Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |||||||||
pierre macherey
| |||||||||
[pagina 143]
| |||||||||
Daarom vormen de geschriften die Lenin gewijd heeft aan Tolstoj in de laatste jaren van de schrijver en in de jaren na zijn dood, in de geschiedenis van het wetenschappelijke marxisme een uitzonderlijk werk. Het is de eerste keer, en een van de weinige keren, dat een politiek leider en wetenschappelijk teoreticus, een literair probleem, bij wijze van demonstratie, binnen bepaalde grenzen uitputtend behandelt. In feite gaat het niet om een boek, waarin een probleem volledig zou zijn uitgewerkt zoals bijvoorbeeld dat van de wetenschappelijke metode in Materialismus und Empiriokritizismus, maar om een reeks gelegenheidsartikelen, geschreven tussen 1908 en 1911, die onder verschillende aspekten eenzelfde vraagstuk behandelen (Leo Tolstoj, spiegel van de russiese revolutie); het gaat ook niet om een sistematiese reeks waarin de elementen van een probleem stuk voor stuk behandeld worden: de indeling is schijnbaar willekeuriger (in feite noodzakelijker), omdat het om de herhaling van hetzelfde artikel gaat, waarin uiteindelijk hetzelfde gezegd wordt, maar in een vorm die zoveel verschilt dat de zes artikelen alleen als één geheel gelezen kunnen worden.
We zullen ze dan ook als één tekst bestuderen, zonder dat we proberen onderscheid te maken tussen de verschillende stadia van de tekst: een dergelijke studie zou ons ongetwijfeld veel leren over de evolutie in het politieke denken van Lenin gedurende deze drie jaar, maar uiteindelijk niet veel over Tolstoj zelf. Laten we alleen dit zeggen, dat het eerste artikel (1908) de nadruk legt op de aktualiteit van het werk van Tolstoj, terwijl het laatste (1911) wijst op het feit dat het tijdperk van het tolstojisme voortaan voorbij is (het jaar 1905 ‘heeft een histories einde gemaakt aan het tolstojisme’).
Het eerste wat deze teksten kenmerkt is, dat ze het produkt zijn van een politiek en niet van een literair of teoreties werk: vandaar hun wijze van verschijnen (van de ene dag | |||||||||
[pagina 144]
| |||||||||
op de andere: alnaargelang zich de politieke noodzaak voordeed om ze te vernieuwen). Lenin heeft aan zijn beschouwing over Tolstoj niet de vorm willen geven die hij aan Materialismus und Empiriokritizismus gaf, waarvan de betekenis ook wel politiek is maar minder direkt (vandaar de boekvorm). De reeks ‘Tolstoj, spiegel...’ korrespondeert met de aktiviteiten van Lenin in de jaren 1908-1911; ze is er het konsekwente gevolg van, en zou niet geschreven zijn als ze niet direkt te maken had met het politieke denken van Lenin op andere niveaus. Het is de periode (de tijd van de leninistiese estetiek) die volgt op de revolutie van 1905, die Lenin eraan besteedt om de aktiviteiten van de sociaal-demokratiese partij aan te passen aan de nieuwe omstandigheden die door het jaar 1905 zijn geschapen. De direkte teoretiese opgave is daarom een specifieke analyse van het jaar 1905 te geven, en te weten te komen waarom met dit jaar een nieuwe tijd begint. Het jaar 1905 is een keerpunt in de geschiedenis van de partij: ze maakt een eind aan een andere periode, waarvan het mogelijk en noodzakelijk is een algemene beschrijving te geven. De jaren 1905-1910 worden besteed aan deze teoretiese terugblik op de burgerlijke demokratiese periode (1861-1905) die wordt afgesloten door de ‘boeren’-revolutie van 1905: deze weg terug is geen omweg, maar het is de politieke opgave van het moment; het zou anders niet mogelijk zijn nieuwe doeleinden vast te stellen die zijn aangepast aan de periode die net begonnen is. Het gaat erom te laten zien dat de mislukking van de boeren-revolutie een positieve betekenis heeft (dat ze iets nieuws heeft doen ontstaan): Tolstoj past dan in het proces van dit bewijs. Lenin wil laten zien dat het werk van Tolstoj niet een bovenhistoriese waarde heeft (dus ideologiese waarde uiteindelijk), maar dat het zijn eigenlijke betekenis pas krijgt wanneer men het op de juiste manier in verband brengt met de periode 1861-1905, die het werk en de ideologie van Tolstoj heeft geproduceerd. In die zin kan Tolstoj met recht ‘spiegel van de russiese revolutie’ genoemd worden (het gaat uiter- | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
aard om de boeren-revolutie van 1905). Zo ook hebben de jaren 1908-1911 de kritiek op Tolstoj geproduceerd: de bijdrage van Lenin aan de marxistiese estetiek houdt nauw verband met de ontwikkeling van het wetenschappelijk socialisme. Artikelen over literatuur kunnen blijkbaar bijdragen tot deze ontwikkeling. Lenin heeft zodoende in sommige zeer bepaalde omstandigheden een nieuwe funktie van de literaire kritiek ontdekt, door haar een plaats te geven binnen de algemene teoretiese aktiviteiten. Schrijven over Tolstoj, over romans, is geen verstrooiing en evenmin een omweg: het gaat er niet enkel om eer te bewijzen aan een groot man, maar aan de literaire produktie haar ware rol te geven op het moment dat ze die kan vervullen. Estetiese teorie en politieke teorie zijn nauw met elkaar verbonden; en de beschouwing van Lenin over Tolstoj had praktiese konsekwenties:
‘Meermalen heb ik Vladimir Iljitsj horen zeggen dat wij het hele werk van Leo Tolstoj zorgvuldig moesten bestuderen en, behalve de komplete akademiese uitgave, veel van zijn verslagen, artikelen, referaten, in brochures en afzonderlijke boekjes moesten uitgeven en in honderdduizenden eksemplaren overal verspreiden, zowel onder de boeren als onder de arbeiders.’ (Bontch-Brujèwitch, geciteerd in: Lénine, Sur la littérature et l'art, Editions sociales, p. 211. Niet in Duitse uitgave.)
