| |
| |
| |
2 Ontwikkeld in een donkere kamer
ze weet niet of hij ergens dood ligt (in 'n hoek van 't huis waar ze nooit komt - waar hij blijft slapen tot er niets meer dan 'n pluizig vel over is) of misschien door honger 't huis uitgedreven is (maar als hij z'n buik weer vol heeft en genoeg is aangesterkt onder de zorgen van 'n oud alleenstaand vrouwtje die hem - zoals in de kinderboeken stond - liefderijk heeft opgenomen, zal hij zeker terugkomen - hij weet de weg - en dan zal hij haar gotweet wat doen)
hij slaapt nog of doet alsof - hoe langer ze naar hem kijkt - van zo dichtbij en nu eens ongestoord - hoe vager hij wordt.
Zelfs in zijn slaap staat zijn gezicht nog gespannen en bewegen de kaken onder de gladde huid: hij maalt en maalt altijd maar door z'n hoofd praat aan een stuk door kauwt onuitgesproken woorden verdrongen weggeborgen gedachten - als het nog sneller gaat springt het woordmasjien straks nog door eigen beweging uit elkaar. Het maakt weinig verschil of hij slaapt of niet. Ze gaat iets van hem af liggen, zodat ze hem nergens meer raakt zijn lijf haar nergens aanraakt ook niet als hij lang en breed uitademt. Z'n adamsappel schiet telkens mee omhoog - ze zou er haar nagels in willen zetten, haar hand komt op enkele sentimeters van zijn nek,, maar ze raakt hem niet aan.
| |
| |
Hij zou er evengoed niet kunnen zijn. Het is 'n vreemde. Ze ziet haar eigen hand met kleine schokjes over zijn schouder glijden kruipen over zijn borst rond zijn bruine bobbelige tepel langs zijn behaarde navelkuil naar zijn slappe lid het kleine ding dat er nu voor niets bijligt rakelings tussen zijn bezwete dijen - al haar bewegingen schijnbaar strelingen glijden langs hem af afgeweerd door 'n afstotende (antimagnetiese: twee gelijke polen tegen elkaar) straling, die haar afkoelt, lam legt.
Is het niet haar eigen adem die ze hoort, ziet, is het niet haar eigen (glashard) lijf.
(alleen 'n rood lichtje ergens bovenin. de handen onder water houden de strook selluloid onder 't oppervlak, zodat de chemiese stof kan inwerken: het oorspronkelik omkeert - licht wordt donker en wat donker was hel wit. het lijk komt bovendrijven onder 'n licht golvend laagje water dat de trekken vertroebelt maar langzamerhand tekent zich steeds scherper 'n gezicht af op het negatief: wituitgespaarde ogen in een koolzwart masker)
De ogen nog toe, tast ze naast zich, wil tegen hem aanschuiven, maar het bed is leeg naast haar.
hij is weggegaan zonder iets te zeggen zo vroeg al waarom? Ze voelt maar de matras is zelfs niet eens warm meer, 't is de vraag of dat anders wel geweest zou zijn.
Hij kan nog niet naar zijn werk zijn, daarvoor is het te vroeg - in dat geval zou hij haar ook (zeker) niet hebben laten slapen.
Ze klampt zich aan hem vast, alsof ze bang is hem ieder ogenblik te kunnen verliezen. Ze voelt hoe z'n geslacht door haar elektrifiserend strijken tegen haar buik op groeit, het zet hem in beweging. Hij strijkt haar lange glanzende haren glad langs haar schouders neemt 'n streng tussen zijn tanden. Ze rilt, het is koud buiten, en nu hij de dekens naar achteren slaat voelt ze de warmte uit hun nest wijken en de kou beslag op haar leggen. Ze ziet haar adem voor haar mond zweven, vluchtige vormen aannemen.
Zijn wijsvinger gaat langs de randen van haar oorschelp, knijpt in het lelletje, gaat over haar harde slaap, omlijnt haar ogen, drukt ze toe, glijdt over de neusbrug, duwt het puntje omlaag, maakt haar lippen vochtig met haar eigen speeksel, dringt haar mond binnen en speelt
| |
| |
rond met haar tong, terwijl hij haar aandachtig bekijkt - ze laat hem lijdzaam begaan - en zonder 'n blik van haar af te wenden omlaagschuift, tot hij zijn gezicht in de zachte massa van haar borsten verbergt en haar niet meer kán aankijken. Ze ziet hoe hij met haar bezig is. Ze ondergaat het (gelaten), maar heeft er verder niets mee te maken. Haar tepels komen vanzelf overeind als hij erop zuigt, hij omklemt met beide handen haar smalle middel, die geen grotere omvang heeft dan 'n jonge boom. Ze moet op haar onderlip buiten om niet te schreeuwen van pijn als hij haar tepel helemaal opzuigt, wat hij verzoent door met zijn tong over het topje te likken. Hij spreidt haar benen vaneen. Hij moet alles zelf doen, ze ziet wel dat er een ontevreden trek langs zijn mond verschijnt, maar ze geeft niet mee. Op z'n knieën tussen haar benen kan hij haar in haar geheel bekijken overzien - ze doet haar ogen dicht om niet mee te hoeven kijken, en ook vanwege het lampje boven haar hoofd dat recht in haar ogen schijnt, haar hindert en, weet ze, haar huid nog witter doet schijnen en haar verlicht zodat hem geen plekje ontgaat.
Ze weet wat er gaat gebeuren, zoals het altijd gebeurd is als het hem uitkomt, als hij eens tijd heeft (zoals vandaag, nu hij niet naar school gaat). Hij plooit haar grote lippen open en wrijft langs de binnenkant van de V-vormige insnee, buigt zich over haar heen en zoekt met trillende pik tussen het borstelige haar de opening, die nog te stroef is om er gesmeerd in te kunnen glijden. Met korte stootjes dringt hij steeds dieper tot haar door - ze voelt zich openscheuren. Hij komt zwaar op haar te liggen, en ademt recht in haar gezicht (ze ziet zich in zijn donkere pupillen weerspiegeld, twee maal, in elk oog haar gezicht zo klein als 'n parel) ze wendt haar hoofd af, likt haar droge lippen. Hij schuift zijn handen onder haar billen en tilt haar 'n klein beetje op om nog dieper te komen.
Hij groeit in haar vast: 'n stek. Maakt ruimte in haar met zijn spitse punt. Maar er is meer: zijn ellebogen in haar zij, zijn kin op haar schouder, het speeksel langs zijn mond, de druk die haar borsten verdeelt. Het lijkt of hij zich vertakt in haar buik, met weerhaken in haar vast komt te zitten. 'n Giftige angel. Van pijn, omdat ze niet meegeeft, houdt ze zich doodstil, houdt zelfs haar adem in om hem niet naar haar af te leiden. Hij worstelt om nog hoger op te komen, gaat er volkomen in op. Hij wordt steeds onstuimiger, opgehitst door haar passiviteit, die ze niet lang meer zal kunnen bewaren.
Doe ik je pijn? - ja - maar hij hoort haar verwrongen stem niet, laat alle voorzichtigheid voor wat zij is, en heit zich met diepgaande stoten,
| |
| |
de drijfboom, vaster en vaster. Ze kreunt. Hij bijt zich vast in haar weke hals. Samen één beest, dat vecht om in leven te blijven - 'n monsterachtige worm die in tweeën gedeeld nog aan één klein eindje aan elkaar zit en kronkelt om heel te blijven. 't Lijkt alsof hij haar wil verslinden
ik kan tot niets komen er is nog alleen maar hij ik ben bevroren blijf er ijskoud onder onder hem hij zit in me vastgeworteld hij ziet niets meer weet hij dan niet meer wat er allemaal gebeurd is doet hij 't om het te vergeten zo gemakkelik hij wil weggaan hierna ik haal het niet ik haal het niet ben zo broos uitgeteerd als hij nog harder tekeer gaat val ik uit elkaar kon ik maar ik kan wel huilen ik zou wel willen maar hij drukt me in elkaar ik kan niets was hij er maar niet ik word er ziek van ik moet
Ze staat met de rug tegen de tafel de punt tussen haar benen. De handen kruisling voor haar schoot, alsof ze geboeid is. Ze drukt. Knijpt haar ogen dicht tot er vuurrode en gele strepen door haar voorhoofd schieten. Ze duwt ook met haar (geboeide) handen, tot het toppunt. Steunt met platte handen op de binnenkant van haar bekken als het brandt de brand in haar middelpunt uitslaat, duwt zich uit elkaar; de onderste helft omlaag de bovenste helft omhoog. Slaat zich voor 't gezicht. Huilt, zonder tranen;
het is al laat, diep in de nacht. Ze trekt het laken over zich heen; voor even werkt dat verkoelend. Ze knipt het licht uit boven haar bed, en glijdt recht, languit. Staart in 't donker, begint hardop te praten: ik ik ik ik ik ik ik ik ikikik ik ik ik ik ik ik ik ik ik ik ik ikikikikikikikikikikikik ik ik iks iks iks iks iks niks, en houdt verder haar mond, al is het moeilik af te breken, ze zou zo uren door kunnen gaan.
Ze moet opeens denken aan de droom die André haar ooit eens verteld heeft -
nu weet ik opeens niet meer zeker of hij 't was, of dat ik 't hem zelf verteld heb misschien -
: hij (zij) stond achterin een kollegezaal waar de rijen als in 'n amfiteater omhoog liepen naast hem stond 'n zeeleeuw, tenminste 'n beest dat erop leek 'n kop groter dan hij en met 'n spekgladde huid van 'n pisgele
| |
| |
kleur - zullen we gaan zei het beest met 'n toonloze stem ik ging achter hem aan nogal langzaam want hij moest zich telkens van de ene tree op de andere laten zakken met z'n vinvoeten ik wilde hem wel 'n hand geven maar merkte op tijd dat hij geen handen had, de banken zaten vol maar niemand bewoog en de gezichten waren niet meer dan bleke vlekken ik wist wel wie het waren maar ik herkende ze niet voorin stond 'n kateder vol met rekken reageerbuisjes en allerlei apparaten beneden hield hij halt en zei: 't moet, ik had er geen moment bij stilgestaan dat ík 't zou moeten doen dat ik hem zou moeten slachten om er van af te komen vroeg ik maar wie 't zou doen en ging meteen naar boven omdat ik wist dat er op de achterste rij iemand zat wiens vader slager was die kreeg ik mee maar meteen kwam er weer 'n andere vraag bij me op: kun je 't vlees wel braden waarop hij ja antwoordde 't was alsof ik perse 'n uitvlucht zocht: maar wie eet 't op ik ging de rijen langs om 't te vragen iedereen knikte van ja zodat er dus niets anders meer opzat het beest ging recht op de nis af links voorin waar hij eerst nog over 'n houten schot moest klimmen dat tot z'n middel kwam de slagersjongen stond met wijdopen ogen toe te kijken en deed niets ik had 't grote mes in m'n hand en ondertussen stond hij daar maar te wachten tot alles bereid toen er na enkele minuten nog niets gebeurde pakte hij zelf 't mes uit mijn hand en stak zich zonder nog iets te zeggen met één simpel gebaar in zijn borst 't bloed spoot er met 'n dikke straal uit bij 't zien daarvan leek 't alsof er iets in me knapte ik raapte 't mes op dat hij aan deze kant van 't schot had laten vallen hij had ondertussen heel bedaard zijn rug naar me toegekeerd en ik stak blind van woede in zijn rug en bleef steken
ook al kwamen m'n armen onder 't bloed te zitten en ik hield niet op voordat hij achter het schot in elkaar zakte ik bleef met opgeheven arm onbeweeglik stil staan 't was doodstil in de zaal iedereen hield z'n adem in
wat hem toch bezielde opeens zo haatdragend te worden, ze heeft hem toch niets gedaan (per slot van rekening is hij begonnen) en toch stuurt hij zoon kaart voor haar verjaardag - maar 't is 'n maand te vroeg, hij heeft er in ieder geval 'n bepaalde bedoeling mee gehad; - ze weet niet wat ze ermee moet beginnen: de foto waarop 't beeld staat van 'n vrouw, klassiek en niet meer helemaal gaaf want van de ene arm is nog maar een stompje over boven de elleboog afgebroken, met aan
| |
| |
dezelfde kant tegen haar aan geleund 'n kind dat tot haar heup reikt (waarschijnlik samen uit één blok steen gehouwen), 'n onverbrekelik paar - de vrouw heeft 'n lichte sluier om zich heen gedrapeerd die in werkelikheid niet zou blijven hangen niets verhullend, van 'n ragdunne stof die slechts de koelheid van het steenkoude vlees aksentueert,, maar het paar, het volmaakt gevormde lijf heeft niets meer te betekenen, is alleen nog maar belachelik gezond vulgair bijna, doordat hij (hoe heeft hij het kunnen doen, denkt hij alles zo te hebben afgedaan dat hij geen enkel gevoel meer hoeft te laten meespreken - wil hij alles afbreken terwijl ze alleen maar op hem zit te wachten en hem in niets te na komt, zonder enig recht op hem met een pennemesje of 'n ander scherp voorwerp misschien wel met z'n nagel de ogen heeft weggekrast uitgekrabt zodat waar de ogen gezeten hebben, die het beeld kompleet maakten, nu grauwwitte gaten in het gezicht in het glanspapier zijn, groter dan nodig was - onherstelbaar geschonden,,
