Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |||||||
materialistiese kunstteorie tegen materialistiese kunstpraktijkOm Georg Lukács kan men niet heen als men de ontwikkelingslijnen van de marxistiese kunstteorie wil nasporen, al was het alleen maar om de invloed die hij heeft gehad op figuren als Benjamin, Adorno, Mannheim, Sartre etc. Het werk van Lukács en de geschiedenis van zijn denken kent echter evenveel fasen als de ontwikkeling van het kommunisme waarmee hij ook politiek eng verbonden was. Lukács werd in 1885 in Hongarije geboren, studeerde in Berlijn en Heidelberg, o.a. bij Max Weber en Georg Simmel. In de tijd rond 1920 vindt er bij hem een verschuiving plaats van het neokantianisme naar Hegel en later naar Marx. In 1920 verschijnt in boekvorm Theorie des Romans dat al in 1914/1915 geschreven was. Het is vooral dit boek dat op de ‘ästhetische Linke’ na de eerste wereldoorlog heeft ingewerkt, m.n. bij de intellektuelen die met de oorlog en het verraad van de sociaal-demokraten alle hoop ontnomen zagen en haar nog alleen in de kunst meenden terug te vinden, maar met de prijs van maatschappelike onmacht. De kritiek op de maatschappij werd tot een estetiese verheerliking van de scheiding tussen kritiek en realiteit, aangezien de kunst geen handvat kon zijn tot maatschappelike verandering. Dit effekt is te vergelijken met de invloed die Adorno heeft gehad op de (sceptiese) generatie na de tweede wereldoorlog, die krities bewustzijn moest bekopen met politieke resignatie. In Theorie des Romans gaat Lukács na: in hoeverre een kunstvorm aan historiese verandering onderworpen is en er boven staat. De bedoeling van het boek is politiek (vergelijk wat Macherey over de literaire opstellen van Lenin schrijft), - wat Lukács bestudeert zijn sociale veranderingen geïncarneerd in de (artistieke) vorm. Hij baseert zich in zijn | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
teorieën op het aristotelies vormbegrip dat zichzelf gelijkblijft en zichzelf vormt, en de kantiaanse hypotese van een ordeningsprincipe dat aan het bewustzijn van het subjekt ten grondslag ligt. Men heeft Theorie des Romans wel eens betiteld als het bewijs hoe Lukács later het slachtoffer van de partijdiscipline is geworden. Steeds meer werd de estetiese funktie van de vorm een uitgesproken etiese. In 1918 trad hij toe tot de kommunistiese partij en was in 1919 minister van kultuur in de regering van Béla Kun. Toen de revolutionaire regering omvergeworpen werd vluchtte hij naar Wenen. In 1923 verscheen zijn meest befaamde boek Geschichte und Klassenbewusstsein, wat hem meteen ook een grootscheepse kritiek opleverde. In 1925 laat hij zich bewegen tot een autokritiek. Het is met name dit boek dat in de hernieuwde belangstelling voor Marx in de linkse beweging van Europa weer druk gelezen wordt. Vanaf 1930 leeft hij 12 jaar in Moskou, waar hij aan het Marx-Engels-instituut werkt. 1945, terug in Boedapest, verschijnt zijn grootste liefdesbetuiging aan de kanonieke dogmatiek, Die Zerstörung der Vernunft, een traktaat tegen de moderne filosofie (zie Adorno: gedwongen verzoening en literaire pendant is Wider den missverstandenen Realismus (1958) waarin Joyce, Proust, Kafka, Brecht en Dos Passos als dekadent verworpen worden). Ook in de revolutie van 1956 was Lukács een van de leidende figuren. Hij maakte deel uit van de regering van Imre Nagy, en werd gedeporteerd naar Roemenië. Nog in 1960 kon in Oost-Duitsland een bundel verschijnen die zijn revisionisme behandelde (Hans Koch, hrsg. Georg Lukács und der Revisionismus). Lukács vat zelf het begrip ‘literatuursociologie’ krities op, en ziet het als een bijdrage tot een geschiedsfilosofie van de literatuur, resp. marxisties-leninistiese estetiek. Het ging hem om de funktionele relaties tussen literatuur en de sociaal-ekonomiese resp. sociaal-politieke processen in het perspektief van de marxistiese geschiedsfilosofie. Literatuurkritiek was uiteindelik dan ook een politieke bewijsvoering, | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
