| |
| |
| |
4 Toneel zonder bedrijven: Adam zelf
ze heeft voor niets gewacht tegenover het gebouw, ze heeft genoeg mannen naar buiten zien komen, maar hem niet.
alsof ie 't weet, altijd 'tzelfde met hem, 't is ook belachelik wat ik doe, te denken dat ik hem in bezit zou krijgen, dat ie geen enkel geheim meer voor me heeft, alles uitgestippeld, hij - helemaal van mij, alle touwtjes in mijn hand,, maar 't is anders dan ik me op m'n kamer voorstel, in werkelikheid ontgaat ie me, elke keer weer opnieuw, ikkan er ook niets aan doen, hij verschuilt zich achter anderen, dat is 't 'm, maar misschien, ook al is 't zo niet te zien, tenminste dat hoop ik alsmaar, misschien dat ik hem toch in mijn macht heb, in 'n andere wereld, die van mij namelik, onzin natuurlik maar zolang ik 't zelf maar geloof - zoudt-ie eigenlik potent zijn, grote mannen zijn vaak impotent heb ik eens gelezen, hoeft natuurlik niet waar te zijn maar 't zou kunnen, ik stel me zo voor dat ie er niet eens meer aan denkt, 't heeft voor hem afgedaan, 'n soort jeugdzonde, na 't tweede kind, of zoudt-ie er toch meer hebben, ik weet 't nog steeds niet presies, na 't tweede kind heeft ie z'n machtig wapen voorgoed weggeborgen, als 'n dierbare herinnering dat nog altijd, hij als oudstrijder? - hu. Ze is voor 't museum gekomen, waar op de trappen verschillende mensen in de zon zitten, tussen de middag 'n krant lezen en hun boterham eten. Ze loopt tussen hen door de trappen op, en gaat
| |
| |
naar binnen.
Het gebouw met de hoge lichte witte zalen ademt een gezuiverde sfeer van gefiltreerd licht en lucht, die haar op een vreemde manier vertrouwd aandoet als ze pas binnen is en langzaam zigzagsgewijs door de ekspositieruimten slentert; de ene voet recht voor de ander zodat ze schommelende bewegingen maakt tijdens het lopen. Het is er volkomen rustig: de schilderijen hangen zo geordend dat ze geen kwaad meer kunnen en de enkele mensen die er verloren in ronddwalen zijn er alleen maar gekomen om uit te rusten van 'n ochtend werken. 'n Enkele suppoost loopt wel eens 'n paar zalen achter haar aan, als heer en meester van het gebouw met de handen zelfverzekerd op de rug, of hij volgt haar vol argwaan vanuit zijn hoek zodat ze, om maar onder z'n ogen uit te komen, een gang inschiet waarin vitrines onnutte opgetutte vazen staan uitgestald.
Dat is 't aantrekkelike voor haar dat heel 't gebouw is ingericht met dingen voor niets, overschot dat zorgvuldig wordt bewaakt. Hoe minder bruikbaar het is hoe langer het bewaard wordt tot de glans doffer wordt en de verf gaat barsten, vandanaf wordt het bijna godsvruchtig vereerd, dat wil zeggen - als het maar voorgoed tot onvruchtbaarheid gedoemd is, vegeteert in een doodse onbeweeglikheid, zoals ook de godsprent (boven het bed van haar ouders) die ze op zekere dag eens en voor altijd heeft omgedraaid, het gezicht naar de gewitkalkte muur. Honderdvoudige afbeeldingen van de dood, 't is 'n grafkelder hier, waar haar voetstappen hol klinken, waar 't daglicht niet meer rechtstreeks kan binnendringen en de overlevenden wantrouwend worden weggekeken door bewaarders van deze orde.
Ze blijft alleen voor schilderijen staan kijken waar (op een of andere manier) 'n gezicht op te zien is, en als dat niet rechtstreeks bedoeld is maakt zij het er wel van: 'n galerij van florisante (doods)hoofden, waar ze ongestoord naar kan kijken en hun hatelike blikken kan beantwoorden, anders dan de gezichten die ze buiten op straat moet zien, die zich niet laten bezichtigen maar haar meteen aanvallen(?)...