ze trekt het zich sterker aan dan op 't eerste gezicht nodig is ('t is 'n flauwe grap, uit onhandigheid gedaan, om tenminste iets te doen, 'n teken) maar het neemt voor haar 'n onheilspellende betekenis aan, misschien omdat ze juist een dezer dagen op straat, erover gedacht heeft hoe 't zou zijn als ze aan beide ogen blind zou zijn en ze had haar rechteroog dichtgedaan en was zo verdergelopen tot ze helemaal verloren liep, niet meer wist wat links, rechts, voor en achter was, terwijl ze vlak langs zich wel tweemaal zo luid en duideliker als anders het verkeer langs hoorde scheuren, stemmen en stappen hoorde, en opeens hard tegen iemand aanbotste, die begon te schelden, maar zij was doorgelopen en had het oog pas weer opengedaan toen ze al meters verder was in dezelfde richting als waaruit ze gekomen was; ze was er erg van geschrokken, van 't idee alleen wat er niet allemaal kon gebeuren als ze zo hulpbehoevend was zoals André haar nu heeft gemaakt en dan nog achterop zijn gelukwensen geschreven heeft - twee letters: H.G. alsof daar alles mee gezegd is, twee hoofdletters, niet meer, afzender: je andré = háár André, ze heeft het altijd gewild, maar hem nooit gekregen, en nu is ze zover dat ze hem zelfs niet meer wil,,
ze wil zich dwingen niet anders aan hem terug te denken dan als aan 'n kwade droom, die eens over haar gekomen is - kon ze die lijn maar verbreken, die noodlottige sirkel dat eens meteen altijd moet zijn: eens en voor altijd, dat is 't waar ze maar niet van af kan komen - en welke droom bij daglicht, 't ontnuchterende, oordelende of veroordelende daglicht, 'n droom gebleken is, blijkt, wat nog moet blijken,,
| |
| |
er zit dezelfde vreemde postzegel op als op de brief van 'n paar weken geleden, maar nu ziet ze (toen was ze te opgewonden om er op te letten) dat hij in deze stad is afgestempeld, wat betekent - 't geeft haar opeens 'n verwarmend gevoel van leedvermaak maar tegelijk beangstigt haar ook 't idee - dat hij dus helemaal niet weggegaan is, verweg naar het buitenland zoals hij haar had doen geloven, maar nog vlakbij, in dezelfde stad, is: alle voorstellingen die ze er van gemaakt heeft vallen weg, er is nog alleen maar dit: deze speelkaart
die ze op de vuilnishoop bij de keuken laat dwarrelen, waar morgen afgetrokken koffie, pakpapier, kliekjes eten en ander afval overheen zal komen, dat voorlopig daar wel zal blijven liggen omdat ze er niet toe komt het op te ruimen; het hindert haar niet eens meer dat het 'n weeë stank afgeeft, die zich langzamerhand door 't hele huis verspreidt, sterker nog dan de geur in de kamer van de grootmoeder,,
Ze kan het onderhand bijna onverschillig aanzien, omdat er toch niets aan te doen is: het stofwisselingsproses, waarin de natuur haar eigen beloop neemt, en waar zij evengoed aan onderhevig is als de rest, maar ze weet het en daarom gaat het haar nauweliks meer aan, of zoveel, dat ze nauweliks meer in staat is het te voelen,,
Zoals ze vanmorgen ook rustig kon aanzien hoe 'n man en 'n vrouw, 'n paar dus aan kwam lopen, de vrouw zich plotseling van hem losmaakte, zonder aanwijsbare reden leek het want ze kon hen niet horen, hem tegen z'n borst achteruit stootte en weer met hooghartig opgeheven hoofd terugliep in de richting van waaruit ze samen gekomen waren; en hij, 'n man van 'n jaar of veertig met 'n uitgeteerd veel te oud gezicht vergeleken met de rest, haar met een plotseling leeggelopen gezicht na stond te kijken, ondertussen verder begon te lopen, struikelde over 'n steen of 'n gespannen draad of wat dan ook en languit bleef liggen in het gras zonder nog moeite te doen om op te staan, z'n gezicht in de grond verborgen, misschien kon hij niet meer opstaan, dat was niet goed te zien, wel dat het juist gebeurde bij de muur van 'n huis waaromheen alle andere huizen afgebroken waren waar 'n ander huis tegenaangebouwd had gestaan en op de hoogte waar eens 'n plafond had gezeten nu nog 'n ijzeren roestbruine balk uitstak met aan 't uiteinde 'n strop van ijzerdraad eraan, te hoog om er zo bij te kunnen,,
Met 'n halve glimlach liep ze in gedachten verder - stond ze onder bij de omgekeerde groentenkist midden in de schuur, de deur dicht, met als enig licht het grauwe schijnsel dat door de bestofte maanvormige ruitjes
| |
| |
in de buitenmuur kwam en door de twee of drie vuil aangeslagen glaspannen boven 't hoofd van Herman, die op z'n tenen op de kist stond, z'n hoofd in de schuiflus gestoken van 't dikke touw dat ze tevoren samen om 'n steunbalk boven in 't dak van de schuur geslagen hadden - nu komt er niet 'n vader binnen, plotseling, die als hij ziet met wat voor spelletje ze bezig zijn hartgrondig begint te vloeken en niet eerder ophoudt voordat hij met bevende vingers het touw heeft losgeknoopt en dat heeft opgeborgen in 'n kast achter slot, en hen allebei - jullie zijn allebei even naar - naar binnen voor straf naar bed stuurt, nu is ze met hem alleen en niemand kan hen storen - met één beweging trapt ze de kist onder hem uit, en loopt weg zonder nog om te kijken: geen geschreeuw, geen gevloek, geen straf, niets
het zal ongeveer drie uur zijn, maar ze weet 't niet zeker, ze loopt al te lang rond; en dan is er 't onscherpe herfstlicht op het grijze af ('n kleur van oud zilver), 'n onbestemde sfeer, die de hele dag de indruk geeft van 'n morgen - heel de dag door lijkt er iets te zullen beginnen: op het punt, het keerpunt dat
ik loop ik loop ik loop ik loop tot ik niets meer voel ik loop om iemand te vinden die anders is altijd iemand anders om eindelik iemand tegen te komen die niet op mij lijkt die mij meeneemt naar buiten waarachter ik me kan verschuilen ik voel niets meer ik weet ook niet meer dat ik loop
Onder de bomen loopt ze soms tot aan de enkels in de bruinrode bladeren die ritselen als scheurpapier vooral als ze met haar schoenen scherend over 'n hoop gaat en daarmee de bovenste laag op doet dwarrelen in dit jaargetij lijkt de stad 'n bedompte slechtverlichte uitgewoonde (zou men zeggen, ook al lopen er van tijd tot tijd vergrijsde mensen rond, onopvallende figuranten) binnenkamer,
(zelfs buiten de stad: wanneer ze door de lege polder gaat,, staan er aan alle kanten luchtdichte en geluiddempende wanden en het zwevende plafond van gebroken geschakeerde wolken, die geen wolken meer zijn, komt steeds verder naar beneden en zal haar verpletteren, langzamer: terneerdrukken, ineen, als er nergens 'n opening is)
met haar handen in de jaszakken voelt ze de uitstekende randen van
| |
| |
haar bekken, ze strijkt over het harde been, - van buitenaf is er niets van te zien, - wie let er ook op,,
hoewel ze aan niets bepaalds denkt - waarover zou ze ook willen denken - voelt ze duidelik, ze zou zelfs de plaatsen aan kunnen wijzen waar ze denkt, of liever waar er van binnen 'n bepaald proses gaande is (van opname, verteren, absorberen en na 'n grondige verandering afscheiden, als daar de gelegenheid voor is), zoals ze door haar ogen te sluiten duidelik 't hart jachtig voelt kloppen, de aders voelt slaan in polsen hals slapen achterhoofd en buik, en 't bloed voelt stromen zo sterk dat ze het als bij 'n lesgeraamte zou kunnen nawijzen, - langs de lijn verloopt dat denkproses langs de verbinding van haar keel langs 't borstbeen naar 't hart als er 'n steek: 'n staartster zoals die scherpe kern 'n zich verwijdende en prikkelende waaier achter zich aansleept - ergens in haar hoofd opkomt,,
ook in 'n straat verderop links liggen overal afgevallen bladeren, waarschijnlik van 'n ander soort bomen, die misschien eerder verdorren, maar allemaal zijn ze, vroeg of laat, onderhevig aan dezelfde wetten waaraan ook zij zich te houden heeft,,
zijn deze straten, deze bomen van nog alleen maar stakerig star hout, de kleine voortuintjes waar niet meer in te vinden is dan wat kaal laaghout schuin in de grond gestoken baksteenranden diepzwarte aarde die de overhand krijgt op 't maar tijdelike groen, hier en daar vrolik vissende kabouters die allemaal broertjes van elkaar lijken en nooit van hun plaats komen, de door het vocht glimmende stilstaande autoos, de volgestapelde etalages, is dit niet het dekor van Hilde vandaag waarbinnen ze zich heeft aan te passen, waarin ze noodzakelik 'n bepaalde (voorgeschreven) rol moet spelen, of is 't eerder andersom dat alnaargelang haar uiterlik (dwz haar stemming) haar manier van doen, haastig, maar voor het blote oog bedrieglik langzaam, al deze op zich onbetekenende rekwisieten zijn aangebracht - maar wie ervan te verdenken,,
twee ouwe mannetjes komen elkaar tegen bij 'n opengeslagen tuinhek waar blijkbaar de een van plan was binnen te gaan - de ander, in driekwartjekker dikke sjaal en uitgelopen pantoffels, opent met 'n uh uh uche uche, korte in toonhoogte verschillende keelgeluiden, terwijl hij met 'n bevend dor handje iets bij z'n mondhoeken wegveegt
- 't wordt steeds erger...
- (de een zegt iets terug)... je blijft niet jong, achjesusnee... ze blijft even stilstaan, niet zozeer om te luisteren maar om hen uit te laten spreken; ze praten echter niet door, 't geluid knapt eensklaps af als
| |
| |
een van beide haar in 't oog krijgt, en met wantrouwen in de rattenoogjes haar ziet staan, haar dwingt verder te lopen (zo oud als ze is)
ze loopt door hoe verleidelik het ook is om zoon hekje open te maken aan te bellen, binnengelaten te worden, met de vrouw des huizes voor de rode ruitjes van de haard te zitten (te vragen hoe het met haar man gaat, de eventuele ziektes, met de kinderen, te zeggen dat ze tegenover hen woont en eindelik eens kennis wilde maken, de mensen laten tegenwoordig toch al zo weinig aan elkaar gelegen liggen - hoewel 't tegendeel eerder waar is, gezien de verregaande bemoeizucht en nieuwsgierigheid onder 't mom van hartelike belangstelling. enzovoorts) en eindelik eens op te houden met zo moederzielalleen rond te lopen, al moet ze voor zichzelf bekennen dat ze niet anders zou willen, en alleen maar op de bedrijvigheid en de overal eendere inrichting van binnenkamers toe te kijken zonder er zich nog ooit mee in te laten, en maar te blijven gruwen en binnensmonds te schelden - ze wil dat niet, ochgotnee, ze wil 't niet meer...
Uit de tegenovergestelde richting (van haar uit gezien) komt aan de overkant van de straat, telkens door 'n dubbele bomenrij onderbroken, 'n man aan. Hij loopt niet snel, aarzelt, stopt telkens even, kijkt om zich heen, omhoog. Hilde begint op hem te letten. Ze gaat ook langzamer lopen. Ze ziet wel dat hij iets zoekt, dat het 'n vreemde is die ergens moet zijn maar de weg niet weet. Hij heeft 'n ongeveer nieuwe aktentas in de hand, die erg vol lijkt te zitten. (direkt zal hij oversteken om haar iets te vragen, want zij is op dit moment de enige in de straat) Hij moet haar wel gezien hebben, maar loopt toch door. De gedachte alleen al dat iemand haar aan zou spreken om bijvoorbeeld de weg te vragen brengt haar in verwarring
De tas is van zwart gebobbeld leer, en de handschoen is groengrijs met opgestikte naden aan de bovenkant, ziet ze, nu hij vlak voor haar staat. Hij is haar toch nog achteropgekomen. Ze maakte 'n schrikbeweging toen hij haar op de schouder tikte, omdat ze hem zeker niet gehoord had. Hij schraapte eerst z'n keel. Het vriendelike gezicht van de al wat oudere man - ongeveer 55 stelt ze meteen vast - vraagt haar waar hij ergens de Houtlaan kan vinden - dat is nog tamelik ver, hoe 't zo in eentweedrie uit te leggen, och ze heeft tijd genoeg, ze zal met hem oplopen, dat is gemakkeliker - hij vindt 't niet nodig, wil haar niet zoveel last bezorgen, wil haar ook niet met zich mee hebben waarschijnlik, als ze de richting maar zoon beetje aangeeft,
| |
| |
dan vindt hij 't wel, anders vraagt hij 't verderop nog wel 'ns 'n keer, ze hoeft geen moeite voor hem te doen,, dat doet ze wel, ze staat er op. Hij loopt snel. Ze heeft moeite hem bij te benen. Als hij dat merkt houdt hij meteen z'n pas in om langzamer te gaan. Ze zegt dat 't wel gaat, dat ze immers toch lage schoenen aanheeft. Natuurlik kijkt hij naar beneden, ziet ook haar benen; hopelik lijken ze in de groene maillot niet zo dik. Hij merkt er niets over op. Ook in z'n ogen kan ze geen oordeel aflezen - neutrale grijze ogen waarachter hij alles kan verbergen. Ongemerkt begint hij weer z'n gewone dit is overhaaste tempo aan te nemen, alsof hij haar meteen weer vergeten is. Zwijgend lopen ze (als twee mannen) naast elkaar...
