eskapades, toevallige ontmoetingen en waarnemingen, de verschuivingen, vertragingen en herhalingen in het boek mogen voor wie echte avonturen verwacht een zekere eentonigheid hebben, het zijn konsekwenties van de waarnemingsmethode - en het zijn ook avonturen. Het is een heel amusante ontdekkingsreis, waarover de taalkundige verhaalt aan buitenstaanders die het land niet kennen of menen het niet te kennen.
Na enige tijd alleen bezig geweest te zijn, als toeschouwer, besluit hij zich te vermommen als deelnemer aan een legale aktiviteit en wordt assistent van een voorwerpkundige. Hij begeleidt haar bij de kontrole van voorwerpen. Dit doet zij aan de hand van een elementair taalboekje waaruit zinnen genomen worden waarnaar de werkelijkheid zich dient te schikken, zinnen als ‘Op de bank ligt een zwarte jas’ of ‘De ballon zweeft in de wolken’, die prompt hun bijpassende situatie krijgen. Een volgende vermomming vindt hij door les te nemen bij een hoogleraar in een dode taal, de enige die deze taal, waarvoor doorstrepingen en zwijgen de meest adekwate uitdrukkingsvormen zijn, nog kent. ‘Door het leren van een geheime taal kon ik mijn ontdekkingen inleveren en tegelijkertijd verzwijgen.’ Ook deze ontmoeting heeft een nasleep van avonturen, zeker vanaf het moment dat de hoogleraar in een wit rijtuig op reis gaat naar het witte noorden, waar indertijd de taal gesproken werd. Op die reis wordt de onderzoeker achtervolgd door zijn voorwerpkundige, haar vriendin en een viertal letterkundigen in wie vaderlandse dichters te herkennen moeten zijn (en inderdaad zijn er ettelijke dichters te noemen voor wie het ‘wit’ een belangrijk symbool is, zoals Kouwenaar, Ten Berge, Bernlef, Faverey, Schierbeek). De onderzoeker weet tenslotte te ontkomen door te verdwijnen in het wit van het papier.
De vele opmerkingen over taal, waarneming en werkelijkheid die het vertrekpunt van de eskapades van de onderzoeker vormen, blijken inderdaad op een eenvoudige vraagstelling terug te voeren: is een voorwerp in een andere funktie (vorm) nog hetzelfde ding? In dat program blijkt sinds de dagen van het tijdschrift Barbarber weinig veranderd; ook blijkt ‘werkelijkheid’ nog steeds hoofdzakelijk te worden opgevat als verzameling van ‘dingen’. Allemaal nogal mager, en de twijfel ten aanzien van het verband tussen woorden en dingen blijkt, wellicht tengevolge van de simpelheid van de vraagstelling, een tamelijk vrijblijvend spel met woorden. Ongetwijfeld amusant, maar als men bedenkt wat voor problemen er opdoemen zodra de vraagstelling naar de determinerende rol van taal verder reikt dan