Een projekt dat zijn volledige betekenis krijgt wanneer men het in verband brengt met de idee die steeds meer in het denken van Lenin op de voorgrond kwam te staan, nl. de idee van een kultuurpolitiek (niet van een kultuurbestuur). Lenin geeft ons zo op zijn manier een volledig beeld, en het eerste beeld van wat een geëngageerde kritiek zou kunnen zijn. Men kan hem ook de spiegel van de kritiek noemen.
De algemene teneur die de metode van Lenin's kritiek kenmerkt is, dat het literaire werk slechts zin heeft in samen- | |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
hang met de geschiedenis; dwz. dat het in een bepaalde historiese periode verschijnt en er niet van losgemaakt kan worden. Het ontleent aan die periode haar typiese kenmerken, maar maakt het ook mogelijk de kenmerken van die periode aan te geven (cf. de noot over de populistiese schrijver Engelhardt: een wetenschappelijke studie van de ekonomie kan steunen op de getuigenis van literaire werken). Tussen het werk en de geschiedenis bestaat er dus een noodzakelijk verband, dat in eerste instantie wederzijds lijkt. De interpretatie van een werk met betrekking tot de geschiedenis krijgt dus een zeer precieze betekenis: men moet de historiese periode waarmee het werk korrespondeert onderscheiden, dwz. afbakenen, twee vormen van samenhang laten zien, twee eenheden, de een literair, de ander histories. Men moet niet denken dat het probleem is opgelost door te zeggen: deze periode valt samen met het leven van de auteur, althans met zijn schrijversleven. Zelfs als dat zo is, moet deze periode nog worden gekonstrueerd, dwz. moet er worden aangetoond dat ze een histories geheel vormt, bepaald door enkele tendensen die erin samenkomen. Toch hoeft wat in een literair werk gezegd wordt niet per se te korresponderen met de tijd van de schrijver; de verhouding van een werk tot de historiese realiteit kan noch herleid worden tot een spontaniteit noch tot een gelijktijdigheid; bepaalde schrijvers zijn verbonden met sekundaire ontwikkelingen van hun tijd, of met overblijfselen van voorbije tijden; in het algemeen kan men zeggen dat een schrijver altijd ten achter is bij de historiese beweging, alleen al omdat hij er altijd achteraf over spreekt: hoe meer hij zich bezighoudt met dingen die hem (materieel) na zijn, hoe moeilijker het voor hem is erover te schrijven. De vraag, met welke tijd is een schrijver verbonden? is daarom geen eenvoudige vraag. Het antwoord komt niet vanzelf. Voor wat de metode betreft, is het de eerste vraag van de wetenschappelijke kritiek. Inderdaad is een groot aantal van de artikelen van Lenin | |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
gewijd aan de ontwikkeling van dit vraagstuk. Het tijdperk van het tolstojisme loopt van de hervorming van 1861 tot de revolutie van 1905:
‘Tolstoj, die in hoofdzaak tot de tijd van 1861 tot 1904 behoort, heeft in zijn werken, als kunstenaar, als denker en als verkondiger uiterst pregnant vorm weten te geven aan de bizondere historiese kenmerken van de eerste russiese revolutie’ (p. 121Ga naar eind1.) ‘Het tijdvak waartoe Tolstoj behoort en dat zowel in zijn geniale kunstwerken als in zijn teorie op een bizonder plastiese wijze wordt weergegeven, strekt zich uit van 1861 tot het jaar 1905.’ (p. 139)
Let op de nadere precisering, in hoofdzaak; dat duidt erop dat de verhouding van Tolstoj tot ‘zijn’ tijd niet direkt is: ze moet zorgvuldig worden vastgesteld. Inderdaad bezit dit tijdvak dat samenvalt met een grote periode van de russiese geschiedenis komplekse kenmerken. Haar bizondere kenmerken zijn het gevolg van de kombinatie van verschillende invloeden, en wel op vier verschillende niveaus. Hoewel de hervorming van 1861 juridies het einde aangeeft van het feodale tijdperk, bewaart de volgende periode de wezenlijke kenmerken van de feodale ekonomie. De landadel heeft altijd een overheersende rol gespeeld op het platteland, een rol die zelfs versterkt, of althans verlengd werd door de hervorming. Zij houdt in feite het bestuur van de staat in handen, waarvan de struktuur ongewijzigd is gebleven. Voortbestaan van de lijfeigenschap, overwicht van de feodale staat: het Rusland van na 1861 blijft ‘het Rusland van de landheer’ (p. 120). Toch is deze duurzaamheid van een ekonomiese en politieke struktuur louter schijn: ze bepaalt een onzekere realiteit, een aktualiteit, die juist in verval begint te raken. De periode 1861-1905 kan ook beschreven worden als de ‘ontbinding’ van het oude patriarchale Rusland: men legt dan de nadruk op de omwenteling van de oude orde en op de vor- | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
