Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||
antwoorden van tel quel aan la nouvelle critiqueGa naar voetnoot*N.C.: Jullie verbinden jullie literaire werk steeds uitdrukkelijker met de politiek in jullie publieke stellingnamen en verwijzingen naar het dialekties materialisme:
Tel Quel: We hebben geleidelijk aan steeds meer het aksent gelegd op de produktiewijze van de literaire tekst, dwz. we hebben ons verzet tegen een onvoorwaardelijke heiligverklaring van het produkt (‘het werk’) en de kapitalist, die in zekere zin de financiering en akkumulatie ervan voor zijn rekening neemt (‘de auteur’). In zeker opzicht wordt gedaan alsof de beslissende analyse die Marx maakte voor de politieke ekonomie, niet gemaakt kon worden op het niveau van de zogenaamde ‘simboliese’ ekonomie, dwz. van het betekenend vermogen zelf [faculté signifiante]. Deze ekonomie is een plaats van voortdurende vervreemding en mystifikatie. Het gebaar [geste] dat wij hebben willen ontdekken zoals het verschijnt in de konkrete realiteit van de taal (het schrijven) is precies datgene wat door Marx is geanalyseerd. Alleen is de taal als waar minder direkt toegankelijk voor kritiek, aangezien de vorm ervan niet op het eerste | |||||
[pagina 79]
| |||||
gezicht duidelijk is maar alleen toegankelijk voor een wetenschappelijke analyse. We kunnen misschien zeggen dat de betekenis [sens] in de taal dezelfde rol speelt als het geld in de marktcirkulatie. Het is daarom belangrijk te demystificeren wat de bourgeoisie zo hoogdravend ‘kreatie’ noemt. Men zou dan zien, als dit werk tot een goed einde is gebracht, hoe de strijd om de taal toe te eigenen en te kodificeren nauw verbonden is met de sociale strijd (de klassenstrijd). Van iedereen ‘een aktieve bezitter van de taal’ (Tynianov, vert.) maken, dat was het programma van de avantgardistiese intellektuelen van de Oktober-revolutie. De huidige situatie vertoont dus zeer grote verschillen met wat men ‘engagement’ noemde. Deze houding is altijd typies burgerlijk geweest (gevoelsmatig, moreel, niet wetenschappelijk). Ze heeft niets te maken met wat wij willen, nl. de werkelijke tekst [text réel] te leren kennen van een bepaalde praktijk die noodzakelijk verbonden is met de marxistiese teorie.
N.C.: Hoe zien jullie vanuit dit perspektief de overeenkomst tussen jullie eigen literaire praktijk, die een manier van schrijven ter diskussie stelt (‘de burgerlijke schrijfwijze’), en de praktijk van verandering van de maatschappij? Tel Quel: Iedere klasse vormt haar eigen wijze van toeeigening van de taal. Voor de bourgeoisie bijvoorbeeld, voor het kapitalisme is dat de retoriek, de roman. Verzet tegen het retories systeem of vertelvormen betekent reeds de burgerlijke ideologie en de burgerlijke wereldbeschouwing (als akkumulatieve hiërarchie, vertelbaar, ‘zin-vol’) ter diskussie stellen. Volgens ons berust het kapitalisties tijdperk vooral op het a priori stellen van de gesproken taal [parole] boven de geschreven taal [écriture]; dwz. ze konstitueert een sprekend subjekt als bezitter, identiek met zichzelf, nog in waarde verhoogd door een komplementair systeem: rijkdom-mooie woorden. Het is een ekonomie die mikt op de individuele konsumptie, die zoals Marx | |||||
[pagina 80]
| |||||
zegt, ‘de produkten konsumeert als genotmiddel voor het individu’. Met een teorie van de tekst, van het schrijven in aktie, van de analyse die laat zien hoe stomme arbeidskracht wordt omgezet in geschreven arbeid, komt men daarentegen tot een soort produktieve konsumptie die de produkten (de teksten) konsumeert ‘als middel van het arbeidsproces’. Het is symptomaties dat het werk in deze richting door de bourgeoisie niet begrepen kan worden, of alleen in vermomming, in vage toespelingen en ideologiese verwarring.
N.C.: Kan men een sprong maken over 50 jaar literaire teorie heen en direkt aanknopen bij de werkwijze die werd ingezet door de samenwerking van formalisten, futuristen en linguisten van Leningrad rond 1917? Bevinden wij ons nu niet in een historiese situatie die veel meer bepaald wordt door het krities bewustzijn dan door de wil om ‘konstruktief’ te zijn?