Ze is er al vaker geweest, en het enige waar ze eigenlik voor komt, is het schilderij dat in een van de achterste zalen hangt, als 't ondertussen tenminste nog niet is weggehaald, - maar ze stelt het zo lang mogelik uit om er naar toe te gaan. Altijd als er iets staat te gebeuren, ook al is 't op zich nog zo gering, raakt haar ademhaling min of meer verstopt en moet ze met open mond vele malen achtereen diep zuchten om niet duizelig te worden (om te voorkomen dat die duizelingwekkende werveling van- | |
| |
uit haar borst zal opkomen), het is dan alsof de aderen in haar hoofd nauwer worden en geen bloed meer doorlaten naar haar hersenen, zodat haar schedel 'n elektries geladen uiterst gevoelig vliesdun en bevriezend vel wordt (als er op 'n afstand iemand op haar af dreigt te komen, als ze naar beneden gaat om te zien of er post is, als 't hek in de voortuin rammelt, als ze voetstappen hoort, als plotseling in 'n doodstil huis de grootmoeder zich laat horen, als ze naar 't postkantoor moet voor het een of ander, 'n winkel of 'n restaurant binnengaat, de deur van het huis opendoet...) als ze aan het schilderij denkt, waar ze direkt op af zal stappen, niet al te haastig en ook niet rechtstreeks om niemand onnodig op haar opmerkzaam te maken.
Ze komt tenslotte - na enige bedenkingen, na er zelfs aan gedacht te hebben er toch maar niet heen te gaan - in een van de verst naar achteren gelegen zalen van het museum.
Na enkele minuten begon ze zich al stoffig te voelen van binnen door de vergane perkamentlucht, die haar altijd misselik maakt en dwingt zo gauw mogelik (uit de kerk, de biblioteek, de leeszaal, de kamer van de grootmoeder) naar buiten te gaan.
In de zaal hangt het schilderij dat zij op het oog heeft op een van de schotten middenin. Er steken vier benen onderuit, twee broekspijpen, een glad nylonbeen ertussen en een ernaast, van 'n paar, 'n jongen en 'n meisje (misschien heeft ze hen hier al eerder gezien?) die elkaar tussen de middag nergens anders kunnen treffen dan in de stille museumzaal, waar tot in alle hoeken hun gefluister en heimelik gelach en het piepen van hun schoenen op de geboende vloer te horen is, zo men wil zelfs tot in alle details te volgen (ze wil het niet horen, het maakt haar onrustig zodat ze hen bijna zou kunnen slaan van woede - ze durft voor zichzelf niet zo goed te bekennen dat ze haar jaloezie opwekken). Ze hebben even nieuwsgierig om de hoek gegluurd toen ze haar hoorden binnenkomen, maar zijn toen gerustgesteld met elkaar verder gegaan. Er vallen broodkruimels tussen hun voeten, de duiven, samen vreten en vrijen, is er nog verschil tussen? En van 'n (veilige) afstand staart ze naar het doek:
'n man met 'n groot, veel te groot glimmend eikelkaal hoofd, 'n wellustig opgeblazen kop vol rimpels en 'n dierlike stompzinnigheid in de bolle ogen - die niets willen weten, niets zien: glazen reflektors - boven smalle schouders; het middelpunt van zijn blote - schaamteloze - lijf straalt 'n hardblauwe glans uit die naar bezijden uitloopt in een donkere achtergrond -: zijn buik is de bolle buik van 'n vrouw, in plaats van zijn
| |
| |
eigen buik, met erboven twee staalblauwe borsten. In zijn hand heeft hij een lange zilveren knopspeld die hij op de buik van/op zijn vrouwenbuik gericht houdt, spits, gereed om haar (op het eerste teken) te doorboren - met 'n even stompzinnige grijns om z'n hardvochtige vlezige zoenlippen - de vrouw in hem.
Voetje voor voetje komt ze dichterbij en moet ze ook steeds duideliker de verlangende stemmen horen, - het blauw wordt steeds kouder, de speld steeds scherper en dreigender, de man steeds beestachtiger - maar ook al komt ze er nog zo dicht bij en raakt ze zelfs de kwetsbare buik aan met haar vingertoppen, er verandert niets, het zal altijd net niet gebeurd zijn. De geile man (het manwijf) zal geen haar veranderen, hij zal altijd het heft in eigen handen houden, alle macht voor zich om nog net niet toe te stoten en naar willekeur de dodelike steek kunnen uitstellen. Ze kent zijn naam al langer: ADAM ZELF. Er zijn ondertussen meer mensen de zaal ingekomen,
OPEN DOEK. Het toneel in tweeën verdeeld door een elasties koord op twee meter hoogte. Het stelt twee grote kamers voor met witte muren zonder enig raam of wandversiering, en ook zonder direkt zichtbare verlichting. In het rechtse afgescheiden gedeelte, liefst iets hoger gelegen dan het andere om 't nivoverschil aan te geven, staat een lange tafel, haaks op de zaal, met zover mogelik naar achter en 'n beetje in 't halfdonker gehouden aan weerskanten tegenover elkaar 'n man en 'n vrouw, die een grote hoeveelheid etenswaren tussen hen in hebben en aan stuk door, maar wel bedachtzaam, aan het eten blijven:
Daar werk ik toch voor, niet? - dan moeten we 't er ook zoveel mogelik van nemen, wat jij
Ja zolang 't nog kan, maar 't kan niet altijd goed blijven gaan, dat voel ik, dat voel ik, en 't kan nou eigenlik al niet meer, 't is op, op, op
Och wat, dat is maar verbeelding - en als 't op is dan haal je maar nieuw...
