moeten worden uitgedacht. Telkens opnieuw heeft Valéry rond dit thema gecirkeld, het thema van het onafhankelijke denken, telkens weer stootte hij op grenzen die de hypothese uit zijn jeugd teniet deden of op zijn minst twijfelachtig maakten. Het onderwerp van het boek, mijnheer Teste, is niet de intellektueel zoals hij in zoveel romans van deze eeuw een wezenloze hoofdrol speelt, maar het intellekt. Intellekt bestaat niet in zuivere vorm en kan ook als zodanig niet beschreven worden, hooguit in funktie; het zuivere, ongevormde intellekt moet uitgevonden en gemaakt worden. Valéry heeft het uitgevonden: Mijnheer Teste, dat monsteridee, zoals hij hem in het voorwoord noemt, is een gedachtenexperiment, het zuivere ik is een hulpkonstruktie. Het is belangrijk deze beperking voorop te stellen.
‘Mijnheer Teste was misschien een jaar of veertig. Hij sprak buitengewoon snel, met doffe stem. Alles aan hem was onopvallend, zijn ogen, zijn handen. Niettemin had hij de schouderbreedte van een militair, en de pas van een regelmaat die verbaasde. Bij het spreken hief hij geen arm, nee nog geen vinger op: hij had de marionet in zich gedood.’ Teste heeft geen meningen. Elk moment, zo vereist de tucht van zijn geest, moet hij de dingen zo zuiver mogelijk formuleren, zoals ze op dát moment zijn. Zijn oordeel is uitsluitend afhankelijk van zijn ervaring, hij bestrijdt voortdurend onzuivere gevoelens, dus ook literatuur en filosofie, en opgaand in de aktiviteit van het denken vermijdt hij resultaten (meningen) omdat zij de vrijheid van het denken inperken. Valéry was een bewonderaar van Leonardo, wiens methode was: observeren, uitdenken, uitproberen, experimenteren, met steeds minder interesse in resultaten. Over Teste: ‘(...) hij is niemand anders dan de demon van de mogelijkheid zelf. De zorg om het geheel van wat hij kan neemt hem volkomen in beslag. Hij neemt zichzelf waar, manoeuvreert, wil niet gemanoeuvreerd worden. Hij kent slechts twee waarden, twee categorieën, namelijk die van het bewustzijn, herleid tot zijn daden: het mogelijke en het onmogelijke. In dit vreemde brein, waar de filosofie weinig gezag heeft, waar de taal voortdurend in staat van beschuldiging verkeert, komt geen gedachte voor die niet vergezeld gaat van het besef dat zij voorlopig is; het enige wat overblijft is het wachten en de uitvoering van welomschreven verrichtingen. Zijn korte, intense leven wordt besteed aan het waken over het mechanisme waardoor de betrekkingen tussen het bekende en onbekende plaatsvinden en gerangschikt worden. Het wijdt zelfs zijn duistere en transcendente vermogens eraan hardnekkig de eigenschappen van een afzonderlijk stelsel na te