ming van een nieuwe orde (cf. p. 140). De ineenstorting van een heel ekonomies, sociaal, politiek systeem dat tot uitdrukking komt in het typiese feit waarnaar telkens weer verwezen wordt, nl. de vlucht naar de steden, korrespondeert met de versnelde ontwikkeling van het kapitalisme. Door deze revolutie zal het burgerlijke Rusland ontstaan. Maar de dominerende faktor op politiek gebied is het protest van de boeren, wat tegelijk een opstand is tegen de overblijfselen van het feodalismeGa naar eind2. én tegen ‘het opkomende kapitalisme’. Deze opstand is noodzakelijkerwijs ontoereikend omdat ze niet weet waartegen ze gericht is en over welke middelen ze kan beschikken (p. 100), ze heeft slechts voorlopig sukses inzoverre ze geleid blijft door de bourgeoisie waarvan ze de fundamentele belangen waarborgt en die ze helpt met de likwidatie van wat er van het feodale Rusland over is. Met name haar ideologiese middelen ontleent ze aan de bourgeoisie: dat zal het avontuur van het populisme zijn. Pas aan de vooravond van de geschiedenis gaan de russiese boeren een per se voorlopige alliantie aan, op basis van een blind kompromis (p. 120-121). Derhalve een tegenstrijdige ideologieGa naar eind3. (voortdurend balancerend tussen protest en resignatie) en als eindresultaat: de mislukte revolutie van 1905, waarvan Lenin zegt dat ze alle kenmerken vertoont van de geschiedenis op het platteland zoals die tot stand is gekomen. Deze botsing van boerenmassa's en kapitalistiese belangen zal van heel deze periode, die alleen vanwege haar tijdelijke karakter een eenheid vormt, een intermezzo maken. Reeds in 1905 schreef Lenin in Parteiorganisation und Parteiliteratur:
‘De revolutie is nog niet voltooid. Het tsarisme heeft niet meer de kracht om de revolutie te overwinnen, maar de revolutie heeft nog niet de kracht om het tsarisme te overwinnen.’ (p. 60)
Deze beweging van het nog niet naar het reeds, wat een typering zou kunnen zijn voor de boeren-struktuur van deze | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
periode, vindt men steeds weer terug in de beschrijvingen van Lenin: ‘... het tijdperk na de hervorming, maar voor de revolutie (p. 123). Of: ‘al die miljoenen mensen die reeds de machthebbers van het huidige leven haatten, maar nog niet gekomen waren tot de bewuste strijd...’ (p. 130). (Kursivering van Lenin.) De revolutie van 1905, ‘de grote russiese revolutie’, die een boerenrevolutie zal zijn, zal dit intermediaire en voorlopige karakter bewaren; in zijn verklaringen slaagt Lenin erin te laten zien dat ze een positieve betekenis heeft. Toch zijn deze verklaringen onvolledig, want een vierde ‘faktor’ wordt buiten beschouwing gelaten, die pas op het eind van dit tijdvak zal opduiken en in de volgende periode een overheersend karakter aanneemt: nl. het proletariaat. Wat zich in Rusland van 1861 tot 1905 afspeelt, zowel in het feodale Rusland als in het burgerlijke en agrariese Rusland, wordt pas geheel en al duidelijk wanneer men weet dat op dat moment de arbeidersklasse en haar partij ontstaan, beide het produkt van de ontbinding van het platteland onder invloed van de ontwikkeling van het kapitalisme:
‘De revolutie van 1905 heeft het volledig bevestigd: aan de ene kant heeft het proletariaat zich zelfstandig aan het hoofd gesteld van de revolutionaire strijd, nadat het een sociaaldemokratiese arbeiderspartij gevormd had...’ (p. 149, Dem Gedächtnis Herzens) ‘De periode van 1862 tot 1904 was juist een tijd van hevige veranderingen in Rusland: de oude toestand stortte ten aanschouwen van allen onherroepelijk ineen, en de nieuwe begon pas enige vorm te krijgen, terwijl de sociale krachten die hiertoe bijdroegen pas in 1905 op grote, nationale schaal in openlijke massa-akties op de meest uiteenlopende gebieden voor het eerst naar voren konden komen.’ (p. 141-142)
Het schijnbaar feodale Rusland was langzamerhand een burgerlijk Rusland aan het worden. De boeren-revolutie liep in feite uit op een revolutie van de arbeiders. 1905 is | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
het tijdstip waarop de arbeidersklasse een leidende rol kan gaan aannemen: dit jaar betekent het einde van een histories tijdvak, dat tevens het histories einde is van het ‘tolstojisme’. Een wetenschappelijke analyse van de periode vereist dat men met al die faktoren rekening houdt. Het eerste wat men doen moet is ze identificeren: men mag ze vooral niet met elkaar verwarren en de belangen van de ene klasse aanzien voor die van de andere, hetgeen de verklaring volkomen zou vervalsen en de politieke aktie op een doodlopende weg brengen. Deze vier faktoren die korresponderen met de invloed van vier verschillende klassen, zijn alle vier verschillend; de hele moeilijkheid is dat ook al bevinden ze zich niet op hetzelfde plan iedere klasse op zijn manier even belangrijk is. Men kan evengoed zeggen dat de leidende rol in deze tijd wordt ingenomen door de landadel (die nog in het bezit blijft van de macht), door de bourgeoisie (die in de ekonomie de belangrijkste plaats verovert), door de boerenmassa's (die de beweging van sociale protesten leiden) of door de arbeidersklasse (die bezig is zich te organiseren). Alnaargelang men op een ervan het accent legt geeft men aan de periode een verschillende verklaring: deze verschillen zijn vooral merkbaar in de beschrijvingen van deze periode die ons uit de russiese literatuur zijn overgebleven. Enigszins schematiserend zou men kunnen zeggen dat het Rusland van Dostojevski in wezen feodaal blijft; dat van Tsjechov wordt gekenmerkt door de opkomst van de bourgeoisie; dat van Tolstoj, zoals we zullen zien, door de beweging van de boeren; dat van Gorki door ‘de vorming’ van het stadsproletariaat. Maar het is duidelijk dat een werkelijk wetenschappelijke analyse met al deze aspekten evenzeer rekening moet houden, en als ze verbanden moet leggen (door het wezenlijke te scheiden van het bijkomstige) het zich niet kan veroorloven een keuze te maken.
