Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
de plaats van kultuurkritiek in de maatschappij-teorieHorkheimer is vooral bekend geworden als auctor intellectualis van de ‘kritische Theorie’, die in de jaren voor de tweede wereldoorlog voornamelik gekoncentreerd was in het Institut (en Zeitschrift) für Sozialforschung in Frankfurt, waaraan mensen meewerkten als o.a. Fromm, Neumann, Marcuse, Pollock, Adorno en Lazarsfeld. De kritiese teorie kreeg ook in Duitsland pas werkelik invloed toen het Institut, dat vnl. bestond uit joodse intellektuelen, na 16 jaren ballingschap (in Amerika) in Frankfurt terugkeerde en daar bekend geworden is als de zg. ‘Frankfurter Schule’; de invloed op de oppositionele beweging is onmiskenbaar. De naam ‘kritische Theorie’ kan als een pseudoniem gezien worden in een tijd dat ‘marxisme’ teveel geassocieerd werd met stalinisme, en werd als zodanig ook gebruikt om zich te onderscheiden van de dogmatiese teorie van kommunisten en de reformistiese praktijk van de sociaaldemokraten. Zoals Horkheimer zelf uitdrukte: ‘De kritiese teorie beschouwt zich als de som van het dialektiese denken, dat dient voor de toekomstige emancipatie van de individuen en rationale vormgeving van de maatschappij.’ De opzet was, zoals in de beginselverklaring van het tijdschrift staat (1932): alle vakwetenschappen te koncentreren op de problemen van de maatschappij. Ekspliciet werd voortgebouwd op de teoretiese inzichten van Marx, verbonden met de histories gerealiseerde kennis van Freud. In het begin van de dertiger jaren stond nog op de voorgrond dat de teorie tot middel voor de massa's moest worden zodat zij zichzelf zouden kunnen bevrijden. Het fascisme heeft echter niet alleen een harde slag toegebracht aan de socialistiese beweging, maar ook aan de teorie die zich zodoende beroofd zag van alle mogelikheden om tot een materiële macht te wor- | |
[pagina 300]
| |
den: het enige wat de oppositionele intellektuelen nog overbleef was het woord, en hun enige praktijk was bewustmaking (Aufklärung). De massale verpaupering in West-Europa inspireerde tot een radikalisme van een geheel ander soort dan zich op grond van de marxistiese revolutieteorie liet verwachten. Een mechaniese emancipatie op materieel nivo had niet plaatsgevonden, het was daarom niet voldoende meer om alleen uit te gaan van het materiële en van ekonomiese processen, maar in de eerste plaats kwam de vraag: hoe de mens in de loop van de geschiedenis van de materie en van zijn produkten gebruik maakte. De verhouding tussen politiek en politieke ekonomie die bij Marx nog vooral een verhouding tussen boven- en onderbouw was, werd op grond van de stabilisering van het kapitalistiese produktiesysteem al even problematies. Deze realiteit dwong tot een kritiese herziening van de marxistiese revolutieteorie en een uitbreiding van de kritiek der politieke ekonomie. In de loop van de dertiger jaren zou de kritiek steeds minder gericht worden op de antagonismen binnen het kapitalisme en meer op de integratiemechanismen die het kapitalisme ontwikkelde om in eerste instantie een latente burgeroorlog te bezweren, maar vooral om de ekonomiese processen politiek te kunnen kontroleren en op sociaal nivo te kompenseren. De verschuiving binnen de socialistiese teorie beantwoordt aan een verschuiving ook van het belang van de wetenschap: in de industriële maatschappij is de wetenschap tot een van de belangrijkste produktiekrachten geworden. De voornaamste formulering hiervan is het boek dat Horkheimer en Adorno samen schreven en in 1944 afsloten: Dialektik der Aufklärung. Philosophische Fragmente (uitgegeven 1947, herdrukt 1969). Hierin gaat - grof gezegd - de kritiek der politieke ekonomie over in een kritiek van de techniese rationaliteit. Terwijl Marx de geschiedenis van vervreemding én emancipatie van de mens nog alleen aan het uiterlijke lot van de klassenmaatschappij vastknoopte, en kon aannemen | |
[pagina 301]
| |