Tel Quel: De ‘sprong’ waarover jullie het hebben, betekent alleen: achteraf (dwz. uiteindelijk histories) duidelijk maken wat de fundamentele gegevens zijn van datgene wat een volledige geschiedenis van de 20ste eeuw op het niveau van haar formele produktie had moeten zijn. Het ergste is de voortdurende onwetendheid - die zorgvuldig door de heersende klasse in stand wordt gehouden - met betrekking tot de wankele positie van het retories systeem dat de belangen dient van een bepaald soort ekonomie. Zeggen ‘er bestaat geen betekenis a priori, de betekenis komt tot stand in de taal, in de verdubbelende praktijk van de taal, in de konfiguraties van deze praktijk’, betekent reeds de vernietiging van het burgerlijk idealisme. Als de ‘basis’ van het kapitalisties systeem, zoals Marx zegt, ‘de radikale scheiding van de producent en de produktiemiddelen’ is, dan is dat voor ons duidelijk te zien in het feit dat niet iedere producent van taal per se toegang heeft tot deze produktiemiddelen. Wat is lezen? Wat is schrijven? Waarom is de taal in | |||||
[pagina 81]
| |||||
een materialisties en dialekties perspektief niet een instrument, laat staan een dekoratie? Dit zijn de eerste vragen die men zich moet stellen en telkens weer opnieuw moet stellen, en waarvan de wetenschappelijke basis gelegd is (en dat is zeer belangrijk) door de ‘formalisten’, met name ten aanzien van de ‘literatuur’.
N.C.: Tel Quel valt een kulturele houding en een ideologie van de literatuur aan die jullie burgerlijk noemen: kunnen jullie nader aangeven van welke kriteria jullie uitgaan bij deze kritiek? Is het voldoende om een ‘kode’ af te wijzen die geïdentificeerd wordt met de burgerlijke overheersing, om de begrippen auteur en werk af te wijzen om over de burgerlijke horizon heen te komen? Hadden Proust, Joyce, Sade of Lautréamont deze horizon, nl. die van de burgerlijke kulturele ideologie reeds overschreden? De teorie van de literatuur die jullie uitwerken schijnt bepaalde auteurs te bevoorrechten, jullie verwijzingen naar Lautréamont, Mallarmé, Artaud, Bataille, Ponge... zijn legio. Jullie hebben verder een belangrijk nummer gewijd aan het denken van Sade. Welke verbinding leggen jullie tussen al deze werken?
Tel Quel: Men kan zeggen dat de burgerlijke kode altijd al geteisterd is geweest door innerlijke tegenstrijdigheden die ze niet kon beheersen - en met name het offensieve terugslaan van het schrijven [écriture], waarvan de ideologiese tendens parallel loopt aan die van het materialisme. Materialisme heeft hier het adjektief semanties. Vanwege het feit dat de bourgeoisie alle produktiemiddelen van teksten (uitgeverijen, onderwijs) kontroleert, moet de strijd gevoerd worden juist op het niveau van deze kontradikties. Door er de nadruk op te leggen, door ze letterlijk te verdubbelen. De vergissing zou zijn om (zoals bv. Lucien Goldmann) toe te geven aan een vulgair sociologisme dat niet het schriftuurlijk niveau van de produktie ziet en dat, ten prooi aan een klassiek burgerlijk naturalisme, het etiket ‘progressief’ plakt op het meest uiterlijke aspekt van de tekst: zijn represen- | |||||
[pagina 82]
| |||||
tatie (afbeelding van de werkelijkheid). Een dergelijke vergissing dient alleen om de burgerlijke wijze van lezen te vereeuwigen (die van de ‘betekenis’, een teologies mystificerend ‘lezen’, die op geen enkele manier rekening houdt met de transformatie van arbeidskracht in arbeid, - vanuit het oppervlakkig aspekt van de ‘waarde’). De ideologiese diepte van een tekst is niets zonder deze formele basisarbeid. En die proberen we te ontwikkelen op de plaats waar ze niet gezien wordt, zelfs niet vermoed. Het doel ervan is ‘het referentiekader’ te veranderen en een andere klassifikatie van de ‘fundamentele’ teksten te geven dan die van de bourgeoisie. Een marxistiese literatuurgeschiedenis zou weinig gemeen hebben met die van de bourgeoisie - maar ze zou even weinig gemeen hebben met de optelsom van teksten die ‘expliciet’ (alleen op het niveau van het betekende [signifié]) te maken hebben met de strijd van het proletariaat. Het zou een werkelijke geschiedenis van werkelijke teksten zijn waarvan het proletariaat zich meester moet maken, wil het begrijpen waardoor het de historiese kontinuiteit van het werk garandeert dat in de burgerlijke maatschappij verwezenlijkt wordt én door haar miskend en gecensureerd. Wanneer het dat niet doet, zou het enkel recht hebben op een antiwetenschappelijke tweedehands estetiek, op een soort pseudokultuur, het omgekeerde spiegelbeeld van de kultuur die het proletariaat histories gezien omver moet werpen.