Omdat ze links van hem gaat heeft hij de tas, nadat die 'n paar keer nogal hard tegen haar heup aangekomen is, in z'n rechterhand overgenomen. Op het linkse trottoir, tweede zijstraat links, dan weer rechts. Als ze over wil steken botst ze met haar schouder tegen hem aan omdat hij haar bedoeling niet in de gaten had. Af en toe moet ze hem aan z'n mouw trekken om hem in 'n bepaalde richting mee te krijgen, alsof hij er totaal niet bij is met z'n hoofd. Bij 'n kruispunt moeten ze voor 't stoplicht wachten, terwijl grote vrachtauto's vlak voor hen langs zoeven - moet je niet naar je werk - voor 't eerst zegt hij geen U meer - nee, ik werk niet - 't licht springt op groen, ze steken over, komen door straten met hoge kasten van huizen vlak aan 't trottoir. Het is bijna 'n half uur lopen en ze raakt afgemat door 't hoge tempo, maar wil het voor hem niet laten merken, Ze komen nu in 'n brede straat, met aan weerskanten bomen, 'n tweebaansweg, in 't midden gescheiden door 'n grastrook en 'n rij bomen, aan beide kanten, nogal van de weg af, losstaande huizen. - we zijn er bijna, heb je soms zin even binnen te komen, dan kunnen we misschien wat drinken... en kun je ook 'n beetje op adem komen - Nu pas merkt hij hoe ze hijgt en 'n rode kleur in haar gezicht gekregen heeft - sorry, maar ik loop altijd op m'n eentje, moet je weten, en dan merk je op de duur niet meer dat je zo hard loopt, ik ben 't niet meer gewend met
- och, 't geeft niets, ik moet er maar tegen kunnen
Ze loopt achter hem aan als hij 'n brede oprijlaan opgaat, 'n baan die vroeger blijkbaar naar de garage liep maar nu overgroeid is met onkruid; de verveloze garage wordt zeker nooit meer gebruikt. Ook het huis ziet er, van buiten tenminste, verwaarloosd uit. Vanaf de straatkant is er door de hoge struiken nauweliks iets van te onderscheiden, en zelfs als ze 't pad opkomt niet veel meer door de dichte klimop, en
| |
| |
voor de ramen zijn bijna overal rolluiken neergelaten, zodat er van buitenaf geen teken van leven te bespeuren valt.
Als hij in de hal haar jas wil aannemen, zegt ze die liever aan te houden, omdat ze toch van plan is maar even te blijven, reden is ook, maar daar zegt ze niets over, dat het binnen steenkoud is, zo mogelik nog kouder dan buiten, of lijkt dat maar zo.
Voor 't eerst ziet ze nu kans zijn gezicht goed op te nemen, terwijl hij z'n jas aan de kapstok ophangt - ze ziet dat er brede stralen zweet over z'n voorhoofd en over z'n wangen lopen, tot in z'n nek. Ze staat schuin achter hem te wachten, zo dichtbij dat ze ook kan zien, hoe er ondiepe geultjes op z'n huid ontstaan, langwerpige sporen in wat onmiskenbaar 'n dikke poederlaag moet zijn, nu ze erop let ziet ze ook z'n lippen iets vreemds; ze zijn ongewoon rood met enkele vegen over de randen heen; dat van de haren - hij heeft ondertussen z'n hoed ook afgezet en strijkt het zilvergrijze haar glad naar achter - is niet zó opvallend.
Ze volgt hem de hal door, de trap op naar boven, door het stille huis. De muren lijken wel absorberend, gekapitonneerd, zo wordt elk minste of geringste geluid in de ruimte opgeslorpt. Er hangt 'n verschaalde lucht, 'n doodse sfeer die haar de indruk geeft dat binnen deze van de buitenwereld afgesloten ruimte zekere spanningen en gebeurtenissen opgehouden zijn te ademen en niet meer werkelijk bestaan (maar in hun oorspronkelike staat - in dit museum - gekonserveerd worden). Overal zware tapijten en donker hout (dat van binnenuit door lichtschuwe insekten verteerd wordt): alles lijkt vergaan - op de buitenkant na, die hoewel uiterst teer er nog tamelik gaaf uitziet en alles nog het oude doet lijken.
Over de gesloten deuren van de benedenverdieping wordt geen woord gezegd. Niets wijst erop dat er nog andere mensen in huis zijn, alleen de adem van hen beide is te horen, en te zien.
In de meest rechtse kamer op de eerste verdieping:
Ze zit in 'n tamelik hoge stoel met 'n leuning die tot net iets boven haar kruin komt. Terwijl hij in het andere vertrek ernaast of in de keuken bezig is, kijkt zij naar buiten - ze heeft de stoel omgedraaid zodat ze vlak voor 't brede raam is komen te zitten, waar ze eerst de dikke pluchen gordijnen opzij heeft moeten schuiven, wat al in tijden niet meer gebeurd schijnt te zijn. Vanuit die hoge zitplaats kijkt ze tussen de bomen door uit op 'n kruispunt, waar nu bijna geen verkeer over komt, maar waar middenop toch 'n verkeersagent staat in gele jas met witte vleugelarmen en 'n witte knuppel, meer als dekoratie dan dat er
| |
| |
werkelik iets voor hem te doen valt; hij staat te praten met 'n vrouw die tegen haar fiets geleund lachend naar hem opkijkt.
'n Plotselinge windvlaag doet 'n sneeuwval van bladeren uit de bomen neerdwarrelen. Pas na enkele op en neergaande spiraalbewegingen komen de bladeren in glijvlucht op 't trottoir neer, hoewel ze 't laatste stuk, dat ze op ongeveer twee meter hoogte opeens tegen de grond kwakken en meteen wegschuiven, door de hoge heesters voor 't huis niet kan zien - bedorven, nee verdorde of afgespoten bladvlinders, denkt ze, 't feest is weer afgelopen, als je de zomer tenminste 'n feest kunt noemen, alle slingers eraf, vooruit, heel de entoerage maar omlaag. Ze huivert. Even is 't alsof dat alles (wat ze buiten ziet gebeuren) in deze kamer gebeurt - het ritselen van de droge bladeren is achter haar rug te horen .../met 'n verschrikt gezicht vraagt hij waarom ze de gordijnen heeft opengedaan - maar hij herstelt zich gauw: 't is niet zó erg, hoor, maar ik was 't niet meer gewoon, zie je (ja, ze ziet het maar al te goed) heb je het nog koud, ik zag je zo zitten rillen,... ja 't najaar zet dit keer wel erg vroeg in, onvoorstelbaar gewoon (het is voor haar helemaal niet zo onvoorstelbaar, ze wist 't allang dat de seizoenen zich hebben aangepast) ik zal wat vuur proberen te maken.
De zekere gebaren beduiden dat hij in ieder geval niet helemaal 'n vreemde is hier: hij weet presies 't aanmaakhout en papier te vinden, in de kist ('n grote hutkoffer) tussen de schoorsteenmantel en het brede bed tegen de muur. Ze hoort hem zuchten onder 't karwei, maar ze staat nog niet op van haar stoel, hoewel ze dat elk ogenblik kan doen om hem bij te springen - hij is oud, erg oud - maar ingespannen luistert ze, terwijl ze doet alsof ze nog steeds naar buiten kijkt. Ze ziet hem niet maar weet toch presies wat hij doet, ze hoort hem.
de slepende passen tussen de haard en de kist, het doffe geluid van het hout tegen de binnenkant van de kist, piepen van de zolen op het zeil als hij op z'n hurken gaat zitten, kletteren van brandhoutjes - ze hoort hem er nog geen kolen opgooien - het schrappen van 'n lusifer, die breekt, - nog eens geprobeerd - z'n handen zijn te grof en beven ook te veel - het verschuiven van de stoel waar hij tegen aan leunt, de kachelklep open, nog eens 't raspen van 'n lusifer over de zijkant van 't doosje, blazen
dan pas staat ze op en hurkt ze naast hem neer, neemt met 'n beslist gebaar het lusiferdoosje over, trekt eerst het krantenpapier wat losser uit elkaar zodat er meer lucht bij kan - voelt zijn blik van opzij haar scherp opnemen - en weet met één haal één vlammetje er 't vuur in te
| |
| |
krijgen. 't Lijkt wel 'n kleine plechtigheid, 'n soort offerande zoals ze beide geknield zitten, in volstrekte stilte. Als ze daarmee klaar is, merkt ze dat hij haar nog steeds zit aan te staren. Hij blijft zo onbeweeglik in elkaar gedoken zitten. Pas als ze opstaat en omstandig 't stof van haar jas klopt, komt hij weer tot bezinning - ze heeft hem gestoord in 'n droom in z'n nietsziende staren met holle ogen die haar niet eens zagen. Hij mompelt verstrooid 'n bedankje, kijkt nog eens overbodig boven in de kachel en gaat dan wat klaarmaken. Ondertussen loopt zij wat door de kamer om eens rond te kijken, bovendien is 't nog te koud om stil te blijven zitten, - er moet lange tijd niet gestookt zijn. De laag stof (zijde die alle dingen versluiert als 'n natuurlike bescherming, 'n huid die ze aannemen als ze, onder mensenhanden uit, op zichzelf komen te staan - wat natuurlik onzin is vindt ze, maar toch wel enigszins klopt omdat ze er vanzelf opgekomen is) is nog bijna nergens aangeraakt, zonder vingerafdrukken, overal gelijkelik verdeeld 'n grijze deklaag. Er moet hier tijdenlang 'n doodse stilte geheerst hebben.
Misschien was hij - ze weet niet eens z'n naam, en op de deur stond ook niets, er waren nog alleen vier roestbruine schroefgaten zichtbaar, die doordat ze zo ver van elkaar afstonden deden veronderstellen dat er eens 'n groot bord opgezeten had, met 'n lange naam, 't een of ander beroep - het kan best zijn dat hij alléén hier niet binnengegaan zou zijn, zo te zien is hij er (de laatste tijd) zo goed als nooit meer geweest: het is er ook om te stikken, er hangt al de geur van (eigen) ontbinding. Nu ze met z'n tweeën zijn - dat is te zeggen - kan de ander (de een) als afleiding dienen.
Ze hoort niets, zelfs geen klok, slechts af en toe ver weg 't verkeer, welk geluid bij vlagen langs de ramen glijdt.
Hij kan niet weggegaan zijn en haar in dit huis opgesloten laten zitten, dat gelooft ze niet, ze kan er zich overigens niet erg druk over maken. Aandachtig bekijkt ze de fotoos van bekende vreemde gezichten, die meestentijds glimlachen met de krampachtige trekken die ze aannamen als ze gehoor gaven aan de wens en de flauwe grapjes van de fotograaf. Eén foto, die haar al vanaf 't binnenkomen geintrigeerd heeft maar waar ze daarna met opzet verder niet rechtstreeks naar gekeken heeft, is die welke afzonderlik voor de schouw staat, die ook groter is dan de meeste andere. Waar ze ook in de kamer staat, overal volgden/volgen haar de doodernstige ogen van het meisje. De foto is en face genomen, waardoor de treurige trek om de volle mond des te eerder opvalt.
Ze neemt het lijstje in de hand en bekijkt het gezicht van de onbekende
| |
| |
heel aandachtig: de grote (verschrikte, of bang om te verschrikken) ogen,
- 'n kijkspel waarbij niet duidelik is wie kijkt en wie bekeken wordt, en misschien is 't wel allebei tegelijkertijd -
glad langs het hoofd afhangende haren, kleine stukjes oor nog net zichtbaar, de ronde vorm van 't gezicht, nog eens de grote ogen, die haar nu recht aankijken, en doordat ze niets anders meer ziet, dat wil zeggen: alles in die twee gaten lijkt ineen te krimpen, zienderogen groter worden, zo groot dat ze het nauweliks meer kan vasthouden met haar bevende handen,
de vochtige afdruk van haar adem die zich op het glas uitbreidt groter dan haar lippen eigenlik in omvang zijn, de kille onbeweeglike mond van het portret (van het gezicht dat bij 'n bepaalde lichtval in 't glas weerspiegeld wordt) die ze 'n kus dacht te geven / / daarbij de klank van haar eigen stem die, bijna hartstochtelik, 'n naam fluistert, waar ze niet op bedacht is, dat breekt de ban de betoverende band die er even tussen hen bestond, in welke ogenblikken ze haast leek te zweven, wat ze niet voelde, omdat ze zo goed als opgelost was in het nietszeggend gezicht van 't meisje. Nu heeft 't plotseling afgedaan, en onverschillig zet ze 't lijstje weer terug, - ze is vergeten waar 't presies stond tevoren. zou hij iets in z'n schild voeren - wat heeft ze te verliezen - ze hoort gerinkel - hij staat vlak achter haar - heeft hij alles gezien - hij zegt er niets over. Met onzekere gebaren schenkt hij voor haar in - ja ik ben 't lang niet meer gewend... voor gastheer te moeten spelen - ze neemt zijn vriendelikheid die zo slecht bij hem past en die hem ook moeilik afgaat, met 'n gedwongen glimlachje op - wat doe je ook als je al zo lang alleen staat.
Er volgt 'n langdurige stilte.
Zwijgend zitten ze tegenover elkaar. Ze merkt dat het buiten donker geworden is.
- Nu zitten we al zo lang met elkaar te praten (hoe lang?) maar nóg weet ik uw naam niet, hoe heet u eigenlik...... mijn naam is Ernest Krüger
- Klüger?