Spreken van een feodaal Rusland, van een burgerlijk Rusland, van een agraries Rusland en van een proletaries Rus- | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
land, is dan ook enkel een verbale kunstgreep. Het tijdvak analyseren, laten zien wat de eenheid ervan uitmaakt, is laten zien dat deze begrippen niet te scheiden zijn en niet zonder elkaar kunnen: het wezenlijke is hun relatie, hun kombinatie. Men kan er niet alleen maar partiële strukturen uit isoleren: men moet ook nog laten zien hoe ze gerangschikt zijn in een totale struktuur.
Er bestaat een openlijk konflikt tussen de boerenmassa's en de landadel, en ook tussen de arbeidersklasse en de kapitalistiese bourgeoisie. Tussen deze twee konflikten bestaat paradoksalerwijs een kontradiktie omdat ze zich niet los van elkaar kunnen afspelen maar integendeel moeten steunen op verbindende elementen. De boeren zijn gedwongen hun strijdmiddelen te ontlenen aan de bourgeoisie, en de strijd van het proletariaat kan alleen slagen als ze zich weet te verenigen met de boerenmassa's. Deze laatste worden vanwege hun historiese situatie er noodzakelijk toe gedwongen zonder het te weten een dubbel spel te spelen: wanneer ze de burgerlijke vormen van politieke eisen over nemen, plaatsen ze zich objektief aan de kant van de bourgeoisie:
‘Deze massa - vooral de boeren - heeft tijdens de revolutie getoond, hoe groot haar haat was tegen de oude toestand, hoe intens ze heel het gewicht van het huidige regiem voelde, hoe groot haar onweerstaanbaar verlangen was zich ervan los te maken en een beter leven te vinden.’ (p. 130), 1910. ‘De revolutie van 1905 heeft dat volledig bevestigd: ... anderzijds hebben de revolutionaire boeren “trudowiki” en de “boerenunie”Ga naar eind4. toen ze vochten voor algehele afschaffing van het grootgrondbezit tot en met “de afschaffing van alle private landbezit” juist gestreden als eigenaars, als kleine ondernemers.’ (p. 149, Artikel over Herzen, 1912)
De boerenmassa's bezaten dus niet alleen een tegenstrijdige mentaliteit, maar bevonden zich vooral in een tegenstrijdige | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
situatie: op het moment dat het konflikt openlijke vormen gaat aannemen scharen zij zich aan de kant van de bourgeoisie, terwijl hun strijd tegen het bezit noodzakelijkerwijs ook een strijd is tegen het kapitalisme. Het typiese van het tijdvak wordt dan ook niet zozeer gevormd door de reële konflikten maar eerder door een fundamentele overeenkomst, die gebaseerd is op een latente kontradiktie (ekonomiese, politieke en ideologiese kontradiktie). De algehele struktuur van de periode zou daarom beschreven kunnen worden aan de hand van deze principiële kontradiktie die evenwel niet onmiddellijk zichtbaar is (en die evenmin de enige kontradiktie is of de algemene vorm van de kontradiktie). Maar de afloop van deze periode, de revolutie van 1905, toont de voorbijgaande aard van deze struktuur, en laat ook zien dat de strijd tegen het feodalisme en de strijd tegen het kapitalisme slechts kunnen slagen als ze tegelijk worden gevoerd, in een nieuwe geest en met volkomen nieuwe organisatievormen (de sociaal-demokratiese partij die pas vanaf dit moment laat zien dat ze in staat is de strijd te leiden). Wanneer de arbeidersklasse de boerenmassa's met zich meekrijgt, kunnen de politieke strijd tegen de feodale staat en de ekonomiese strijd tegen de kapitalistiese maatschappij dan tegelijk op een en hetzelfde front worden gevoerd.
