mededelingen van mensen uit zijn omgeving.
In de eerste helft van het boek zijn, afgezien van de genoemde kortsluiting, vooral drie faktoren van belang voor de verdere geschiedenis van Dürer die we de eerste dagen na zijn thuiskomst voornamelijk door gevoelens van walging overmand in de stad zien ronddwalen. Kort voor het moment waarop hij definitief besluit op reis te gaan worden zijn gevoelens nog zo onder woorden gebracht: ‘Daar lag die zichzelf vernietigende, zogenaamd welvarende wereld! Niets meer kon hem tegenhouden! Arrivederci! Het was alsof alles in het teken stond van het definitieve afscheid van zijn vroegere onwetendheid. Hij zag afbrokkelende ruïnes in de flatgebouwen, half vergane skeletten in de passanten, verroeste wrakken in de auto's, maar het deerde hem niet, omdat hij ze dóórhad. Niets, niets had hij nog met deze wereld te maken. Hij kon er alleen afschuw voor opbrengen, en ofschoon hij van mening was dat haat eigenlijk een te kostbare emotie was voor de leegte, de nietszeggendheid, de wurgende woonomstandigheden, de afstompende werkzaamheden, het gedachteloze vermaak, de dom makende onderwijsmethoden, de gruttersmentaliteit, de polarisatie en depolarisatie van de politieke partijen, de banaal gehanteerde en tot hun tegengestelden omgevormde verworvenheden van de wereld die hij zou gaan verruilen voor zichzelf, kon hij alles wat hij zag, ondanks zijn huidige opgewektheid, met alle energie die in hem zat vertrappen, verscheuren, verminken, vernietigen, om de radeloze, onbestemde pijn en de machteloze, sprakeloze woede, die hij had ervaren in de pijnloze, met oorverdovende woorden volgestampte wereld, voorgoed onschadelijk te maken.’ De volgende zin luidt dan: ‘Het was zeldzaam helder in zijn hoofd.’ Dat wordt beweerd, maar zo er al sprake is van helderheid, dan toch een helderheid die ontstaat wanneer de geëxalteerde koorts die hem te pakken heeft een kritiek punt bereikt.
Om greep te krijgen op dingen en belevenissen zoekt Dürer naar formuleringen waarvoor hij, bij wijze van model, en dat letterlijk, een boek gebruikt dat hij uit de gevangenisbibliotheek heeft meegenomen. Dit boek, Uit het leven van een Nietsnut, een laatromantiese novelle uit 1826 van Joseph von Eichendorff, is de eerste belangrijke faktor in zijn bevrijding. ‘Het viel hem op hoe goed sommige beschrijvingen voldeden, beter dan de beschrijvingen die vanzelf in hem opkwamen en als spelletje benoemde hij wat hij om zich heen zag als kasteel, ruiter, koets, en tot zijn verbazing leken de dingen die hij zo aansprak te veranderen en hun