- nee geen Klüger maar Krüger, van kriegen, krieg of zo, ik weet niet, 'n duitse naam zoals je hoort, m'n familie komt ook uit Duitsland (hij krabt met z'n arm ver over z'n schouder ondertussen ergens laag op z'n rug, ze ziet de zweetkringen onder z'n oksel) maar och, wat zegt dat eigenlik, ik kan me de tijd nauweliks herinneren dat ik nog in Duitsland
| |
| |
gewoond heb, er is daarna zoveel gebeurd
maar hoe heet jij?, of mag ik dat niet vragen
- eh best, ik heet Andrea, Andrea Dodemont (als hij niets terug zegt) gekke naam eigenlik hè
(ik heet ik heet ik heet ik heet ga zo maar door praat maar uit 't is toch al verkeken - als 't al verkeerd begonnen is, wat wil je dan nog)
(in de late (zondag)namiddag, als hij al heel de dag zonder boe of bah te zeggen met 'n nors gezicht bij de kachel heeft gezeten in de stoel waar alleen hij en niemand anders in mag zitten komt de vader opeens pas los als er 'n vriendin van haar aankomt of als zij met 'n paar andere meisjes van haar klas tuiskomt dan moet zij toezien hoe hij eerst begint te plagen hen met steekjes uitdaagt totdat ze er zelf op ingaan hem zelfs over z'n stoppelwang strijken waarna hij op kan springen lachend zij giechelend gierend hen rond de tafel achterna kan zetten vastgrijpen overal knijpen waar hij maar kan 't is in de warreling toch niet te zien hen over de grond laat kronkelen voor haar niet meer dan af en toe 'n sneer overheeft waarom iedereen om 't hardst met hem mee lacht totdat Hilde de stoeipartij niet langer kan velen 't glunderend gezicht met bijbehorend geil gegrinnik van de man haar vader niet meer kan zien en naar boven gaat)
Na de vele koffie heeft hij kognak gehaald. De iets verwarmde drank verspreidt zich als 'n weldadige warmte in haar. Ze komt meer op haar gemak, dwz. ze hoeft niet meer zo gespitst te zijn op wat hij doet en kan zeggen of vragen, en ze slaat de benen over elkaar, leunt achterover en sluit de ogen. Hij heeft 'n plaat opgezet, zit met z'n hoofd in de handen, zodat ze alleen de bovenkant van z'n kop ziet alsof dat z'n gezicht is, en staart naar z'n voeten. De muziek bedwelmt haar, meer nog dan de drank. 'n Roes die ergens binnen haar op komt zetten, eerder 'n verlangen dat zich in elkaar vliegensvlug opvolgende beelden aan haar voordoet. Ze kan niet langer dan 'n paar minuten naar de muziek luisteren, of dan worden de afzonderlike klanken langzamerhand, zonder dat ze 't uitdrukkelik wil, 'n brede stroom, de achtergrond voor wat er achter in haar hoofd plaatsvindt:
zwart - wit - zwart - wit - zwart - plotseling verschijnt er 'n donker silhouet dat met wilde gebaren op 'n heuvel komt te staan zwaait naar de zon waar hij recht voor staat die zijn omtrek nog duideliker aftekent - andere gestalten duiken naast hem op
bijna als ze bij de hoek is duikt er 'n gedaante uit 't donker op die schielik om de hoek verdwijnt hoe snel ze er ook achteraan holt ze krijgt
| |
| |
hem niet meer te zien
wel ziet ze in 'n rij langs de kant van 'n zwembassin (wat 'n donker water) om van te schrikken 'n aantal mannen opgesteld staan
op 'n teken van de voorste die 'n gepluimde steek opheeft springt de achterste of liever stapt hij statig zijwaarts 't water in dan de volgende een voor een ook de hoofdman nee die verdwijnt met trage armgebaren in de lucht maar dat is 'tzelfde
het begint te sneeuwen bij 't zien ervan begint ze te rillen ze heeft ook niets aan onder haar mantel er waaien bladeren tegen haar benen op dat kriebelt ze kijkt omhoog het donkere huizenblok dreigt voorover te vallen uit de portieken schieten mensen tevoorschijn iedereen begint te hollen
aan de overkant ziet ze vanuit de tegengestelde richting 'n bekende aankomen
Hij praat niet tegen haar en blijft ook als de plaat allang afgelopen is haar onafgebroken aankijken met z'n blinde ogen - ze vouwt haar handen, verwisselt 't been dat over het andere gekruist lag, sluit haar jas (alleen al doordat ze haar jas aanhoudt blijft ze 'n vreemde voor hem die maar even op bezoek is) zoekt naar 'n sigaret, begint tenslotte te praten, om de stilte tussen hen te breken vraagt ze hem of hij altijd alleen in huis is of dat hij misschien ergens anders inwoont, wat hij gewoonlik doet enzovoort, het doet er niet toe wat, hij voelt hoe onrustig ze wordt onder zijn blik en gaat daarom nog eens naar de kachel kijken en onderwijl vertelt hij de dingen die ze gevraagd heeft, maar van wat ze eigenlik wil weten krijgt ze niets te horen -
ging ie maar weg hij is te veel maar nee dat kan niet gek dat ik er niet aan dacht maar 't is per slot van rekening toch zijn huis al ziet 't er niet naar uit
Ze wil weggaan - waarom zou ze nog langer blijven, wat heeft ze hier feitelik te zoeken wat heeft ze met hem te doen.
Ze blijft zitten en vertelt dat ze alleen met 'n zieke broer leeft in 'n verder helemaal leeg huis, dat ze er onderhand meer dan genoeg van heeft dat kan hij zich voorstellen
om alsmaar voor 'n zieke te moeten zorgen, die haar helemaal opeist, dag en nacht, en denkt alle recht op haar te hebben, zodat ze nauweliks tijd meer voor zichzelf overhoudt, voor zichzelf en haar liefhebberijen soms wandelen?
nee, dat niet direkt, lezen en muziek en film en slapen en... ze is enige jaren in de verpleging geweest, en daarom was zij
| |
| |
o dat is toevallig (slikt hij haastig in)
de aangewezen persoon om voor de zieke te zorgen en 't ziet er niet naar uit
wat heeft ie?
o van alles, 't is 'n kompleet wrak,... maar dat houdt geen mens vol op de duur, bovendien was ze juist met haar baan opgehouden omdat ze er te zwak voor was
te zwak, hoezo?
Ze had zich nooit kunnen harden, ze kon ook niet meer slapen met al die oude, zich bevuilende, ijlende mensen met al hun ziekten en gebreken, die ze zelf begon over te nemen zo gevoelig was ze of liever zo... nou ja... na 'n lange inzinking had ze het niet meer over zich kunnen verkrijgen om nog terug te gaan, ze hadden haar ook niet meer gewild, ze had 'n ongunstige invloed op de genezing der patiënten, daarmee kon ze gaan.
Ondertussen - ze hebben nog wat gedronken en veel gepraat zonder evenwel iets los te laten en zonder dat hij, Ernest, ophoudt haar indringend aan te kijken, en het heeft zelfs de schijn van vertrouwelikheid aangenomen - ondertussen is het stilaan laat geworden, erg laat zelfs
of ze niet hier blijft? - waarvoor zou ze blijven - maar ze hoeft met dit weer (onweer bedoelt ie) toch niet helemaal naar huis te lopen als er hiernaast 'n bed ongebruikt staat - ze heeft er eigenlik weinig zin in, zelfs tegenzin, maar moe als ze is, en ook om de vriendelike stemming niet te verstoren, laat ze zich eindelik toch overreden, - ze wist het al van tevoren, - en hij ziet er immers niet naar uit of misschien wil ze wel dat - hij zegt de volgende morgen vroeg de deur uit te gaan, ze zal het dan zelf waarschijnlik wel kunnen vinden. Hij heeft plotseling haast gekregen, alsof hij haar zo gauw mogelik de kamer uit wil hebben.
Zonder elkaar 'n hand te geven nemen ze afscheid, zeggen ze elkaar tenminste goedenacht, en verdwijnt zij in de kamer ernaast.
Er is 'n open haard, waar nog 'n nest gekrulde asbladeren in ligt. Ernaast staat 't bed. De stoelen dicht op elkaar: er moet lange tijd niemand opgezeten hebben. Ook hier overal 'n laag stof, behalve op 't bed, dat er uitziet alsof het nog vanavond is opgemaakt.
Ook al is 't er erg koud, toch kleedt ze zich helemaal uit en schuift ze met haar blote lijf tussen de krakende lakens. Ze heeft niets bij zich om haar gezicht schoon te maken.
Ze ligt op haar rug, het licht boven haar hoofd nog aan, met de ogen
| |
| |
open alsof ze nog ergens op wacht. Aan de andere kant van de muur hoort ze doffe geluiden. Hij zal nu ook wel naar bed gaan.
Ze luistert angstig gespannen naar de geluiden - nu eens van dichtbij dan van veraf. Hoe meer ze erop let hoe meer geluiden ze meent te horen. Sinds haar oren steeds meer dicht zijn komen te zitten - dichtgegroeid zijn - is ze hoe langer hoe meer geluiden gaan ontdekken 'n heel orkest in haar vergane hoofd, muzikanten even oud als zij waarschijnlik die met houterige handen op de gebarsten instrumenten timmeren, die vervloekte slopers. Ze wil zich omdraaien om 't hoofd in de kussens te verbergen, 'n reaktie die nog altijd automaties opkomt, om dan te ontdekken dat ze 't niet kan, zoals ze toch onderhand zou kunnen weten, omdat ze alleen maar op haar rug kan liggen - op haar dooie rug, mort ze - 't onwillige lamme onderlijf laat 't niet toe, - ze moet blijven liggen zoals ze is neergelegd
waar is ze toch ze blijft zolang weg en ik geloof dat er alsmaar mensen in huis rondlopen misschien wel rond m'n bed ik - durf niet te kijken kon ik nog maar zingen waar is ze toch ik ben zo alleen - hilde hilde hilde hilde
Niemand geeft antwoord op haar roepen. De slaap wil niet komen, om haar te verdoven.
Om haar ijskoude voeten warm te krijgen zet ze die om beurten op haar dij. Hoe moe ze ook is - vooral bij haar schouders - ze kan toch niet in slaap komen, allerlei gedachten spelen door haar hoofd, als spoken spelen is. Ze gooit zich op haar andere zij, gaat op haar buik liggen, wat anders zo plezierig kan zijn door de druk van haar eigen gewicht, draait het kussen om, kruipt in elkaar, knieën tegen de borst de handen tussen de benen - maar telkens gaan na enige tijd haar ogen weer vanzelf open, en ziet ze elke keer weer dezelfde schimmige omgeving.
Ze krijgt ook dorst, omdat ze eraan gaat denken.
Om tenminste iets aan te hebben en omdat ze te lui is om zich weer helemaal aan te kleden, slaat ze alleen haar jas om, wat wel hard is op de blote huid, en gaat, hoe koud 't ook is, op blote voeten de gang op. Ze knoopt ondertussen vanbinnenuit de jas dicht, zodat ze 'n dikke rolmops romp met twee lege fladderende armpjes krijgt - 'n grote opgepompte penguin voelt ze zich, of 'n zeeleeuw, in haar glimmende lodenjas.
Ze wilde eigenlik meteen aankloppen, met haar hand onder de jas uit,
| |
| |
maar de vuist met de gekromde wijsvinger blijft vlak voor het geverniste hout van de deur steken als ze de stemmen hoort. Het haren deurmatje kriebelt haar voetzolen, ze gaat op de buitenkant van haar voeten staan, haar benen als 'n ruit. Met haar oor vlak tegen de deur hoort ze duidelik dat het 'n vrouwenstem is, af en toe onderbroken door 'n mannenstem, waarin ze meteen die van Ernest herkent, maar als hij praat blijft de andere stem, die 'n stuk hoger en scherper klinkt, aan het woord, alsof ze van geen tegenwerpingen gediend is, zo er sprake van is dat ze woorden met elkaar hebben, de stemmen die, zolang er niemand te zien is bij wie ze horen, in de lucht in haar oren hangen, of anders, als 't 'n gewoon gesprek is, hem eenvoudig geen kans geeft tussenbeide te komen. Ze bukt, het rechteroog voor het grote sleutelgat waaromheen 'n fraaigevormd ijzeren plaatje waar ook de deurklink ingepast is.
Ze moet zich eerst afstellen op de afstand, rondkijken - de zijwanden krijgt ze niet te zien, zodat ze maar moet schatten - voordat ze ontdekt waar het geluid van de stemmen vandaankomt:
hij zit op de rand van 't bed; zijn witte benen in pantoffels met op de wreef 'n witte pluisbol, steken onder 'n felgekleurde kamerjas uit, ze zijn magerder dan in vergelijking met z'n forse figuur te verwachten was - de handen, nee ze ziet alleen de rechterhand die 't ondereind van 'n kandelaar omklemd houdt aan deze kant van de bandrekorder; aan de linkerkant staat eveneens 'n brandende kaars, maar die is niet te zien. Het licht flikkert in de draaiende spoelen. Nu is alleen de vrouwenstem te horen, hard, metalig:
..................ik blijf soms dagenlang op m'n kamer zitten doe de deur op slot af en toe vergeet ik soms zelfs lange tijd te eten ik denk er dan zelfs niet aan ik doe ook de gordijnen dicht zo bang ben ik dan ik weet niet presies waarvoor wist ik 't maar 't zijn verschillende dingen tegelijk ja 't is moeilik te zeggen en ik denk dat 't ook komt omdat iedereen op straat me aankijkt alsof 't aan m'n uiterlik te zien is ze zien gewoon dat ik er niet tuishoor dat ik nog steeds 'n vreemde ben werkelik dat zien ze ik heb soms zelfs de indruk 't klinkt natuurlik gek zoals alles gek moet klinken door dit apparaat dat iedereen ekspres de straat is opgelopen om met z'n allen naar me te komen kijken maar dat is 't niet alleen
'n Langdurige stilte op de band, of wordt er zo zacht gepraat (heeft hij de volumeknop op zachter gedraaid, omdat hij plotseling aan haar dacht, bang was dat, op iets verdacht) dat ze het niet kan horen. Hij
| |
| |
blijft roerloos zitten: ze ziet hem van opzij, maar kan toch nagaan waar zijn ogen heen staren (dat heeft ze (vandaag) al meer meegemaakt: als hij zo kijkt, of is 't geen kijken, dan lijkt uiterlik alle leven uit hem geweken, dan is hij nog slechts 'n beeld dat alleen nog met lege ogen kan kijken) naar haar gezicht, - nee, hij zit wel over 't apparaat gebogen maar hij kijkt niet in 't groene opname oog, maar naar haar: achter de bandrekorder staat haar foto op 'n stapel boeken, ja zij moet 't zijn, want het lijstje op de schoorsteen is verdwenen.