hij behandelt de literatuur als een terrein van morele argumentaties: ‘de zaak van de kritiek is de relatie tussen ideologie (in de zin van “Weltanschauung”) en artistieke kreatie’. Hierin is hij de hegeliaanse erfenis trouw gebleven: zijn estetiek is geen metodies sisteem om estetiese objekten te begrijpen maar is een interpretatiesisteem. Hij anticipeert niet op de mogelikheden van kunst in de toekomst, hij legt een waardenschaal aan voor wat al geschiedenis geworden is. Het kan nauweliks anders of zijn voorkeur gaat uit naar de 19e-eeuwse auteurs als Goethe, Balzac, Scott en Tolstoj, de modernen worden met uitzondering van Mann, Gorki en Galsworthy haast allen afgewezen. Dit is voornamelik het gevolg hiervan, dat zijn interpreterende en klassificerende estetiek in feite niet het objekt onderzoekt, maar allereerst de kommunikatiemogelikheden ervan. De principes die hij hanteert (‘weerspiegeling van de werkelikheid’, het ‘typiese’, de ‘defetisjerende funktie van de kunst’ etc.) hebben betrekking op kenmerken die niet zijn vast te stellen aan de hand van het objekt, maar door interpretatie; ze betreffen dus niet zozeer de objektieve situatie van het kunstwerk zelf alswel in de eerste plaats de relatie met maker en publiek. Het is een interpretatieschema dat de estetiese sfeer bijna uitsluitend onder het aspekt van haar kommuniceerbaarheid en niet onder dat van haar realiteit aanduidt. Zijn voornaamste verdiensten liggen vooral in deze algemene beschrijvingen van de vormgeschiedenis van genres. Dat hij op afzonderlike werken moet stuklopen hangt ook samen met het feit dat hij een teoreties afgesloten sisteem heeft willen ontwikkelen. Het eerste artikel dat hier is opgenomen De vorm als maatschappelijk probleem kan als voorbeeld dienen voor zijn vroegste uitgangspunten, het werd geschreven in de tijd van Die Seele und die Formen (Berlijn, 1911). Het tweede artikel valt in de overgangsperiode waarin hij onder druk tot een veel dogmatieser standpunt kwam. Het verscheen in Die Linkskurve 1932. Enkele nummers daarvoor had Lukács een aantal kritiese aanmerkingen geschre- | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
van nav. de roman Denn sie wissen was sie tun (Ein Deutscher Justiz-Roman) van Ernst Ottwalt. In nr. 10 reageerde Ottwalt daarop. Dit artikel is weer een antwoord op die reaktie. Het artikel is onder meer belangrijk om wat Lukács schrijft over de kulturele nalatenschap, waarin hij zich keert tegen de zg. Proletkult, de term waarmee Lunatscharski een kultuurpolitiek aanduidde volgens welke het proletariaat een volledig nieuwe kultuur zou moeten opbouwen. Ook Lenin heeft zich tegen dit idee ten zeerste verzet - hij heeft zich steeds tegen een dergelike onhistoriese opvatting uitgesproken en ging uit van de tese dat een proletariese kultuur alleen kan worden opgebouwd op de burgerlike kultuur, door haar nl. op te heffen, te gebruiken voor de bevrijding van de burgerlike ideologie. De twee artikelen kunnen uiteraard geen voldoende beeld geven van de verschuiving die bij Lukács heeft plaatsgevonden. Samenvattend kan over de teoretiese ommezwaai van Lukács - en het kan zijn dat men ook niet van een ommezwaai maar enkel van een politieke verstarring van zijn oorspronkelike opvattingen kan spreken - misschien dit gezegd worden: Lukács' histories-dialektiese werkwijze, waarbij het hem te doen was om een metode vanuit haar genese (cf. Goldmann) te begrijpen, ontaardde in een ahistoriese werkwijze die niet verder kón komen dan beschrijven en inventariseren, omdat hij de konkrete situatie miskende en de veranderde maatschappelike situatie al te dogmaties beoordeelde zodat hij nieuwe technieken zoals monologue intérieure, reportage, montage en vervreemding etc. omwille van hun ‘kleinburgerlike’ herkomst integraal veroordeelde. In die zin is Lukács' strijd tegen Brecht in principe een strijd geweest tegen een materialistiese kunstpraktijk omwille van hoogst dubieuze materialistiese kriteria (het werk beoordelen naar het bewustzijnsnivo resp. de klassepositie van zijn auteur).
Over Georg Lukács:
| |||||||
[pagina 168]
| |||||||
Het verzameld werk van Lukács wordt bij Luchterhand uitgegeven. |
|