al het andere, de anderen is. Naarmate hij verder door de pijn overweldigd wordt, ziet hij steeds meer zijn ik verdwijnen, althans de voorstelling die hij ervan had, de ervaring van een omlijnde en geordende persoon die alleen bestaat dank zij de zekerheid dat het ik er morgen ook zal zijn. De pijn vernietigt de illusies omtrent een ik, dat nog slechts een leeg punt in de taal is. De pijnbeleving maakt hem (voor het eerst) werkelijk, zoals hij zelf schrijft, en ‘dat is afschuwelijk’; wanneer hij echt geworden is, betekent dat tevens zijn verdwijning. In een wereld waarin woord en ding samenvallen bestaat de leugen niet meer. Maar het leven is zonder leugens niet mogelijk, zoals de terugblik van de imker op zijn huwelijk laat zien.
Gustafsson, die van huis uit filosoof en linguïst is - vorig jaar verscheen zijn proefschrift Taal en leugen waarin hij drie onorthodoxe taalfilosofen behandelt (Nietzsche, Mauthner, Johnson) - weet in zijn verhalen, soms vrijwel ongemerkt, belangrijke theoretiese kwesties mee te laten spelen, zo ze al niet de voornaamste drijfveren van zijn vertellingen vormen. Taal is in deze roman een essentieel onderwerp, daar het immers gaat om de benadering van het ongekende: het ‘ik’, dat een zinloos woord is en, als laatste toevluchtsoord voor een verpletterende werkelijkheid, een zwart gat is, te vergelijken met de pupil van het oog of het zwart tussen de planeten, een raadsel dat met raadsels wordt opgelost.
Als de imker zijn einde met open ogen tegemoet gaat, zichzelf als het ware zelf oplost, gebeurt dat vanuit een hopeloze hoop, zoals hij ook een troosteloze troost vindt in het landschap van zijn jeugd: ‘Het is eigenaardig, maar altijd wanneer ik troost nodig heb, geen vluchtige, lichte maar een diepe troost, een troost die zegt dat niets zal verbeteren en je je toch getroost moet voelen - dan denk ik opnieuw aan die streek.’
Na de romancyklus heeft Gustafsson dit jaar een bundel verhalen gepubliceerd, Verhalen van gelukkige mensen (vrijwel het hele werk van Gustafsson is in het duits vertaald, ook deze bundel). Daarin gaat het om gelukzoekers, zij het dat geluk niet de vervulling van een wens is maar iets wat men mist en blijft najagen, een gelukloos geluk. Op dat punt is de bundel eerder een voortzetting dan een kontrapunt van de cyklus, zoals Gustafsson de verhalen zelf heeft betiteld.
Was mich nicht umbringt, macht mich stärker - een uitspraak van