nu is 't weer presies zo het enige wat ik nog kan doen is deze gesproken brief te sturen zo heet 't toch ik heb nooit begrepen waarom u pertinent geen gewone geschreven brieven onder ogen wilt krijgen ik snap dat niet maar goed ik houd er rekening mee ik zou niet graag hebben dat die scene zich nog eens zou herhalen vreselik u zou er gek van worden maar iedereen heeft wel zoiets
Waarom moet ze daar weer op terugkomen
waarom laat u nooit iets van u horen al is 't maar iets terwijl ik toch elke keer weer och ik wil geen verwijten maken daar is de tijd van voorbij nee maar ik ben nu al zo lang weg en ik weet niets meer maar dan ook niets meer van u zelfs niet eens meer hoe u eruit ziet ik denk tenminste niet dat u nog dezelfde bent van de foto die ik boven m'n bed heb hangen dat nog wel we veranderen zo gauw daarom ben ik bang ja durf ik ook niet goed veel te zeggen want ik weet helemaal niet hoe 't uitvalt ik bedoel hoe 't ontvangen wordt ik kan alleen maar raden soms kan ik wel 'ns gloeiend kwaad op u worden dat eeuwige zwijgen dat je neerdrukt maar als ik dan naar uw gezicht kijk tenminste zoals het wás dan bedaar ik meteen en raak ik meteen weer uitgeblust zou je kunnen zeggen en dan dan schaam ik me zelfs als ik u zo weerloos zie kijken alleen maar kijken kijken wat was u gemakkelik te raken u hebt nooit goed ergens tegen gekund geloof ik maar wat praat ik over toen 't kan allemaal heel anders geworden zijn
D'r is niets veranderd niets helemaal niets
dat alles nog in orde is hoe dan ook in ieder geval denk ik nog dikwijls aan u terug en aan alles van ons samen maar ik moet nu zeker niet sentimenteel gaan doen dan wordt 't helemaal 'n janboel 't lijkt zo toch al wel 'n uitvaartrede als nu al die herinneringen weer in me opkomen je kunt ze niet tegenhouden dat is 't ergste achteraf heb ik 't gevoel dat we toen toch
| |
| |
wel gelukkig geweest zijn samen achteraf maar misschien denk ik me dat alleen maar in omdat het alweer zo lang geleden is ja geleden was moeder er nog maar die zou m'n plaats och nee dat moet ik niet zeggen maar ik vermoed wel dat u zich wel erg eenzaam zult voelen en dan ook nog alleen in dat grote muffe huis die grote doodskist denk ik wel 'ns ik moet er niet meer aan denken
De stem gaat steeds sneller, wordt heftiger, met veel geruis erbij: al pratende is ze blijkbaar vergeten dat ze tegen 'n mikrofoon zit te praten, die alleen maar klakkeloos opneemt, 'n genadeloze luisteraar (zij achter de deur)
waarom moest ik toen ook weg ik denk er nog steeds aan alleen maar vanwege de anderen hadden ze hun rotte mond toch gehouden konden ze ons niet samen in dat huis met rust laten alleen laten nee zoiets nemen ze niet oh ik kan me daar nog zo kwaad over maken, de etters
Ik niet meer, wat haalt 't uit
och, ik houd nog wel van u geloof ik als je dat zo kunt noemen maar ik denk wel ik heb 't nooit goed willen aannemen dat er aan dat alles voorgoed 'n eind gekomen is aan z'n eind erg genoeg zoiets is niet meer goed te maken maar goed laat ik daar maar niet meer op terugkomen sorry even wachten er klopt iemand laat maar aanstaan
Hij zucht diep, terwijl er op de band gepiep van deuren te horen is en holle geluiden - de stem komt weer terug:
d'r was iemand nee ik zal daar niet verder mee doorgaan anders maak ik alles kapot en maak ik misschien bij u ook nog oude wonden open ik weet niet wat u er nog van denkt nee echt laten we toch maar gescheiden onze eigen gang gaan ons eigen leven leiden in feite is 't toch zo
maar 't lijkt net of iedereen 't aan me ziet alsof ik opensta m'n rug openligt of zoiets dat ze gewoon naar binnen kunnen kijken bij me en zien wat er in me omgaat ik kan er niet tegen en ik kan me nergens verbergen ze zien alles ik weet niet hoe 't komt 't zal wel aan mij liggen noem 't maar 'n afwijking dat is 't ook maar ik heb ook niets om die indruk weg te werken zeker hier niet ik weet nog niet waarom ik er toen naar toe gegaan ben dat is me nog 'n raadsel 't is 'n stad die voortdurend van alle kanten aan je knaagt je opvreet zou ik bijna zeggen na al die jaren ken ik nog
| |
| |
bijna niemand hier ik ben er ook nooit echt op uit geweest en de mensen met wie ik moet samenwerken och daar heb je ook geen bal aan we zien elkaar niet eens nee dat is niet waar was 't maar zo () vreselik is dat die stilte na iedere zin er geeft niemand antwoord ik kan zo ook niets behoorliks zeggen er is niemand die 't hoort want eigenlik bestaat u niet eens meer echt voor mij
Hij veert recht,, maar als ze er niet verder op in gaat, zakt hij weer in dezelfde houding terug
zoals u wel zult weten of niet weet maar dan hoort u 't nu ben ik hier nooit meer in 't ziekenhuis kunnen komen tenminste niet als verpleegster ze vonden me te zenuwachtig geen zieken laten verzorgen door 'n zieke daarom hebben ze me maar in de administratie gestopt waar ik niets verkeerds kan doen staten bijhouden en zo nou ja als die door elkaar raken gaat er nog niemand dood aan of 't moet dat mens van mijn afdeling zijn 't kreng waar ik rechtstreeks ondersta ik had liever dat ze vandaag nog krepeerde dan morgen maar dat soort gaat nooit dood ze heeft van die lange witte haren op d'r ogen net viltplanten en ze is nog bijna doof ook of liever ze luistert nooit naar iemand en ze heeft 'n snor die ze elke dag scheert geloof ik () als ze me door die dikke brilleglazen aankijkt en ik in die driedubbele ogen moet kijken dan bekruipt me soms de lust om die ruiten en die slangenogen erachter aan scherven te slaan d'r haren uit te trekken te gaan gillen alles van m'n buro te vegen om aan alles hier 'n einde te maken ik moet me dan uit alle macht inhouden maar op hetzelfde moment komt er de gedachte in me op die me ook meteen afkoelt wat ik zou moeten aanvangen als ik geen werk zou hebben er is echt niemand die me zou komen helpen denk dat maar niet ik ben volkomen van hen afhankelik got waarom moet 't allemaal weer zo ernstig worden maar weet u dat ik ondanks alles toch vaak lach als ik alleen op m'n kamer ben
nog steeds hoop ik eindelik iets van u te horen 'n teken van leven eens moet dat toch gebeuren of vindt u dat niet meer nodig hopelik niet en dan te bedenken dat ik hier al bijna tien jaar zit onvoorstelbaar gewoon en nog nooit iets van u heb gehoord ook niet van iemand anders 't is om wanhopig onder te worden nogmaals ik kan me af en toe bijna niet meer voorstellen dat ik 'n vader heb zelfs niet dat ik er ooit een gehad heb en toch
| |
| |
blijf ik u aanroepen daar lijkt 't wel op met dit stomme ding u lijkt god wel daar hoor je ook nooit iets van nog geen stom woord en toch moet ik telkens maar zeggen ik hou van u ik hou van u ik hou van u ik kan 't niet meer echt niet
Hij heeft 't portret omgedraaid en veegt met de rug van z'n hand z'n ogen af - de stem (die er natuurlik niets van merkt) vervolgt, langzamer, weer enigszins bedaard:
ja vader op één dag kun je soms ineens jaren ouder worden en ik moet zeggen dat ik al veel van die dagen heb gehad soms zoek ik ze zelf hoe oneerlik 't misschien ook is dan vertik ik 't om weer naar m'n werk te gaan en neem ik de ondergrondse tot vlak bij de muur en begin te lopen alsmaar te lopen heel de dag door steeds maar aan deze ene kant van dat beton en dat prikkeldraad ik schram er m'n hand aan met opzet in de hoop dat ik er 'n infektie mee oploop misschien wel bloedvergiftiging krijg vanaf 'n afstand kijk ik toe hoe mensen toeristen meestal telkens met z'n vieren tegelijk als de vorige vier er weer genoeg van hebben op zoon houten verhoging klimmen wijzen zwaaien fotoos maken tegen elkaar aangedrukt staan te lachen dan hoef ík 't tenminste niet meer te doen dat doen zij wel voor mij op 'n stuk open terrein dat verder platgelegd is staan nog de buitenmuren overeind van 'n huis dat vroeger erg groot geweest moet zijn zoiets als 't onze misschien wel er rondomheen is 'n planken schutting geslagen en daaromheen weer 'n omheining van prikkeldraad er is geen opening in te zien maar binnen die halfverwoeste muur van dat huis is toch op de tweede verdieping 'n houten keet getimmerd en daar woont 'n ouwe man in met ingevallen wangen en met veel haar altijd als ik er kom staat hij te zwaaien niet naar mij hoor ik weet niet goed tegen wie hij 't heeft en daarbij doet ie z'n mond wagenwijd open zodat ik z'n zwarte tong goed kan zien en slaat af en toe op z'n buik en doet net of ie lacht maar dat is niet zo daarna gaat ie weer naar binnen
dan ga ik op 'n grote kei zitten en laat iedereen passeren en kijk ze ekspres in hun ogen maar dat houd ik nooit lang vol vooral ouwe vrouwen kunnen zo wantrouwig kijken en als ik daarna in 'n kafee zit vlak voor 't open raam met achter me 'n stel mannen die rumoerig aan 't kaarten zijn dan staat die muur vlak voor me en heb ik 't gevoel dat ik voor de helft aan de andere kant leef waar ik niet meer bij kan komen dat die muur middenin mij is komen
| |
| |
te staan en mij in tweeën verdeelt zonder dat ik nog gevoel heb in de andere helft alsof 't verlamd is waar ik alleen maar naar kan kijken of ook zwaaien en och u kunt zich wel indenken dat zoon dag 'n kruisweg wordt ook al ben ik er zelf aan begonnen maar dat heb je niet in de hand't begint vanzelf geloof ik
verdoofd door de drank want ik hou 't anders niet vol alles broodnuchter te moeten aanzien blijf ik zo de hele dag rondsjouwen dat maakt dat ik weer weken lang als 'n slaapwandelaar naar m'n werk ga en op m'n kamer lig te ijlen zo kun je 't noemen je kunt alles noemen zoals je wilt je doet maar misschien zit ik nu ook wel te ijlen ik hou ermee op ik kan ook niet goed meer verder 't heeft toch geen zin en ik kan alleen maar verhaaltjes over mezelf vertellen 't is zó toch niet waar en ik kan ook niets over u zeggen of tegen u omdat ik niets van u af weet en en de band is ook bijna op dat komt goed uit nou vader zal ik maar zeggen ik wens u veel sterkte en ik weet niet allemaal wát in ieder geval 't allerbeste...
Alsof hij de (onzichtbare) stem nog steeds hoort (of omdat hij helemaal niets meer hoort: op 'n gegeven moment de ontvangst met 'n simpel klikje is afgesneden) blijft hij nog steeds in dezelfde houding zitten. Ze merkt dat ze steenkoud geworden is, haar voeten voelt ze niet eens meer. Maar iets houdt haar tot die kamer aangetrokken, ze weet niet wat ('n onzichtbare draad, even onzichtbaar als het meisje, de dochter, de stem) - ze gaat nog niet weg.
'n Klik.
Terwijl ze blijft toekijken klopt ze: het hoofd draait met 'n ruk om, haar kant uit; hij antwoordt niet, wacht even, besluiteloos, blaast dan in alle haast de kaarsen uit en kruipt in bed; ze hoort 't bed kraken - ze doet snel haar jas goed aan, dat wil zeggen haar armen in de mouwen, zonder de knopen los te hoeven maken - en klopt dan nog eens, harder -
- ja, wie is daar - ze stapt al de kamer in - ben jij 't Andrea?
- ja zoals je ziet
- ik zie niets, is er soms iets, je laat me schrikken... wacht ik zal licht maken dan kunnen we zien wie we zijn...
Hij stapt 't bed uit en knipt 't licht aan. De foto is in de verwarring op de grond gevallen merkt ze. In het scherpe licht is zijn gezicht nu duidelik te zien: de gele kleur van de poeder is verdwenen en z'n wangen zijn paarsgevlamd - de lippen niet meer dan bruinige korsten - en alle plooien zijn blootgekomen. Zijn mondhoeken trillen. Z'n gezicht is
| |
| |
helemaal uitgedroogd op de troebele ogen na. Weerloos staat hij daar, de handen in de hoge zakken van z'n kamerjas gestoken, alsof hij zich ontmaskerd voelt, bijna om medelijden mee te krijgen, ondanks de sporen van 'n wrede trek door de gevouwen wangen bij de neusvleugels. Er is niets meer over van de man, de heer, die ze vanmiddag heeft ontmoet - het is niet meer dezelfde. 'n Ogenblik lijkt het alsof hij, verlegen met de situatie, iets wil gaan doen (haar slaan, de deur uitduwen, buiten zetten, in blinde woede - om alles te luchten - op haar los slaan) maar dan ontspannen zich de spieren weer (in 55 jaar heeft hij wel geleerd van spontane opwellingen af te zien, heeft hij de spelregels goed onder de knie kunnen krijgen) en trekt hij de kamerjas dichter om zich heen, legt 'n tweede knoop in 't koord om z'n buik.
