Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
diskussie over het realismeMet nummer 9 van het jaar 1937 werd in het emigranten-tijdschrift Das Wort door een artikel van Klaus Mann over Gottfried Benn en een artikel van Alfred Kurella een diskussie ontketend over het expressionisme, waaraan 15 schrijvers, literatuurteoretici en beeldende kunstenaars deelnamen; naast de twee genoemden o.a. Georg Lukács, Ernst Bloch, Béla Balázs. De diskussie is nu niet meer zozeer belangrijk om de waardebepaling van het expressionisme, alswel om de nieuwe verhouding (bij de marxisten) tov. de literaire nalatenschap, en vooral om de definitie van het realisme. De diskussie dateert al van vroeger, was in feite al op gang gebracht door het artikel van Lukács: ‘Grösse und Verfall’ des Expressionismus, dat 1934 in Nr. I van de Internationale Literatur in Moskou was verschenen. Het meningsverschil in Das Wort moet ook gezien worden in verband met de realisme-diskussies in de jaren 1936-1938 in de Sovjet-Unie. De realisme-strijd ging uit boven louter een literaire onenigheid tussen Brecht en Lukács; hun opvattingen bestreken een diskussieterrein waarop de wezenlike problemen van de ontwikkeling van de socialistiese literatuur aan de orde kwamen. Het realisme waarom het hier ging was niet een stijlrichting maar een metodies probleem, nl. hoe een literatuur en kunst eruit zouden moeten zien om de belangen van de revolutionaire arbeidersklasse te steunen. De teoreties estetiese diskussie heeft zijn wortels in beider verschillende politieke opvattingen; hun debat over het realisme moet men dus zien in het licht van hun houding ten opzichte van de problemen van de strijd tegen het fascisme en de proletariese revolutie. Voor een nadere uiteenzetting van deze polemiek zij verwezen naar het artikel van Werner Mittenzwei in Das Argument. De artikelen van | |
[pagina 193]
| |
Lukács zijn, deels omgewerkt, verzameld in de bundel Probleme des Realismus (Aufbau-Verlag, 1955). Notities over een realistiese schrijfwijze (1940) kan gelden als een poging van Brecht om de ideeën die ontwikkeld waren in de realisme-diskussie samen te vatten. Brecht's afwijzing van Lukács' realismebegrip komt niet voort uit een rechtvaardiging van het formalisme maar uit de afwijzing van een formalistiese literatuurbeschouwing - het realisme van Lukács werd aan een utopies demokratie-ideaal ondergeschikt gemaakt, waardoor hij tot formalistiese, aan het verleden ontleende kriteria kwam. Brecht werd wanhopig over Lukács' definitie, zoals hij vorm en techniek zonder meer verwisselde. Hij heeft het opstel geschreven, zoals hij zelf zegt ‘omdat ik de indruk heb, dat we de realistiese schrijfwijze, die we nodig hebben in de strijd tegen Hitler, al te formeel bepalen, zodat het gevaar bestaat dat we ons voor het front van de vijand in een ruzie om vormen verwikkelen’. Brecht ondersteunde het parool, de kulturele nalatenschap dienstbaar te maken aan de politieke strijd tegen het fascisme (vergelijk Benjamin: Das Kunstwerk...). Brecht heeft zijn Lukács-polemieken niet gepubliceerd. Als mede-uitgever van Das Wort stelde hij zelfs voor de debatten af te breken, voornamelik om politieke redenen: hij vreesde dat de diskussie een hinderpaal zou worden voor een antifascisties platform binnen de volksfrontpolitiek. Hoe zijn estetiese oordelen gedragen werden door politieke noodzaak, formuleerde Brecht in 1938 aldus: ‘Voor literaire vormen moet men vragen naar de realiteit, niet naar de estetiek, ook niet naar die van het realisme. De waarheid kan op velerlei wijzen verzwegen en op velerlei wijzen gezegd worden. Wij leiden onze estetiek zoals ook onze moraliteit af uit de behoeften van onze strijd.’
Een uitgebreide bibliografie van de werken van en over Brecht is te vinden in het boek van Marianne Kesting: Bertolt Brecht (Rowohlts Monographien, 1959). Belangrijk zijn | |
[pagina 194]
| |
in dit verband de artikelen van Werner Mittenzwei: Marxismus und Realismus, Die Brecht-Lukács-Debatte (Das Argument 46, 1968) en het artikel van Günter Frank (in: Kürbiskern 4/68) dat handelt over de Brechtreceptie als voorbeeld van de praktijk van de kultuurindustrie. Een schema van Brecht's teoretiese genealogie vindt men in de dissertatie van Heinz Schaefer: Der Hegelianismus der Bert Brecht'schen Verfremdungstechnik in Abhängigkeit von ihren marxistischen Grundlagen (Stuttgart, 1957). |
|