N.C.: Welke subversieve elementen hebben literatuur en wetenschap dan gemeenschappelijk? En als literatuur geen wetenschap is, wat is dan volgens jullie haar specifieke status (in vergelijking met de wetenschappelijke aktiviteit)? Meer in het bizonder, op welke manier komt deze verwijzing naar de wetenschap en een wetenschappelijke houding konkreet voor in jullie schrijfwerk en wat voor veranderingen heeft ze erin teweeg gebracht?
Tel Quel: De kracht van de wetenschap is, dat ze een ano- | |||||
[pagina 83]
| |||||
nieme tekst is waarvan het ritme telkens weer onderbroken wordt en een nieuwe benadering van het ‘werkelijke’ aangeeft, waarvan de reperkussies op de maatschappij door de techniek definitief zijn geworden. Van de andere kant gezien toont de ‘literatuur’ aan hoe dit wetenschappelijke proces in de taal, en daarmee in de ideologie doordringt. Het is tenslotte tamelijk eenvoudig nader aan te geven welke literatuur wel of niet beantwoordt aan de stand van de wetenschap op een bepaald tijdstip. Aangezien het meestal gaat om een moeilijk toegankelijke tekst, die ‘onleesbaar’ verklaard wordt, kan men daaruit konkluderen dat de manier waarop de wetenschap wordt ‘beleefd’ konstant verdrongen en ontkend wordt. Als ‘literatuur’ en wetenschap in een dialektiese verhouding tot elkaar staan, is het de werkelijke geschiedenis [l'histoire réelle] die toegankelijk wordt voor de massa's. Het schrijven is dus een vertaling van de wetenschap, een wetenschap van de vertaling, wat niet wil zeggen dat ze na de wetenschap komt, maar dat ze in de taal (de talen) produceert wat de wetenschap betekent in de transformaties van het werkelijke. Lautréamont, Mallarmé en Cantor bijvoorbeeld zijn werkelijk tijdgenoten. Vandaar de noodzaak voor een ‘literaire’ arbeider als hij wil ontsnappen aan de ‘schone letteren’ en aan het geborneerde humanisme van een schoolse verdeling in vakken, om te werken aan de wetenschappelijke tekst van zijn tijd en in relatie ermee. Het schrijven realiseert zich in relatie tot zijn eigen geschiedenis en tot de geschiedenis van de wetenschap. Elke andere aktiviteit zal alleen maar willekeurig zijn, impressionisme, subjektivisme en individualisme: dat is ongeveer de situatie van het burgerlijke zogenaamde ‘literaire’ milieu in Frankrijk. Als ondertitel van Tel Quel de woorden Wetenschap-Literatuur gebruiken betekent dus een frontale aanval op een isolement dat meewerkt aan een wetenschap in dienst van de bourgeoisie (een wetenschap die de klassieke retoriese kode van de bourgeoisie intakt laat) en op een literatuur die in dienst staat van de burgerlijke ideologie (estetiese toegiften los van de | |||||
[pagina 84]
| |||||
konsekwenties die kennis van de werkelijke geschiedenis met zich meebrengt). Het begrip dialogisme (Julia Kristeva) is belangrijk voorzover het een beschrijving is van dit arbeidsproces tussen produktie van kennis en produktie van de ‘literaire’ tekst. Iedere tekst verwijst naar zijn historiese situatie in relatie tot die van andere teksten inplaats van naar een eeuwige ‘waarheid’ of een scheppende subjektiviteit. Iedere tekst blijkt meer of minder goed die andere teksten te kunnen lezen of de werkingen ervan opnieuw te schrijven. Om in haar totale dimensie zichtbaar te worden veronderstelt een dergelijk werk een radikale (ekonomiese) verandering van de maatschappij waarin wij leven. Want de geproduceerde tekst richt zich per definitie tot allen, hij is de anonimiteit zelf van de wetenschap die haar ritmiese taal vindt. Als zodanig ontmaskert ze tenslotte de achterstand, de censuur, de waandenkbeelden van de burgerlijke pseudo-kultuur. Met andere woorden, als de wetenschap ‘literatuur’ betekenis geeft, maakt de ‘literatuur’ (laten we liever zeggen: het schrijven) van de wetenschap een sceniese, operatieve taal, die ingeschreven is in de ekonomie van het werkelijke. Opnieuw is het dialekties materialisme weer de enige teorie die deze beweging überhaupt denkbaar maakt. |
|