De bestudering van het tolstojisme is alleen mogelijk op basis van deze analyse (waarvan we uiteraard alleen de grote lijnen hebben aangegeven). Het werk van Tolstoj bestuderen betekent laten zien welke relaties het heeft met de historiese struktuur die aldus bepaald is. Het is duidelijk dat het werk van Tolstoj een dergelijke analyse niet bevat: wat het zegt ons over zijn tijd te leren en wat zijn analyse ons er inderdaad over leert, moet men niet met elkaar verwarren. De relatie van Tolstoj met de geschiedenis kan ons van meet af aan duidelijk lijken; maar ze is niet spontaan gegeven (tenzij in termen van een valse spontaneïteit). Ze blijft in zekere zin verborgen. Dat wil | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
bijvoorbeeld niet zeggen, dat Tolstoj niets van zijn tijd begrepen heeft: hij geeft ons er wel degelijk een bepaald idee van, dat niet a priori vals is, maar dat wel een partieel idee is. Lenin zegt: Tolstoj geeft ons een bepaald ‘gezichtspunt’ (cf. met name p. 135) van de geschiedenis. Dit geeft ons een eerste inzicht in de situatie van de schrijver. Hij is wel verbonden (engagé) met de beweging van zijn tijd, maar hij is er op zodanige wijze mee verbonden dat hij er ons geen kompleet beeld van kan geven. Hij kan het niet: als hij het zou doen zou hij geen schrijver meer zijn, maar bepaald worden door een nieuwe verhouding tot de kennis en de geschiedenis. De schrijver is er niet om de komplete struktuur van een tijdvak te ontwikkelen: hij moet ons een beeld ervan geven, een bevoorrecht inzicht, dat als het goed is niet door een ander vervangen kan worden. Dit voorrecht krijgt hij door zijn plaats in de maatschappij, die tweevoudig is: als individu en als schrijver. De schrijver heeft als taak om ahw. de historiese struktuur ‘tot leven te brengen’ door haar te verhalen. Een gezichtspunt kan politiek fout zijn, maar desondanks een literaire waarde bezitten: na de revolutie zal Lenin in een welwillend artikel (‘Ein talentiertes Büchlein’, 1921; p. 421 e.v.) zonder al te veel ironie laten zien dat er goede reaktionaire schrijvers kunnen zijn. Of Tolstoj een beter schrijver is dan Gorki, of omgekeerd, dat zal afhangen van zuiver ‘literaire’ redenen (over dit zeer moeilijke punt komen we later te spreken), maar niet van de verhouding van de literatuur tot de geschiedenis: het enige wat men kan zeggen is dat het werk van Gorki meer te maken heeft met de tijd na 1905, en dus beter ‘geschikt is’ voor de lezers van die tijd dan het werk van Tolstoj. Een schrijver is voor ons alleen van belang als hij ons een bepaald inzicht in zijn tijdGa naar eind5. verschaft (Lenin noemt bijvoorbeeld als verdienste van de populistiese schrijvers dat ze ons veel leren over het leven op het platteland), maar dit inzicht hoeft niet per se hetzelfde te zijn als dat van de lezer. De positie van de schrijver verschaft hem dus een bepaald aantal rechten: met name het recht om zich te | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
vergissen. We moeten nu deze positie nader omschrijven: de globale historiese struktuur die we in het voorgaande hebben laten zien bepaalt het werk van Tolstoj in feite slechts inzoverre het ons tevens inlichtingen verschaft over zijn partikulier gezichtspunt. Het gezichtspunt van Tolstoj als individu wordt bepaald door zijn maatschappelijke herkomst: de graaf Tolstoj vertegenwoordigt ahw. spontaan de landadel. Maar als schrijver, dwz. als producent van een werk en van een leer (we zullen zien dat deze twee aspekten uit elkaar moeten worden gehouden) krijgt hij een zekere beweeglijkheid binnen de hiërarchiese orde van de maatschappij: hij krijgt de status van ‘displaced person’. In zijn werk gaat Tolstoj een (voor hem) volkomen nieuwe verhouding aan met de geschiedenis van zijn tijd, door een ideologie tot basis te nemen die niet ‘natuurlijk’ de zijneGa naar eind6. is, nl. die van de boerenmassa's. Zijn ideeën over de russiese maatschappij van na de hervorming zijn niet die van een grafelijke landeigenaar: Tolstoj heeft een leer aangenomen, het ‘tolstojisme’, dat eigenlijk tot een andere klasse van de maatschappij behoorde. Volgens Gorki zei Lenin: ‘Vóór deze graaf bestond er geen autentieke moejik (boer) in de literatuur.’ (p. 631) Deze graaf die het hart bezit van een moejik (lees: de denkwijze van een moejik, wat Lenin nog ‘het aziatisme van de boeren noemt) staat zodoende, door de ideeën-uitwisseling die in hem plaatsvindt, midden in het manifeste konflikt van zijn tijd. De aard van zijn leer is het gevolg van deze partikuliere, maar niet strikt individuele verhouding tot de struktuur van de maatschappij; ze is eerder onvolledig dan tegenstrijdig. Tolstoj begreep de typiese eigenschappen van zijn tijd wel, maar langs een zekere omweg, met alle gebreken die aan zijn gezichtspunt vastzaten: hij ziet dat zijn tijd de tijd is van omwentelingen, maar kan niet de orde ontdekken die de oorzaak is van deze wanorde. Hij heeft wel oog voor de konsekwenties van de kapitalistiese ontwikkeling (die de | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