- ik wilde alleen maar iets drinken, ik had zoon dorst, wat water alleen maar en misschien 'n slaaptablet, ik hoop niet dat ik gestoord heb Hij is ondertussen snel voor de tafel gaan staan om te verhinderen dat ze iets van dat alles (de plechtigheid) merkt (in 'n flits bedenkt ze dat hij misschien alleen naar dit huis ging om er in de bijpassende omgeving deze kleine eredienst te houden en dat 't huis nog alleen daarvoor bestaat, - 'n eredienst voor 't verleden: 'n dodeverering, daar dient 't voor)
maar ik weet niet waar ik ergens 'n kraan kan vinden, en ik vond 't vervelend - behulpzaam (al te hulpvaardig om haar zo snel mogelik de kamer uit te werken waar 't nog ruikt naar kaarsvet en ook nog) gaat hij haar voor naar de keuken, raakt (per ongeluk) haar arm aan, zegt iets over haar blote voeten, doet heel druk, probeert haar zoveel mogelik af te leiden (ze merkt dat hij vergeten is de armband af te doen die hij om z'n behaarde linkerpols heeft: 'n gouden slang met schitterende oogjes van edelsteen of misschien wel diamant) alsof hij iets ongeoorloofds gedaan heeft (wat alleen maar in 't donker kan gebeuren, 't daglicht niet kan velen) - bang dat zij 't misschien toch zelf nog zou ontdekken (en 't daardoor teniet zou doen, door haar aanwezigheid volkomen waardeloos zou maken)
Hij gaat met één bil op de rand van de gootsteen zitten. De keuken ziet er weinig gebruikt uit, zoals ze al verwacht had, met ouderwetse geemailleerde pannen. Gulzig drinkt ze 't koude water, neemt ook nog 'n tweede glas aan met 'n aspirine. Ze vindt niets meer om te zeggen, het enige wat ze kan doen is alle aandacht te besteden aan 't glas, haar handen, het drinken, terwijl hij met vreemde trekken bij z'n ogen die verraden dat hij ook niet goed raad weet met de situatie toekijkt, naar
| |
| |
't glas, haar handen, 't drinken - hij kan, boven haar uit gezeten, zo in haar hals kijken die uit haar jaskraag steekt; onder de met schuifjes opgestoken haren - links van de bovenste wervelknobbel zit 'n rode vlek, weet ze, niet dat er stevig 'n vinger ingedrukt heeft gestaan, dat niet, maar 't is ook geen zweer.
- sliep je nog niet?
- nee, ik had 't eerlik gezegd koud, en bovendien heb ik altijd moeite met 'n vreemd bed, tuis lig ik in zoon kuil, waar ik presies in pas als 'n hond - ze trekt haar gezicht alsof ze om haar eigen woorden lacht, neemt nog 'n slok om 't nog even te rekken - maar dit bed is zo hard, 't is op zich wel goed, daar wil ik niks van zeggen, maar je moet er eerst wel aan wennen
(waarom ligt ze hier ook in bed, wat heeft haar ertoe gebracht bij deze vreemde man te blijven, om hem heen te lopen en bijna te besnuffelen als 'n hond, omdat er iets aan hem is, iets bepaalds dat) - dat weet ik, nou ik sliep ook nog niet, dus zo erg is 't niet... ik lag te denken... wat doe je anders als je altijd zo alleen bent als ik, je hebt toch niets anders te doen, dan keer je je van armoe maar naar binnen, inkeer heet dat, dat wil zeggen je laat je opvreten door gedachten (ze merkt dat hij zinnen herhaalt die zij ook gehoord heeft die ze al wel langer kent dan vandaag) nee dat is ook niet alles... en uitgaan doe ik prakties nooit (hij schommelt met z'n ene loshangende been heen en weer stoot daarbij af en toe met z'n hiel tegen het kastje onder de aanrecht - het is spierwit, inderdaad lijkt 't wel gekalkt, 't is ook zo, zijn benen zijn van gips) ik ben wel veel op reis, voor zaken en zo, maar als ik hier ben, is 't natuurlik 'n dooie boel, zoals je wel ziet, je kunt natuurlik gaan zingen (hij probeert ook te lachen, maar de vouwen worden alleen iets nauwer, dieper en zwarter) maar dat hou je niet lang vol, je bent 't ook verleerd na zoveel jaar, ik ga daarom altijd maar zo vroeg mogelik naar bed, wat moet ik anders doen, maar slapen lukt ook niet altijd meer zo gemakkelik en dan lig je maar, je kunt niets doen en ook al wil je nergens aan denken je hebt niks te willen 't komt gewoon vanzelf
- ik weet 't
- ik moet altijd aan m'n vrouw denken
- waar is uw
- och ja dat kan ik je wel vertellen, niet? (ze knikt, al is 't enkel maar om hem door te laten praten, ze luistert aandachtig - heeft ze hier soms opgewacht?) je moet weten dat mijn vrouw al zoon vijftien jaar dood is, dat is wel lang geleden hè, dus ik weet niet waar ze is, als u dat zou wil- | |
| |
len weten... ik weet nog, op 'n dag, ze was al 'n hele poos aan 't sukkelen, toen zegt ze: nou zit 't hier, en ze wijst op d'r buik, ik voel 't duidelik... ja ik kan 't me achteraf nog letterlik herinneren - 't is net 'n grote glazen bol die op springen staat, zegt ze, en die zit hier en morgen zit ie daar, en ze wees naar d'r borst, en dan ben ik er geweest... we, ik lachte maar zoon beetje en probeerde haar te sussen, wat kon je anders doen, je kon toch maar slecht naar de dokter lopen en zeggen: ze heeft 'n viskom of zoiets in d'r buik, wilt u 'ns komen kijken, zo dacht ik erover, maar de volgende morgen toen ik wakker werd, ik was toen nog 'n erg vaste slaper ik sliep letterlik overal doorheen, lag ze naast me, al helemaal koud, ze hield d'r hand op haar hart - of ik schrok......... ik had nooit veel op haar gelet, ze was zoon beetje bij 't huisraad gaan horen, we waren ook eigenlik veel te vroeg getrouwd, maar dat moest wel, en met de tijd was ze steeds stiller geworden, ze vond 't blijkbaar niet meer nodig me nog in de rede te vallen of me tegen te spreken, ik was ook heel de dag aan de praat, maar ik had 't steeds maar tegen mezelf of over mezelf, en ik zag haar op de duur eenvoudig over 't hoofd... daar heb ik spijt genoeg van gekregen dat ik zo blind ben geweest toen, geen mens weet hoeveel ze misschien geleden heeft in stilte, maar voor mij was ze niet meer dan 'n ding 't is erg genoeg dat ik 't moet zeggen, maar 't is zo - sindsdien, ik bedoel nadat ze er niet meer was, wat op zich niet zoveel verschil maakte maar ik was toen wel gedwongen om 't te zien, sindsdien probeer ik me alsmaar voor de geest te halen hoe ze er presies heeft uitgezien,
maar 't lukt me haast nooit meer, ze is 'n grijze vlek meer niet, ik heb ze nooit echt goed gezien besef ik nu ik kan me bijna niets meer van haar herinneren, wat ze ooit gezegd heeft of gedaan, alles is spoorloos verdwenen, wat ik ook probeer, ik kan me niet meer voorstellen hoe of wie ze was - ik maak er alles van, ik zit gewoon van alles te verzinnen, dat ze wel eens dat gedacht zou kunnen hebben en dat en dat, misschien was ze ook wel mooi, op haar manier, ik weet 't echt niet, ik heb er geen flauw benul van, 't is me kompleet ontgaan - erg hè
- maar had u geen kinderen, 'n dochter of zo
- (Hij, snel, om meteen haar vraag ongedaan te maken, schuift met z'n bil van de aanrecht af, komt groot voor haar te staan) nee, of, ja toch, inderdaad, 'n dochtertje, ik was 't al bijna vergeten, maar ze is dan ook al heel jong gestorven, ze was nog geen jaar geloof ik... misschien leek ze wel
- op u
| |
| |
- nee, daarvoor was ze... nee, maar misschien wel op jou, maar nee dat is maar gekheid... voor de rest ben ik al die tijd alleen geweest hier - hier?
- ja hier, waar anders denk je - ik heb ook nog 'n tijdlang 'n werkster gehad, of zoiets, maar die heb ik tenslotte toch weg moeten doen, wat had ze hier ook te doen, ze zat alleen maar in de zon bruin te bakken en liep ook altijd met rooie traanogen rond, got mag weten waarom ze jankte, die heb ik weg laten gaan, ik kon 't zelf ook wel zoon beetje bijhouden, niet dat ik er ooit toe kom, waar is 't ook voor nodig, zeg ik maar, nog even... maar, daar denk ik opeens aan, moet er vannacht niemand bij je zieke broer zijn om op te passen, of is dat niet meer nodig - o nee, die slaapt de hele dag
Hij merkt dat hij er niet verder op in mag gaan
- ik zal morgenochend vroeg op moeten, daarom, zullen we ons bed maar weer eens opzoeken, proberen te slapen, misschien dat 't nou beter gaat, 't is al laat
(nacht: er is geen tijd meer - die is niet meer van kracht)
Hoe laat is 't? Haar horloge is stil blijven staan, ze heeft 't vergeten op te winden, en er is nergens 'n klok te bekennen (waar is de grote staande klok? - die er zo stevig uitzag dat hij tegen alle tijd bestand leek). Op de kamer ernaast is er ook geen. Het bed ligt opengeslagen (alsof hij even weggegaan is en direkt weer terug zal komen). Ze schuift de gordijnen open, verder ziet alles er presies zo uit als gisteren, toen ze er voor 't eerst binnenkwam - 't lijkt alweer zo lang geleden. De bandrekorder is weer onder 't bed geschoven, de foto staat op z'n plaats, er is niets gebeurd en er is ook niets veranderd, alleen de asbak is wat voller en de glazen zijn opgeruimd. Er hangt 'n dichte geur die ze niet kent maar wel zou kunnen herkennen. De kasten zijn zorgvuldig gesloten. Aan het drukke verkeer op straat is wel te zien dat het al laat is. Haar ene hand schuift driftig in en uit de andere hand, de vingers kraken als ze aan de toppen trekt.
Het gebeurt anders maar zelden, nu is het dan zoon dag dat ze hem (wie?: de overbuurman / ernest / andré / iemand anders?) niet kan volgen, waarop er alle mogelike dingen (met hem) kunnen gebeuren (buiten haar om) nu ze hem niet in 't oog kan houden: Hij, alleen op weg naar z'n werk, alle gelegenheid heeft er bijvoorbeeld niet heen te gaan, heel eenvoudig, en wat anders te doen, uit haar gezichtsveld ontsnapt.
| |
| |
- ze weet niet of ze 't nog erg moet vinden -
Ze blijft voor het raam staan totdat de ruit door haar adem beslaat en ze niets meer kan zien, toch blijft ze nog staan kijken, al was 't alleen maar naar de druppels die zich uit de wasem vormen en vervolgens, als 'n slakkenspoor, natte strepen naar beneden trekken. Voordat ze zich omdraait, zet ze dwars over de ademplek (die de glazen mond van het meisjesportret met 'n parelend laagje bedekt) 'n groot andreaskruis - schluss.