dat afbraak van de eigendomsverhoudingen tegelijk het einde zou betekenen van de rationaliteit waarop het ruilprincipe berustte, is dit uiterlijke lot door Adorno en Horkheimer beschreven als tegelijk ook haar innerlijke noodlot dat inherent is aan de techniese ratio. Het is de dialektiek van de westerse rationaliteit dat ze doelt op bevrijding maar tegelijk onmenselijkheid produceert. Niet alleen het doel van de uitwendige natuurbeheersing werd ondoorzichtig maar vooral ook het doel van het eigen leven. De beheersing van de natuur buiten de mens en de heerschappij over andere mensen gaat ten koste van ‘de natuur in de mens’. Horkheimer beschrijft de geschiedenis van de westerse civilisatie als een geschiedenis van zelfverloochening en ontzegging. De heerschappij van de mens over zichzelf is in aanleg reeds de vernietiging van het subjekt in wiens dienst het gebeurt. - De centrale gedachtengang is, dat de rationaliteit die onder het diktaat staat van het overleven - en dat was de gehele westerse rationaliteit - in zichzelf de kiemen bevatte van zelfdestruktie. Bekritiseerd wordt niet rationaliteit als zodanig maar de irrationaliteit die in de rationaliteit verborgen zit. In dit perspektief zijn de begrippen kunst en utopie te plaatsen, als sektoren in het denken waar nog het eigenbelang van de mens geldt. De kritiek van de ‘instrumentelle Vernunft’ verbinden beide auteurs met een onderzoek van de massa-media (hoofdstuk: Kulturindustrie) die onder de schijn van subjektieve vrijheid het autoritaire potentieel aktiveren en tegelijk stabiliseren. Het in deze bundel opgenomen artikel ‘Nieuwe kunst en massakultuur’ (1941) sluit hierop aan. Het dateert uit de tijd dat de kritiese teorie zich noodgedwongen in de teorie zag teruggedrongen. Het is ook sinds die tijd dat de marxistiese teorie op twee manieren haar kontakt met de direkte praktijk verloor: in de burokratiese socialistiese landen versteende ze tot dogmatiek, in de kapitalistiese landen loogde ze uit tot kultuurkritiese filosofie. Als kultuurkritiek bleef ze nochtans de bewaarplaats van | |
[pagina 302]
| |
de herinnering aan het andere en alternatieve mogelikheden (een formulering die bij de betreffende auteurs vaak terugkeert), al ging dit veelal gepaard met een politiek én wetenschappelijk isolement. In de latere ontwikkeling van de kritiese teorie van de Frankfurters zal dit probleem van wetenschapskritiek en kritiekse wetenschap een sleutelpositie innemen (Habermas). Dat door Adorno, Horkheimer, Benjamin, Marcuse e.a. in de ontwikkeling van hun maatschappij-teorie zo'n grote plaats wordt ingeruimd voor de kunst is begrijpelik als men bedenkt dat toentertijd zo goed als alle denken en handelen - vrijwillig of niet - het slachtoffer was van een ideologie die zich met materieel en immaterieel geweld breed maakte. Tegenover de macht van een overweldigende ideologie kreeg ook kunst een materieel belang, omdat kunst het belang vertegenwoordigde van het individu, liever: het individuele; de autonomie die ze ondanks alles blijft bezitten is er de reaktor van. Kunstkritiek zoals Horkheimer die in dit essay en Benjamin in zijn kunstteoretiese opstellen bedreef, was onderdeel van een omvattende kritiek op het fascisme en op het denken dat binnen de kapitalistiese systemen het fascisme mogelijk maakten. Het paradoksale voor de socialistiese teorie is hierin gelegen dat ze tegenover het fascisme dat formeel demokratie praktizeerde, de inhoud van de demokratiese principes moest handhaven, op gevaar af voor elitair te worden aangezien. Daardoor krijgt ook het asociale aspekt van moderne kunst, dat in een genivelleerde maatschappij nog een steen des aanstoots kan zijn, een andere plaats. Daaruit volgt ook dat het onmogelik is, kategorieën als kommunikatief en onverstaanbaar, maatschappelik nuttig en nutteloos, en tenslotte alle estetiese vorm-kategorieën zelf te hanteren als onveranderlike maatstaven. Deze kategorieën zijn ook zelf weer histories bepaald, zodat het ook onmogelik wordt rechtstreekse analogieën aan te nemen tussen bepaalde kunstvormen en politieke houding, zoals bijv. de gelijkstelling van realisme en progressief. De vroege opstellen van Horkheimer zijn gebundeld in de | |
[pagina 303]
| |
twee delen Kritische Theorie, die met een nawoord van Alfred Schmidt in 1968 verschenen. Latere opstellen werden gebundeld in Zur Kritik der instrumentellen Vernunft, waarin opgenomen de vertaling van Eclipse of Reason (1947). Een bruikbaar boek over Horkheimer en de ‘kritische Theorie’ is: Kritische Gesellschaftstheorie und Positivismus van Albrecht Wellmer, Ed. Suhrkamp 1969. |
|