levensvoorwaarden van zowel de graaf als van de moejik volledig twijfelachtig maakt), maar is niet in staat de kenmerken aan te geven van de macht van de bourgeoisie, die in zijn werk des te dreigender wordt naarmate hij er meer blind voor is.Ga naar eind7. Tolstoj is ook niet in staat te begrijpen hoe een proletariese orde tot stand komt, wat de tweede faktor is in het latente konflikt. Tolstoj is bij de geschiedenis vooral aanwezig door zijn afwezigheden: de materiële ontwikkeling van de krachten blijft volkomen duister voor hem. Het ‘gezichtspunt’ wordt meer bepaald door wat het verbergt dan door wat het positief te zien geeft. Deze beperkingen zijn duidelijk net zo zeer kenmerken van het tijdvak als van de fundamentele struktuur: het zou zinloos zijn om de verhouding van de krachten te kennen, als men niet tegelijk weet hoe in die verhouding de afzonderlijke krachten samenhangen; al deze ‘samenhangen’ vormen een bijdrage tot de definitie van de verhouding. De verbrokkeling van gezichtspunten, die het gevolg is van een reeks partiële verhoudingen tot het algemene schema van het tijdvak brengt de partikuliere ideologieën voort: zeer zeker verschillend in hun inhoud, maar ook reaktionair wat hun vorm betreft (de ideologie van het proletariaat zal pas van karakter veranderen vanaf het moment dat ze wetenschappelijk georganiseerd wordt binnen de aktiviteiten van de sociaal-demokratiese partij). Samenvattend: een historiese periode produceert niet één spontane ideologie, maar een reeks van ideologieën die bepaald worden door de algehele krachtenverhouding; iedere ideologie wordt dus bepaald door het geheel van pressies die worden uitgeoefend op de klasse die ze vertegenwoordigt. Door ‘een ommekeer in zijn gehele wereldbeschouwing’ introduceert Tolstoj in de literatuur ‘het standpunt van de patriarchale, naïeve boer’ (p. 129/130). Zo heeft Tolstoj een werk geproduceerd, en dit werk behoort hem toe: wil men het bestuderen, dan moet men het niet verwarren met een ander werk; maar dit werk is gebaseerd op een leer, die | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
in wezen toebehoort aan anderen. Door middel van hen krijgt het werk van Tolstoj zijn historiese plaats:
‘... dit tijdvak dat de leer van Tolstoj zou voortbrengen, niet als een individueel verschijnsel, niet als een gril of een zucht naar originaliteit, maar als een ideologie van de levensverhoudingen waarin inderdaad miljoenen en nog eens miljoenen mensen zich een tijdlang hebben bevonden.’ (p. 142)
De verhouding van Tolstoj tot de geschiedenis van zijn tijd wordt niet direkt bepaald door zijn individuele situatie: ze loopt via een omweg, door de tussenkomst van een privé-ideologie die de gemeenschappelijke basis vormt waarop de verhouding tot stand kan komen. Tussen het werk van Tolstoj en het histories proces dat het ‘weerspiegelt’ (we zullen deze term voorlopig handhaven) bevindt zich de ideologie van de boerenmassa's. Het zou dus een ernstige vergissing zijn het ‘tolstojisme’ te interpreteren als een oorspronkelijke leer (dat is juist wat de bourgeois-kritici in 1910 zullen doen). De schrijver is slechts schijnbaar de auteur van de ideologie die in zijn werk gelegen is; in feite komt deze ideologie onafhankelijk van hem tot stand. Men vindt haar in zijn boeken zoals hij haar zelf in het leven heeft gevonden. De oorspronkelijkheid van Tolstoj's werk zal dus ergens anders gezocht moeten worden dan in deze ideologie die ook wel zonder hem zou hebben bestaan: schrijvers zijn er niet om ideologieën te vervaardigen. Het literaire werk zal dus in dubbel opzicht bestudeerd moeten worden: zijn verhouding tot de geschiedenis, en verhouding tot de ideologie van die geschiedenis. Men kan het reduceren tot een van beide faktoren. Men zal in het werk van Tolstoj inderdaad de kontradikties van zijn tijd terug kunnen vinden, en de gebreken die het gevolg zijn van zijn partiële verhouding (het gezichtspunt) tot de kontradikties. In die zin kan Lenin zeggen: het werk van Tolstoj weerspiegelt de verhoudingen, bepaalde verhoudingen, die | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
hem geboren hebben zien worden. Daarom kan Lenin Tolstoj ‘spiegel van de russiese revolutie’ noemen.