Er is voor haar niets meer te doen in (dit) huis. Ze trekt de voordeur hard achter zich in 't slot, niet eens meer nieuwsgierig naar wat er voor de rest in 't huis te vinden zou zijn,
En begint opnieuw aan de vorige dag:
Ze loopt nog langs 't gebouw, waar alle TL-buizen al aan zijn, wel enige mensen in en uit gaan maar verder van wat er binnen gebeurt weinig méér te zien is dan enige vage schaduwen die vluchtig aan de ramen verschijnen, zich over de rug buigen van andere gestalten die daar zitten, armgebaren (die niet voor haar daar aan de overkant bedoeld kunnen zijn, maar) die alle in 't geheel zijn opgenomen, (malende tandradertjes in 't perpetuum mobile, di. eeuwige schijnbewegingen, als door 't licht in 'n kaleidoskoop) bij 't doodernstige spel horen dat binnen die muren op verschillende lagen achter zoveel ramen, dubbele ramen, maar overal hetzelfde, 'n meleandriese aaneenschakeling van verdubbeling in 'n gelaagde lachspiegel zou men ook kunnen zeggen, plaatsvindt, en waar de volgepropte tassen onder de goedgeklede arm, de een of twee vertikale strepen tussen de ogen, de stompjes sigaren of filtersigaretten en startende autoos, stapels in te vullen papieren, burovloeien met op de bolle rug belangrijke regels in spiegelschrift en de persoonsbewijzen in de binnenzakken op 't hart gedragen, behalve de dames die het in hun handtasje bij zich hebben, onderling verwisselbare onderdelen van zijn
van de uitgebalanseerde installatie waar 'n vreemde, dat wil zeggen toeschouwer (= pottenkijker) niet gewenst is, op z'n zachtst gezegd - - ze mag niet meedoen, daarom
Vervolgt ze haar weg, altijd dezelfde roete, loopt 'n acht (zoals opgesloten wolven, eindeloos) (achter zichzelf aan); zit met de knieën tegen de grote spiegelruit, vlak voor voorbijschuivende ellebogen van winkelenden, koffie te drinken, omdat ze op 'n gegeven moment toch ergens moet zitten - dan maar hier, dan maar daar, waar ze nu zit uit te rusten
| |
| |
als de middagpauze al enige uren voorbij is - en al die tijd heeft ze nog steeds niet gegeten - komt ze 't pad op naar 't huis: de voortuin ligt nu onder 'n wriemelend dek ineengeschrompelde blaren. Er schiet 'n vogel voor haar voeten op ritselend de struiken in, ze wil 't kwetterend veren vliegmasjientje 'n schop geven maar stoot haar teen tegen 'n steen, 'n platte bruine leisteen zoals die ongelijk en telkens op 'n afstand van elkaar op 't pad liggen tussen de kiezels, behalve op 't linkergedeelte, 't pad naar de garage, waar ooit ook grind gestrooid moet zijn, maar waar nu nog maar weinig meer van te zien is. Met 'n van pijn scheefgetrokken mond kijkt Hilde omhoog: de ramen zijn nog allemaal dicht -
het is al meer gebeurd: als ze verdriet had over iets of iemand, dan wist ze - een twee weken, misschien iets langer, en 't zou weer afgesleten zijn, niet omdat ze geen werkelik gevoel zou hebben, dat durft ze niet zo direkt te zeggen, maar omdat 't dan iets anders iets nieuws geworden is, groter (meer opgeblazen) en vluchtig als propaangas: het bestond dan, om zo te zeggen, als haar eigen adem en had zich aan de binnenkant van haar vastgezet, zou zich verdichten, 'n wollige schimmel die haar van lieverlee meer opvult, - tot alles wat ze gevoeld heeft (aan pijn én ook wel genoegen) dichtgegroeid is, in 't verborgen. Dan lijkt 't niet meer te bestaan, is 't verleden tijd. Alleen de oorzaak is zichtbaar, ze ziet het maar al te goed; telkens als er weer iemand in haar gezichtskring komt (inbreekt, noemt ze het) die langer dan enkel maar in 't voorbijgaan bij haar blijft hangen, maakt dat het weer in haar... Maar de uitwerking, of liever de inwerking ('t is 'n chemies proses) vindt plaats in stilte, in 't donker. En om dat te vermijden, en het niet verder z'n eigen gang te laten gaan, wil ze het voelen, volledig, en drijft ze 't daarom op de spits door (bijvoorbeeld) dagenlang niet te eten, hoewel zelden langer dan drie dagen. In die tijd kan ze (het proses) volgen, en kan ze ook aan de lijve ondervinden in hoeverre het haar betreft, of dat 't slechts 'n verzinsel is, 'n gezichtsbedrog.
Zo kunnen drie dagen driemaal driemaal driemaal drie dagen worden helemaal uit elkaar gerekt, uitgespannen - en elke keer als 't zuur haar maag samen doet trekken of in haar keel brandt, weet ze waarom dat gebeurt, nee, niet waarom, maar waarvoor: om het (de binnendringer, de overweldigende woekerende herinneringen enzovoorts het verlies) uit te branden, uit haar lijf te drijven
| |
| |
(...oma, neem toch 'n sneetje, hier dit kleine stukje, moet ik u nou nog als 'n klein kindje voeren... anders zit er toch helemaal niks meer in uw lijf, en waarvan denkt u dan nog te kunnen leven, kom...)
Achter haar zitten drie mannen te kaarten - de tafel schudt telkens onder de harde slagen van de knokkels, en hun voeten schuren zanderig over de tegelvloer - iemand spuugt - gelach - rinkelend glaswerk - iemand kijkt haar grijnzend aan als 'n ander vloekt - de deur gaat piepend open, en 'n vlaag kou waait langs haar benen. Ze vouwt de krant nog 'n blad verder om en leest, 't geeft niet waar:
..............stuk een nogal hol curiosum is, waaraan
hoogstens expressieve schijn besteed zou kunnen worden. Zelfs die poging tot zins zins zinsbegoocheling
schijn besteed zou kunnen worden. Zelfs bleef achterwege...
30 CT
LEKKER
GEZOND
HONEY WELL. verwarming en airconditioning BALLAST maatschappij
...hij verrast haar met een bloempje. Een feestelijk gebaar voor wat vrolijkheid in huis, en vanzelfsprekend zij schenkt met plezier de glazen vol
We zullen hier maar aanschuiven, niet... Simon, twee pils - u vindt het toch zeker wel goed, juffrouw, dat we hier bij komen zitten, u zit hier toch alleen
o mag ik dan nog 'n - 'n ouwe of 'n jonge? - 'n kognak graag - ze had niet willen roepen, over alle hoofden heen, maar nu de kastelein toch in de buurt is en viltjes op het tafelblad laat vallen, kan 't net
...is 't plafond naar beneden gestort, verscheidene acteurs...
OUKE BAAS autokerkhof
volkswagenbusjes? - bestel bij VREUGDE
vrouwen en meisjes voor halve dagen
DE ‘DERDE’ SEKSE
...door te zeggen dat er eigenlijk geen verschillen waren tussen de beide seksen:
| |
| |
‘Een stuk of vier maar’, zei ze. En later deelde ze mede: ‘Mijn man is een vrouw. En ik ben de echtgenoot niet, we zijn allebei vrouwen’...
acteurs werden ernstig gewond door vallend hout en gesteente. was vlak voor het ongeluk plaats vond naar haar hotel gegaan
'n beha-advertentie BEHAGEN met 'n vrouw die in 'n S-bocht staat en met haar duim, sierlik - elegant - met 'n steriele glimlach 't elasties schouderbandje omhooghoudt om te laten zien, ja wat?, zoals 'n man de duimen achter z'n bretels steekt
TECHNISCH WONDER
WITTE WEKEN
nu in KLEUR
ALTIJD VERSE KOFFIE: 35 CENT had er op 't bordje voor 't raam gestaan, daarom was ze er binnengegaan.
De kognak brandde haar op de nuchtere maag - in dagen heeft ze enkel wat water gedronken - het maakte haar duizelig. Maar het was tegelijk toch 'n prettig gevoel 'n slok te nemen en 't dan met klokjes in haar mondholte rond te spoelen zodat haar gehemelte prikkelend warm werd en de drank zelf ook warm werd en dik door 't speeksel. En ook de diepe scheuten in 'n kies die waarschijnlik rot was, was niet onaangenaam, al deed 't wel pijn,
Zolang ze nog ongeveer de enige was in die uithoek van 't kafee voelde ze zich nog tamelik wel, dat is te zeggen, ietwat bedwelmd, en kon ze zich verbonden voelen met de opengesperde vissenbekken niet ver boven haar hoofd
- houd je van vis? - vis laat 'n mens zoals ie is - oh -
hadden ze nu eigenlik tanden of niet,
waren het kralen of ogen,
kraalogen besloot ze,,
Maar even later kwamen er op alle tafeltjes glazen te staan, glaasjes, kopjes en schoteltjes, temidden van krioelende aalvlugge armen; dampende mannen, met zweet groen en geel onder de mouwen van hun trui ingevreten; de mannen, die elkaar allemaal schijnen te kennen, omdat ze hier natuurlik dageliks zitten, komen binnen en gaan niet eerder weg dan hun schafttijd is afgelopen of dat 't hen weer bevalt de marrekt op te gaan. Ze kan moeilik meer weg.
Nu vlak bij haar knieën onder tafel ook nog 'n oliebroek, 'n overall,
| |
| |
vetleren kistjes en 'n grote voet, zeker maat 47, in 'n oranjekleurige schoen, die haar, per ongeluk zal ze maar denken, tegen de schenen schampt - rook in haar gezicht - mededelingen voor land - knop om: lunchmuziek, 'n elektronies orgel - 'n lange nagel met 'n brede rouwrand wrikt tussen bruine brokkelige tanden heen en weer - gekuch, hoesten - 'n harige hand, die 't bovenste knoopje van 'n overhemd openmaakt, tussen borsthaar pulkt - terwijl de bruine lippen erboven bewegen tussen grauwe stoppelwangen met 'n vreemd draaiende mond - handen, (haar) handen die 'n krant vasthebben aan de zijkant, met nagels waar de parelmoeren lak afschilfert
ze kijkt ernaar zoals ze naar de nerventekening in 't tafelblad, 't verbrokkelde bierviltje, de doorgesleten elleboog van 'n duffelse jas, 't wiebelend oppervlak van 't bodempje drank in 'n glas, de gapende vissenbekken, de zilverkleurige kaktus kijkt - het zijn even vreemde voorwerpen, die handen, zelfs als de duim over het papier schuift, 't losse papier stukwrijft tot 't oppervlak ruw wordt en er gaten in komen of als zij naar voren buigt, heeft ze toch niet 't gevoel dat 't háar duim is en dat die aan háar hand zit -
ze heeft alle kranten al een of meer keren gezien, maar onverschillig blijft ze met haar blik over de bladen dwalen - gezonde baby voor mevrouw Finkbine - man bekent schuld aan dood van stiefkind - kleuter verbrandt in bar - brood 2 cent duurder - tovenares door collega's opgegeten - LEVEN IN BEELD - caryl chessmans rekord gebroken - overleden - de ene helft van de krant legt ze met de voorpagina boven op tafel en zet haar glas op het weerbericht (:kou houdt aan) de rest met beursberichten en sportuitslagen vouwt ze uit over de zitting van haar stoel, en staat op, gaat tussen de tafeltjes door (alle mannen in rok of offisieel tenue - de wassen armen om de lange - gevulde - handschoenen van hun dames, nee ze zijn er niet, in 't panoptikum geen pantomime van staatslieden, moordenaars, vergeelde en vergeten minnaars en andere hoogwaardigheidsbekleders of grote wasfiguren, maar er is in de zaal gimnastiekles, bedenkt ze, de gedraaide klimtouwen neergelaten, hup hop, erin eruit, na de les onder de wasfonteintjes - sunny spray - slingerende braatjes, sproeterige ruggen - weg aankleding, en wat blijft er dan nog over, dames en heren) gaat ze naar de deur: EVA staat er met onhandige krijtletters opgekrabbeld, maar van 't oorspronkelik is nog alleen de VA over - quo vadis - naar de doos, - waar 't naar lysol en braaksel stinkt, naar hyacinten ruikt als ze haar neus tegen 't ronde doosje drukt met achter 'n rond gat 'n glimmend blikje, dat
| |
| |
voor twee maanden gegarandeerd is, ze trekt witte strepen over de binnenkant van haar dijbenen, in spiegelschrift: dat daarna rood verkleurt, en tenslotte paars wordt als 'n slachtstempel, ondertussen denkt ze half hardop: leven om te leven, dat kan, daar valt niets op te zeggen, leven, ja dat is ook slapen, naar bed gaan, autowassen, voor 't stoplicht wachten, eten, naar de slager gaan, dat is toch allemaal leven, alles wat je doet, dus ook dit scheiten, natuurlik, ik leef nu
Er roffelt iemand op de deur, 'n stem roept wat van ‘opschieten, ik loop over’, de klink beweegt als 'n spasties handje - opeens zenuwachtig scheurt ze repen papier af, (ze moet denken aan 'n ander hokje, waar er ook iemand op haar wachtte, om haar in 'n hete donkere kamer door te lichten - mejuffrouw Ha Aa eM Verheyen - ja - bent u klaar - klaar, nee, nog niet helemaal - maak dan voort, we hebben maar weinig tijd en we kunnen niet eeuwig wachten - kan ik m'n horloge aanhouden? - de deur gaat open)
Als ze terugkomt in 't kafee ziet ze dat 't nog even druk is, iedereen ziet er nog hetzelfde uit, zover ze kan nagaan, ze zijn wel rustiger geworden, sommige liggen zelfs te slapen op hun eigen armen of tegen de schouder van 'n buurman. Ook haar tafeltje is 'n tweepersoonsbed geworden - in ieder geval: slapenden kijken niet - waar zou hij tussen de middag uithangen - soms ziet ze hem tuiskomen om te eten, andere keren blijft hij uit (ze heeft het nooit goed kunnen nagaan, want meestal ligt ze dan nog in bed, aan haar tweede ochtend bezig), zit hij soms ook ergens met kollegaas in 'n kafee, gelijk aan dit
Zit hij knikkebollend tegenover haar aan hetzelfde tafeltje - ze wist niet goed raad toen ze hem plotseling voor zich zag en hem herkende, voor 't eerst eens in 't gezicht kon zien - maar hij herkent haar niet, kent haar niet eens.
Dommelt zij zoetjesaan in tegen de gevoelloze armen van haar buurman, die ook al ingeslapen is na de kop hete snert, de twee ouwe klares, de vier sneeën brood met palingworst en struif - zijn handen plat op tafel naast haar handen - ze hoeft ze maar iets te verschuiven of naast 't glaasje dat vettig geworden is doordat zij er met haar duim in heeft zitten draaien, naast 't ineengefrommelde boterhamzakje en 't pakje pijptabak van glad plastik.
Verscheidene van de mannen breken langzamerhand op en gaan, 'n beetje landerig en met duidelike tegenzin, weer naar hun werkzaamheden - 't moet nu eenmaal.
