Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
de intellektueel als slachtoffer of tegenspeler van de bewustzijnsindustrieDe titel bewustzijnsindustrie is een verwijzing naar, en als uitbreiding een kritiek op het begrip ‘kultuurindustrie’ dat voor het eerst gebruikt is door Adorno en Horkheimer in Dialektik der Aufklärung. Het artikel is in deze bundel opgenomen om de positiebepaling van kunst en kunstkritiek in zo ruim mogelik verband te plaatsen, de enige kans om over hun werkzaamheid reëel te kunnen denken. Reden ook waarom Enzensberger tot uitbreiding van het begrip ‘kultuurindustrie’ overgaat, hoewel hij daarbij al te lichtvaardig uitgaat van het begrip in enge zin, terwijl Adorno en Horkheimer toch precies hebben aangegeven wat ze met het begrip op het oog hadden: ze gebruiken de term ‘kultuurindustrie’ als vervanging van de uitdrukking ‘massakultuur’ om - en ik citeer het artikel van Adorno Résumé über Kulturindustrie (1963, p. 60 e.v.) - ‘bij voorbaat de betekenis uit te schakelen die de verdedigers van de zaak het beste uitkomt, nl. dat het om zoiets als een spontaan uit de massa's zelf opkomende kultuur zou gaan, om de huidige vorm van volkskunst. Kultuurindustrie betekent juist het tegendeel. Ze smeedt het van oud bekende om tot een nieuwe kwaliteit. In al haar sektoren worden produkten min of meer volgens planning gefabriceerd, die zijn afgestemd op konsumptie door massa's en deze konsumptie in hoge mate uit zich zelf bepalen’. Het geciteerde artikel geeft een goede samenvatting van het hoofdstuk uit Dialektik der Aufklärung. Interessant is het opstel van Enzensberger ook om de beschrijving die hij geeft van het lot van een bepaald genre kultuurkritici, niet alleen van degenen die zichzelf van hun kritiek uitsluiten maar ook van degenen die zich ondanks of juist door hun bewustzijn tot onmacht gedoemd zien. | |
[pagina 346]
| |
Dit betreft ook de situatie waarin zijn eigen generatie van linkse intellektuelen zich bevond in de jaren 50. Een citaat van hemzelf uit de Berliner Gemeinplätze die hij in Kursbuch 11 publiceerde, vat dit uitstekend samen: ‘Deze linkse intelligentsia was literair ijverig en vruchtbaar, maar politiek in wezen onproduktief. Ze bestond in hoofdzaak uit verbrande kinderen, uit oud-sociaaldemokraten, neo-liberalen en laat-jakobijnen. De enige teoretiese basis die hen verenigde was een onbepaalde negatie, nl. het anti-fascisme. Deze intelligentsia bleef vastzitten aan het historiese trauma van 1945, en bleef gefikseerd op specifiek duitse kompleksen en verschijnselen, op de kollektieve schuld tot en met de muur, en was niet in staat tot een internationalisme dat boven de retoriek van begrip van de volkeren onderling uitging. Moraal ging bij haar voor de politiek. Het socialisme dat zij aanhing bleef vaag, alleen al bij gebrek aan kennis; haar sociologiese geschooldheid was gering, haar konfrontatie met het kommunisme neuroties en oppervlakkig. Pacifisme en filosemitisme waren de overheersende tendenzen; met wetenschappelijke, technologiese en ekonomiese vraagstukken heeft deze intelligentsia zich weinig en pas laat beziggehouden. In politieke kwesties heeft ze zich eerder reagerend dan agerend opgesteld. Ze heeft alleen op een enkel gebied sukses gehad, en dat is geen toeval: namelijk bij de verdediging van de meningsvrijheid, dus bij het op de bres staan voor eigen belangen en handhaving van eigen privileges... Een politieke teorie van enige portée heeft ze niet tot stand gebracht.’ Enzensberger heeft dit gezien, maar heeft ook alle moeite gedaan om deze ontwikkeling, die alleen een ontwikkeling van verdere onmacht, resignatie en scepsis was, te doorbreken; per slot van rekening was hij als dichter ook een van de leveranciers van deze affirmatieve kultuur. Hij heeft de weg ingeslagen die hij in dit artikel reeds heeft aangeduid: niet uitwijken in eksklusiviteit, maar het spel meespelen en de bewustzijnsindustrie in de rug aanvallen. In 1965 heeft hij het tijdschrift Kursbuch opgericht dat tot een van de rug- | |
[pagina 347]
| |
gesteunen werd van de nieuwe linkse beweging. Sindsdien is er een snelle verschuiving van het estetiese naar de politiek bij hem waar te nemen, tot in nr. 15 waar hij in feite alle geloof in de literatuur definitief opgeeft en tegelijkertijd aktief gaat deelnemen aan de buitenparlementaire oppositie. De vraag of hij daarmee niet een soortgelijke weg inslaat als eens Lukács is te voorbarig in vergelijking met de bruikbaarheid van het werk dat hij verzet voor een meer algemene bewustmaking, wat toch ook betekent aan meerderen de middelen tot bewustwording te geven dan alleen de ‘professionelen’, en het opruimingswerk dat hij en zijnsgelijken verrichten om ‘literatuur’ werkelik mogelik te maken. Over deze tematiek heeft Peter Hamm een artikel geschreven in Kürbiskern 4/68: Opposition - am Beispiel H.M. Enzensberger. |
|