Toch begint de analyse pas met deze betiteling. Het werk van Tolstoj kan zoals we gezien hebben, niet gereduceerd worden tot de ideologie die erin aanwezig is; het moet nog iets anders bevattenGa naar eind8.. Behalve de leer moeten we er dus een ander element uithalen zonder hetwelk het werk als verklaring niet zou kunnen bestaan: deze twee elementen met elkaar verwarren is juist de bedrieglijke metode van de bourgeois-kritiek. De ideologie neemt alleen een plaats in het boek in omdat ze gekonfronteerd wordt met strikt literaire middelen: daarom moet het probleem van de vormgeving gesteld worden, wat niet het probleem is van een mechaniese vertaling (om te kunnen vertalen moet men trouwens allereerst beschikken over twee talen: anders kan men ze niet op elkaar toepassen). Romans maken (bijvoorbeeld) met een ideologie, veronderstelt een zeker idee van wat een roman is, gedefinieerd volgens normen die niet ideologies zijn (juist de bourgeois-kritiek zelf hanteert ideologiese normen, met name wanneer ze uitgaat van de idee van een zuivere literatuur, de l'art pour l'art, en wanneer ze zich bezig houdt met ‘geëngageerde’ literatuur voert ze een reduktie uit die analoog is aan de ideologie). Wanneer een ideologie, zoals we gezien hebben altijd op een of andere manier onvolledig is, hebben de literaire vormen op hun manier misschien iets wat haar volledig maakt. Het literaire werk kan alleen kunstmatig worden losgemaakt van zijn ideologiese inhoud: dat is het eerste punt in het betoog van Lenin; maar dat betekent tegelijkertijd ook dat ze er op een bepaalde manier van kan worden onderscheiden. Lenin geeft ons een idee van dat onderscheid wanneer hij met betrekking tot Gleb Uspenski zegt: ‘Met zijn volmaakte kennis van de boeren (lees: van de problemen en de mentaliteit van de boeren) en zijn buitengewoon artistiek talent dat tot in het hart van de dingen wist door te dringen’ (p. 65). Dit idee ‘buiten- | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
gewoon artistiek talent’ zullen we nu verder moeten onderzoeken. Maar het onderscheid, waarvan de noodzaak aldus wordt gesteld, blijft vaag. Het werk bezit zijn ideologiese inhoud niet meer alleen doordat het uitgaat van een ideologies standpunt, maar ook door het werk van een specifieke vorm: deze vorm, die het ‘talent’ is van de schrijver en die het mogelijk maakt de ‘goede’ schrijvers te scheiden van de minder ‘goede’ en de slechte, bestaat uit een bepaalde wijze van ‘waarnemen’ van het histories proces en de ideologiese drijfveren. Met andere woorden: een groot schrijver is degene die ons een scherpe ‘waarneming’ van de realiteit geeft. Maar dit begrip ‘waarneming’ biedt heel wat problemen: men mag het zeer zeker niet verwarren met teoretiese kennis; wat de schrijver van de realiteit weet is niet precies hetzelfde als de wetenschappelijke verklaring die de marxistiese partij van deze realiteit zal geven, juist omdat de schrijver middelen gebruikt die specifiek de zijne zijn. Men zou kunnen zeggen dat de kennis van de schrijver een impliciete kennis is, die geen weet heeft van haar draagwijdte en haar gronden: maar het gaat dan niet meer om een kennis, als het waar is dat deze alleen gereconstitueerd kan worden uitgaande van haar ontwikkeling. Men kan evenmin zeggen dat het om een ideologiese kennis gaat (kennis die verworven en overgedragen wordt door middel van een ideologie), als het waar is dat literatuur gedefinieerd moet worden los van de ideologie waarmee ze vecht. Zelfs als de ‘literaire’ waarneming gedefinieerd zou kunnen worden als analoog aan kennis, als een bepaalde wijze van kennis, zou men moeten kunnen zeggen waarop deze kennis betrekking heeft: op een ideologies begrijpen van de realiteit of op de realiteit zelf? In het eerste geval zou literatuur alleen een informatieve funktie hebben (overdracht van ideologies materiaal); in het tweede geval zou ze slechts een vergaarbak zijn van materiële gegevens. Wanneer Lenin bijvoorbeeld probeert te ontdekken hoe het werk van de populist Engelhardt (‘schilder van het rurale leven’) gebruikt | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
zou kunnen worden, zegt hij dat men in het werk een zorgvuldig onderscheid dient te maken tussen de leer (een bepaalde wijze van de dingen zien en ze interpreteren) en de gegevens (elementen uit de realiteit die gereproduceerd worden door een scherpe observatie); en daar de leer niet adekwaat is aan de gegevens, is de struktuur van het werk tegenstrijdig. Zou de funktie van literatuur als zodanig, wat er van het werk overblijft als men er alles uit weglaat wat in haar aan de ideologie is ontleend, het produceren zijn van observaties die los staan van de leer en het voorrecht genieten om de elementen te vormen van een werkelijke kennis?
‘Als basis voor een oordeel over het platteland de gegevens en waarnemingen nemen die Engelhardt verzameld heeft... dat zou niet alleen interessant en leerzaam zijn, maar zou een legitieme werkwijze zijn voor een ekonomies onderzoeker. Wanneer de geleerden afgaan op het materiaal van enquêtes, op de antwoorden en getuigenissen van een groot aantal bezitters die vaak partijdig zijn en weinig kompetent, zonder een schema te hebben uitgewerkt dat houdbaar is en hun meningen baserend op niets stevigs, waarom zou men dan niet zijn vertrouwen stellen in de waarnemingen die in de loop van elf jaar verzameld zijn door een man met een opmerkelijk waarnemingsvermogen, met een absolute oprechtheid, een man die grondig bestudeerd heeft waarover hij spreekt?’ (Noot van p. 78, franse uitgave; komt in duitse uitgave niet voor. Vert.)