Ze luistert naar de bewogen radiostem: ......werden 'n moeder en 'n
| |
| |
kind 'n stukje verder ingelijfd in het bestaan, ingewijd in de strijd en het lot van ons allen tesamen ('t lot van wie, niemand anders luistert) als we het tenminste positief hebben verwerkt op den duur............ 'n man even in de dertig, die werd overvallen door 'n blindheid aan z'n rechteroog ('t goeie oog dus, samen zouden we blind zijn, mooi gezicht) op 't werk had 'n ander zijn plaats voorlopig ingenomen, hij zelf zat machteloos in 'n stoel en voelde zich gestuit in z'n karriere, het duurde nu al drie weken en over beter of erger was nog niets te zeggen, op 'n gegeven moment in 'n gesprek - Simon, nog vier pils voor mij - zei hij: ik heb in deze drie weken met dat dichte oog meer gezien dan met allebei m'n ogen in dertig jaar (goed ingestudeerd, zeg, 'n mooie klaus - stilte) als bezoeker ben je dan wel even stil, 'n woord zou gauw teveel zijn...... waar we in de drukte van het leven niet ('t geeft niet dat ze niet luistert, de zieleherder babbelt rustig verder) want 't zou de indruk kunnen wekken alsof zij geheel afhankelik zijn en door ons verzorgd moeten worden...... inderdaad worden wij door ziekte meer afhankelik, dat hoeft geen nadeel te betekenen (nee, nee, de zekerheid trilt in zijn stem door als zielsveel medelijden) tenminste aan toe...... meer ontvangen dan omgekeerd, wie ziek is, stuit op grenzen... is 't een voorrecht dat hij daarvan iets mag beleven, al is 't enkel maar korte tijd te delen in stilte...... vernederd zijn, die als zieke de betekenis bewaren, en wanneer wij dit eerbiedigen kan ons bezoek evenzeer henzelf...... vooruitgang maar van onze kant de gezonde nodig hebben (wie wij?)... de korrigerende invloed van ons werk in de samenleving, en de situatie waarin we met ongekende moeilikheden gekonfronteerd worden, zelfs meer gaan zien dan vroeger...... hij heeft eerst alleen willen
zijn, toch had hij het later ook nodig er met anderen over te spreken (spreken nog wel, nou nou) zo kwam het voor hemzelf duideliker te staan... evenzeer komt het voor dat mensen in het begin van hun ziekte er met iemand over willen praten......... kwam eens op bezoek bij 'n dame die haar ontving in het donker... vindt u het goed dat we geen licht aandoen, m'n gezicht is zo misvormd dat ik liever niet wil dat u me ziet, het was 'n ongeneselike ziekte en anderen hadden de patient gevraagd wat nu haar uitzicht nog was als ze niet geloofde in christus (bij dat woord, zo nadrukkelik uitgesproken, kijken de kaarters verstoord op, een zegt nog: jezuschristus wat 'n gelul, - de kastelein verstaat 't teken en gaat naar de bar) en 'n eeuwig leven, 'n geloof dat deze vrouw niet.../ dat kletswijf zullen we maar afzetten, niet juffrouw, die dominees denken dat 't altijd zondag is, laten ze toch op de pot gaan zitten, vindt u niet? Ze bladert weer in een of ander blaadje - ze heeft straks 'n horoskoop
| |
| |
gezien, die ze nu wil opzoeken - ze is MAAGD, hoe gek 't ook klinkt, september
(ze heeft er eens 'n boek op nageslaan:
virgo, de maagd, is een negatief teken, aarde in wezen, het tweede teken van het beweeglike kruis...
In het algemeen is M het stadium van het detail, de rangschikking, de ordening, de indeling naar stoffelike kenmerken en het opsporen van die kenmerken, desnoods door sloping van het geheel. M werkt aktief in de stof, maar negeert daardoor de geest; zij zal daarom alleen goed werk leveren in kombinatie met een inspirerende, bevruchtende geest. M is het laatste teken van het eerste, onderste zestal, die tesamen de periode der rust of PRALAYA vormen, de periode, waarin het ‘zelf’ overheerst...
Bij de volken van de Euphraat zien wij M voorgesteld met een houten gaffel of riek, ter aanduiding van de oogst en tevens als simbool voor de godin NIBADA, een vorm van ISTAR, die een treffende overeenkomst heeft met de sage van Persephone. Verhaald wordt, hoe Istar, die naar de aarde afdaalde, om daar een bruid te zoeken, suksessievelik van alles beroofd werd, tenslotte van haar gewaad en eindelik van haar kroon, en dat zij, naakt en uitgeschud, de koningin der lagere zinnen dienen moest, totdat de grote goden een boodschapper zonden met de Wateren der Levens voor de reiniging van haar lichaam; toen mocht zij weer naar de hemel terug.
Wij vinden in al die sagen de geschiedenis terug van de maagd, die zich eerst ontplooit, nadat zij haar mentor gevonden heeft, daarbij tijdelik ondergaat in het stoffelike, zinnelike, om daaruit weer te worden opgeheven en als vrouw, later als moeder, tot haar volheid te komen, de vereniging dus van man en vrouw, van geest en stof, van ARUPA en RUPA. In het boeddhistiese kosmorama vinden wij M dan ook voorgesteld als man én vrouw en hetzelfde zien wij in de Tarotkaart van M; De GELIEFDEN. Uit deze vereniging ontstaan de gekoördoneerde, gegroepeerde gevoelens, die leiden tot de analyse de levendige aktie van het ‘ik’ met de omgeving, welke een hoofdkenmerk van M is. M is de stoffelike aktiviteit, in het Sanskrit uitgedrukt als SPARSA, wat tastzin betekent, in het Hebreeuws uitgedrukt door de letters Y, YOD, de aktieve kracht der stof, de waarschuwing voor de geest, de staf van MOZES. M is het teken der toegewijde maagden, die niet anders begeren dan één Heer te dienen, de dienstmaagd in het huis...
Bij de Quichua's heette M de HEILIGE MOEDER, en dit moederschap vinden wij terug in het Arabies; daar heet M nl. SUM BULA: Zij die baart ‘De sage van de Godszoon, die uit een maagd geboren werd..’
In de moderne Chinese zodiac heet M de SLANG...
De ANALYSE, die de typerende eigenschap van M is, wordt door de oude Chinezen uitgedrukt in de naam: De VISSENBEK, het voedingsorgaan, dat
| |
| |
voortdurend proeft, maalt en detailleert...
De voorliefde voor het drietal, het analyseren, detailleren, uit elkaar denken, brengt in vele gevallen ook een uit elkaar halen mee, een neiging om te vernietigen, feitelik om op te heffen, die op lager nivoo zelfs een neiging tot doden meebrengt. Vandaar dat M fisiologies de spijsvertering beheerst, het darmkanaal, de absorptie en assimilatie in het plantenrijk. De scheiding door onderscheiding maakt dat M meer let op verschillen dan op overeenkomsten, waaruit een zekere kritiek, soms zelfs een zekere vitzucht voorkomt. Een groot gevaar voor M is dan ook bekrompenheid, het onvermogen om grote lijnen te zien, het zich blind staren op details, op bijkomstigheden, met onderschatting van de grote belangen, waarbij door de te ver doorgevoerde ordening het leven verloren gaat...
De onderscheiding van M leidt vaak tot af-scheiding; M is kieskeurig gereserveerd, eenzelvig, en bewaart zelfs tegenover zijn naaste omgeving een zekere afstand. Vaak heeft hij een te scherpe kritiek op mensen en dingen, ook op zichzelf, wat leidt tot neerslachtigheid, humeurigheid en hypochondrie; tot dit laatste bestaat dan meestal geen aanleiding, want evenals van alle aardtekens, is M's konstitutie doorgaans bizonder gezond...)
got, dan ben ik binnenkort jarig, word ik al dertig, dertig - ze heeft de bladzijde gevonden, en leest onder maagd:
De mensen mogen u heus wel, ook al lijken ze wel eens boosaardig en weinig behulpzaam. Maak u niet te druk over volslagen onbelangrijke dingen, doe heden wat u kunt, de rest morgen. Breng niet teveel luchtjes in huis en op uw hoofd, de partner houdt er niet van. En juist die partner wil u in dit moeilijke weekje steunen. Die moeilijkheden bestaan uit nare brieven een vervelend telefoontje, veel meer werk dat u aankunt, een pijnlijk gevoel in de linkerkuit. En dat alles erg onverwacht. Donderdag zal het tij pas een beetje gaan keren, een beetje gaan lijken op wat het geweest is. Een oude tante verlangt uw steun, geef die, ze is al zó oud. Blijf ook als het mistig is helder denken en zeg niet teveel ‘dat is logisch’.
Ze staat op om te gaan afrekenen.
In de spiegels achter de flessen en de verzameling vreemdsoortige glazen ziet ze de rug van de kastelein, het kafee, zichzelf, haar hoofd en betalende handen - en dan ziet ze hem ook: was hij er nog en is hij pas wakker geworden toen zij opstond - - nu gaat hij (in 'n ander kafee) weg, ziet ze in de spiegel voor haar, achter haar langs zonder iets te zeggen,,
Ze kan hem niet zomaar achterna rennen, maar ze zal hem toch wel
| |
| |
weten terug te vinden.
Op straat.
Het is buitengewoon druk in de stad - de straten zijn geheel in de breedte gevuld met mensen, schouder aan schouder, en hier en daar aan 'n lijn of loslopend tussen de benen door ('n heel bos van bewegende ja 't zijn toch benen ziet ze als ze zich moet bukken om haar schoenveter weer vast te knopen) 'n hond. Eerst liep ze tamelik snel maar ze botste tegen teveel mensen op, of liever: teveel mensen botsen tegen haar op, alsof ze haar niet zien - ze kan geen meter lopen, merkt ze, zonder niet door de een of ander te worden aangeraakt, hoe ze zich ook in allerlei bochten wringt, uitwijkt, bukt, springt zelfs, zich langs de winkelpui drukt, ieder ogenblik kijkt iemand haar wel aan, en ieder ogenblik, alsof dat er 't gevolg van is (de eerste stoot zou men kunnen zeggen tot de lynchpartij, zulke wrede vormen begint het voor haar aan te nemen, zodat ze midden tussen horden afgrijselike wilden loopt ook al zijn ze dan aangekleed, keurig opgemaakt, in maatkostuum met bijpassend vlinderdasje en grijns 'n grimas nog glimmend van de aftershave) duwt, drukt, priemt, botst er wel iemand haar tegen 'n schouder / rug / hoofd / benen / armen / zij / borst / schouder / enkel / schouderblad / bil / kuit / elleboog / knieën / handen / heup, zelfs als ze stilstaat, voor 'n etalage blijft staan kijken - ze bestaat nog alleen maar uit stukken, onderdelen
't wordt teveel
(als ik maar ogen vanachteren had dat ik niet alsmaar om zou hoeven kijken of stijf door moet lopen met al die stekende ogen in m'n rug dat heb ik nodig: ogen in m'n achterhoofd verscholen onder m'n haren niemand zou 't zien en ik zou door m'n haren kunnen kijken als door 'n voile en iedereen op afstand houden net als met 'n bordje: keep distance, I'm a lady - maar 't zou niet kunnen denk ik om twee tegelijk twee)
ze kan natuurlik gaan gillen en beginnen te rennen, dan wijken ze wel: moet je die gek zien - daar zijn ze bang voor.
Daar is Hij - Ze ziet hem.
Hij loopt rustig en bedaard, en schijnt van geen mens last te hebben - raken ze hém dan niet aan.
Dat hij ook juist vandaag zoon omweg moet maken, terwijl hij, zo te zien, toch nergens hoeft te zijn; doet hij 't soms om haar te pesten (omdat hij 't weet) nee, ze laat zich niet uit haar tent lokken - - - zogauw ze hem in 't oog gekregen heeft, merkt ze van de rest niets meer.
| |
| |
Hij loopt links, steekt de straat over, komt rechts te lopen, gaat weer links, dan weer rechts, zig-zag, en dat niet eens om winkels te kijken, ze begrijpt niet waarom.
Ze kan zich plotseling niet meer herinneren of hij anders 'n hoed op had of niet, of wel soms, en voor 't eerst ziet ze dat hij boven op z'n schedel zeker ja voor de helft kaal is, kaal
(waar haren zitten kunnen geen hersens zitten, verdedigt de vader zich) teken dat de jeugd voorgoed is afgelegd - hij kon toch maar beter 'n hoed dragen, vindt ze; dat hij grijs was, wist ze al sinds lang, maar kaal ...'t Lijkt wel alsof ze hem 'n hele tijd niet gezien heeft 't is 'n vreemde of is hij zoon wandelende gewoonte voor haar geworden, dat hij nog enkel dienst doet als 'n soort wekker, die maakt dat ze
om half negen de deur uitgaat, 'n vaste baan door de stad beschrijft, daarna weer op 't uitgangspunt terugkomt en alsof er niets gebeurd is (na die slaapwandeling als in 'n black-out)
weer verder gaat met haar nachtrust.
Zijn wijduitstaande oren ergeren haar (vandaag) en als ze die eenmaal ziet zijn 't nog uitsluitend oren die ze om zich heen ziet bewegen (ze heeft 't al ooit eerder meegemaakt, vroeger, in de kerk): al die papieren, bordpapieren, kartonnen, gipsen oren, van papiermaché, gepleisterde oren, ezelsoren, klein, groot, in alle soorten en maten, groot, dun, tot 'n propje verfrommeld, geel, rood, paars, wit, gevlamd, zonder lel of met 'n wiebelende lel, bijna in de haren op 't hoofd geplant, of anders ergens laag bij de nek op de hoek van de kaak, driehoekig, bijgeknipt, of rond, zeilwappers of melkdoppen, oren die als kleine vleugeltjes - tik tak pontiac - op de maat van de muziek meebewegen... 'n mens mag niet horen, oren horen immers niet bij 't hoofd, 't zijn onnutte blaren, bloemkoolblaren, ze leiden af, 't is toch maar losgeraakt vel - maar ze heeft eigenlik nu geen tijd er zo nadrukkelik op te letten; inderdaad, ze leiden haar af -
Ze loopt nu vlak achter hem. Met veel hangen en wurgen is ze tot vlakbij hem weten te komen, en zit er nu met haar neus bovenop: ze heeft ze nog nooit zo groot, (hem zo reusachtig) gezien, als onder 'n loep: paarse bloedvaten in 't verder krijtwitte vel van z'n uitstaande oren met haren erop, haartjes die bewegen in de wind - hij moet haar adem voelen, of minstens horen vlak bij zijn oor - zo dicht is zij bij hem gekomen
(dat ze hem kan aanraken)
|
|