Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| ||||||
marx over kunst en literatuurIn 1933 kwam bij de 50ste sterfdag van Marx een eerste overzicht tot stand van de opvattingen van Marx en Engels over kunst en literatuur. De bundel werd samengesteld door M.A. Lifschitz, voornamelik met het oog op de diskussie met vulgair-marxistiese en dogmatiese teorieën. In 1937 werd een vollediger uitgave uitgebracht, die ongeveer dezelfde teksten bevat als de duitse uitgave van 1967 (Dietz-Verlag). De hier verzamelde teksten zijn fragmenten zodat men er telkens rekening mee moet houden dat bij elke tekst een bepaalde kontekst hoort. Marx en Engels hebben nooit een samenhangende studie over literaire vraagstukken in strikte zin geschreven (vgl. het artikel van Macherey verderop). De fragmenten verkrijgen hun sistematiese eenheid en zin dan ook alleen in het perspektief van de filosofiese, historiese, ekonomiese en politieke teorieën van Marx. Dat geeft ze ook juist hun betekenis die uitgaat boven die van een historiese illustratie. Er zijn daarom nauweliks plaatsen gekozen met kunsthistoriese analysen of rechtstreekse uitlatingen van Marx over boeken en auteurs. In de eerste plaats zijn het teksten die de basis belichten waarop de sleutelbegrippen van de materialistiese ideologie- en kultuurkritiek zich hebben ontwikkeld. Waarbij bewust ook stukken uit het latere, meer ekonomies gerichte werk gekozen zijn om te verhinderen dat het beeld in stand wordt gehouden van een ‘jonge Marx’ die bij zijn filosofiese preoccupaties ook nog de kunst betrok waarvoor de ‘latere Marx’ geen belangstelling meer had. Misschien geeft wel juist het latere werk het best hanteerbare begrippenkader voor een kunstbeschouwing die geïnteresseerd is in de maatschappelike voorwaarden, vormgeving en werking van kunst. Uitgangspunt is de plaats die Marx toekent aan de geschie- | ||||||
[pagina 107]
| ||||||
denis als de wetenschap die de ontwikkeling van natuur, maatschappij en denken als een onderling samenhangend proces opvat. En de geschiedenis is steeds de geschiedenis van de toeëigening van de natuur door de mens. Alleen in dit perspektief is het mogelik de dialektiese verhouding (wat iets anders is dan een kausaal verband of een in één richting verlopende hiërarchie van zijn en verschijnsel) te ontwikkelen: de wederkerige verhouding van bewustzijn en praktijk, het algemene en het bizondere, werkelikheid en waarheid, natuur en kultuur, begrip en realiteit, etc. In het tweede deel (B) wordt de verhouding bewustzijn en maatschappelik zijn toegespitst op de kunst, waarbij vooral verwezen wordt naar de parallellie van het artistieke proces en de arbeid die het produktief beginsel is van de stofwisseling tussen natuur en mens (B, 13). Alle manieren om aan de natuurstof vorm te geven volgen echter de wetmatigheden die aan het materiaal vastzitten. ‘De mens kan in zijn produktie alleen te werk gaan zoals de natuur zelf, dwz. hij kan alleen de vormen van zijn stoffen veranderen’ (Das Kapital, I). Zoals in het materiële proces de arbeid niet de enige bron van waarde en rijkdom is, maar de stof tot voorwaarde heeft (cf. Zur Kritik der politischen Oekonomie, p. 30) is in het ideële produktieproces van de kunst ook de artistieke arbeid (verbeelding, vormgeving) niet de enige bron van artistieke kwaliteit (en waarde). De fragmenten van het derde deel (C) werken het beginsel ‘artistieke produktie’ verder uit, maar dan meer gericht op de positie van de kunstproduktie in de warenproduktie. Binnen het kapitalisme wordt het kunstwerk zodra het via de markt zijn ver/gebruiker moet vinden afhankelik van dezelfde wetten als de materiële waar (C, 20), waarbij in afgeleide zin dezelfde verschuiving van konkrete arbeid naar abstrakte arbeid, van gebruikswaarde naar ruilwaarde plaatsvindt. Ook de gebruikswaarde van het kunstwerk, zijn specifieke kwaliteit, wordt ondergeschikt aan de ruilwaarde die het opgelegd krijgt binnen het geheel van de kultuurindustrie. De verandering die het (kunst-) produkt in dit ruilproces | ||||||
[pagina 108]
| ||||||
ondergaat wordt beschreven in ‘Metamorfose van de waren’ (C, 22); hoe het produkt een zelfstandig ding wordt tegenover de mens, en ook tegenover de maker in ‘Fetisj’ (C, 21). Hoe histories gebonden en relatief de zin ‘het maatschappelike zijn bepaalt het bewustzijn’ (A, 5) is, bewijzen Marx' uitspraken over de toekomst (C, 26) die juist de bevrijding van deze noodzaak zal betekenen; in die samenhang geeft hij ook twee vormen van arbeid aan: de ‘gedwongen arbeid’ die nog altijd gedirigeerd wordt door maatschappelik gebrek (op alle nivoos) die opgeheven zal worden niet in nietsdoen, maar in ‘vrije arbeid’ die haar eigen doel is en produktie omwille van zichzelf, vrij van materiële dwang.
Over Marx' kunstopvattingen:
|
|