Wanneer Lenin een dergelijke suggestie geeft als basis voor een wetenschappelijk gebruik van literaire teksten, vervangt hij de schrijver door de wetenschappelijke onderzoeker die in hem kan steken. Het boek bestaat dan alleen nog als men er doorheen kijkt, en de eigenlijke literaire middelen waarmee het tot stand komt zouden ‘een opmerkelijk goed gevoel’, ‘een direkte en eenvoudige manier om de realiteit te karakteriseren’ zijn en zoals hij verderop zegt ‘om haar on- | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
barmhartig bloot te leggen.’ (p. 78-79 franse uitgave) De ‘talentvolle’ schrijver is een ‘onbarmhartig waarnemer’: dit begrip geeft ons te denken; een waarneming hoeft om waar te zijn niet per se onbarmhartig te zijn: we zien niet goed hoe een dergelijke direkte waarneming, zonder getransformeerd te worden als objekt kan dienen voor een teoretiese kennis; we zien ook niet goed hoe een dergelijke waarneming gegeven zou kunnen worden in een boek. Als een boek elementen verschaft die direkt te gebruiken zijn voor een wetenschappelijke informatie, komt dat omdat er bepaalde spontane gegevens in aanwezig zijn die onmiddellijk korresponderen met de werkelijkheid. Dat zou een gemakkelijke oplossing zijn voor het probleem dat gesteld wordt in de brief van 1908 aan Gorki: hoe een literair werk misschien ‘juist’ kan zijn, hoewel het uitgaat van een valse leer? Omdat de censuur van de leer enkele reële herinneringen waarmee ze strijdt door laat gaan. Op die manier is het te begrijpen dat er een reaktionair realisme kan bestaan (vgl. p. 421 e.v. ‘Ein talentiertes Büchlein’ over Awertchenko): in de ideologiese dromen duikt telkens weer de realiteit op, die ze willen vernietigen. Maar deze opvatting van een mechaniese reproduktie van de realiteit is dubbelzinnig: heel de kenteorie die Lenin op een andere plaats uitwerkt is ermee in tegenspraak. De idee van een spookachtige aanwezigheid van de werkelijkheid in het boek (het boek waarin de werkelijkheid rondspookt) lijkt wel het fantastiese karakter van een illusie te bezitten. Het boek heeft geen direkte toegang tot de historiese realiteit: tussen beide schuiven zich een reeks schermen of tussenpersonen. We hebben gezien dat de ideologie (een ideologie) een eerste bemiddeling was; we hebben ook gezien dat er tussen de ideologie en het boek een nieuwe verhouding ontstond: het zou absurd zijn en zuiver tautologies, om te zeggen dat deze verhouding gebaseerd is op de aanwezigheid van elementen uit de realiteit. Het boek is geen direkte weerspiegeling van de werkelijkheid en er bestaat dus geen spontaneïteit van betekenisgeving (dit punt zal | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
verderop uitvoeriger worden uitgewerkt); er verschijnt telkens een dubbele dialektiese reeks:
We proberen nu de vierde faktor te identificeren (door ons af te vragen wat het specifiek literaire is in een boek): voor de oplossing van de vraag hebben we er niets aan de vierde faktor met de eerste te verwarren. Dat wil zeggen dat men bij de analyse van een literair werk niet genoeg heeft aan wetenschappelijke begrippen die dienen om het historiese proces te beschrijven en evenmin genoeg heeft aan ideologiese begrippen. Er zijn nieuwe begrippen nodig die het mogelijk maken uit te vinden wat het typies literaire uitmaakt van een boek. Op dit punt schijnt Lenin het magerst, en heeft hij juist erg weinig begrippen (maar we hoeven ons geen zorgen te maken, de bourgeois-kritiek is nog armer dan hij: juist zij beschikt alleen maar over ideologiese begrippen). Wanneer Lenin de kenmerken wil aangeven van deze specifieke onbarmhartige blik die de schrijver richt op de historiese realiteit en op de ideologie, zegt hij: hij is een zeer talentvol kunstenaar, een bizonder groot schilder, heeft op plastiese wijze weten weer te geven...; bijvoorbeeld naar aanleiding van het boek van John Reed: ‘Hij geeft een exakt en buitengewoon levend beeld...’. ‘Omdat Tolstoj een groot schrijver is’ heeft hij beter dan wie ook... We bevinden ons zo op hetzelfde punt als toen Engels schreef:
‘en de socialistiese tendensroman vervult volgens mij zijn taak volledig wanneer hij door middel van een getrouwe schildering van de werkelijke verhoudingen de konventionele illusies die over die verhoudingen bestaan stukmaakt, het optimisme van de burgerlijke wereld aan het wankelen | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
brengt, dwingt te twijfelen aan de eeuwige geldigheid van de bestaande orde, zelfs als de schrijver geen oplossingen biedt, in bepaalde omstandigheden zelfs als hij niet duidelijk partij kiest.’ (Marx/Engels: Über Literatur und Kunst dl I, p. 156) Engels aan Minna Kautsky, 1885.
De schrijver maakt konkreet, drukt uit, vertaalt, weerspiegelt, geeft weer...: dat zijn al de begrippen, hoewel niet allemaal even inadekwaat, die momenteel het probleem vormen. Het is niet zeker of dit probleem verschilt van het voorafgaande. |
|