Aan het hoofd van de tafel zit, met de rug naar de zaal toe, 'n oude man met 'n kaal hoofd. Voorlopig ziet men alleen aan zijn ellebogen dat hij voor zich op tafel iets aan 't doen is. De man en vrouw schijnen hem niet op te merken.
| |
| |
Door de zaaldeur, waarboven 't verlichte opschrift: nooduitgang, komen twee jonge mannen binnen; ze zullen zeker niet ouder dan twintig zijn. De een die blind is draagt 'n donkere bril, en wordt door de ander aan de hand geleid. Ongeveer midden in de verder lege zaal schuiven ze in 'n rij tot aan het midden, waarbij de blinde van elke stoel de zitting laat klappen.
Op het linkergedeelte van het toneel zit tegen de linkerwand op een hoge vergulde troon 'n oude vrouw, die alsmaar halfverstaanbaar voor zich uit zit te tellen, niet sistematies, maar op één toon willekeurige getallen achter elkaar, 29, 30, 679, 1934, 18 93..., af en toe afgewisseld door enkele namen inplaats van getallen.
De mannen zitten eindelik en nemen er hun gemak van; de benen over de leuning van de rij ervoor.
Wat is er zoal te zien, Frik, doen ze 't goed, 't zal me benieuwen
Zou er werkelik iets gebeuren denk je?
Daarvoor zij we toch gekomen, of niet soms, wíj hoeven toch niet op te treden, hoop ik
Daar heb je gelijk in, - 'ns kijken, wat zie ik dat jij niet ziet, nou: rechts zitten de ouwelui, pa en ma, zoals altijd de pot te verteren, dat wil zeggen, hun holle buik te vullen, zonder dat ze willen bekennen dat hun ogen groter zijn dan hun maag
Zeg Frik, geen vuile grapjes hè, onder de gordel, kun je
(vervolgt z'n verslag op dezelfde toon)
En opa zie ik niet zo goed, maar die zal wel voor god de vader in frankrijk zitten te spelen en naar z'n uitgewerkte piemel zitten te kijken
Ontmoeting der geslachten dus, heet 't stuk zo?
In de kamer ernaast, de voorkamer denk ik, daar zit grootmoeder op d'r troon, ja dat is ze, wie zou 't ook anders moeten zijn
Ach nee jongen, Hilde is er nog niet, die moet nog gemaakt worden...
Op de linkerhelft, maar meer naar achteren, hangt (ook nog) vanaf 't plafond 'n grote koperen vogelkooi, die net niet de grond raakt met de onderkant en waarin op de bodem achter de spijlen 'n nog jonge vrouw zit,
| |
| |
die, zo te zien, erg mooi is - ze heeft glanzend zwart haar en draagt 'n hooggesloten witte doktersjas. Ze kijkt erg verdrietig, en heeft volstrekt geen oog voor wat er buiten de kooi gebeurt. Achter de kooi staan in 'n halve sirkel grote vazen met hoge bossen bloemen waaraan duidelik zichtbaar felisietatiekaartjes hangen.
Komen op, zonder dat er verder op 't toneel ook maar iemand aandacht aan schenkt, op dezelfde manier als straks de twee mannen: 'n grote forse man, gekleed in 'n kostuum zoals honkbalscheidsrechters dragen, 'n rubber voorschoot die met 'n punt ook 't kruis bedekt, met dito gaasmasker (kan ook 'n gasmasker zijn ) zodat z'n gezicht niet te onderscheiden of te herkennen valt, aan de hand leidt hij 'n even forse zo niet dikke vrouw, 't hoofd diep voorovergebogen, die hij halverwege ergens voor de troon zonder ook maar naar haar om te kijken loslaat, om dan naar voren te lopen en op de stoel te klimmen welke aan de voorste paal hangt (de paal waaraan het touw is bevestigd dat de zaal in tweeën moet verdelen) zodat hij (als 'n volleybalscheidsrechter) het koord op ooghoogte heeft en zo beide helften kan overzien, waarbij hij met z'n brede rug naar de zaal gekeerd zit - hij zal zo al die tijd onbeweeglik blijven zitten.
Dat zijn de loodschoenen van Hilde.
Hilde? - 't lood in de schoenen? - is ze er dan al, je zei zonet nog dat ze
Ze komt juist op, ze heeft 'n kikvorspak aan, je weet wel zoals duikers die dragen, mensen als Crab en zo
O ja, en heeft ze dan zoon spekpak aan?, de gladjanus...
Hilde loopt wat doelloos voor de troon op en neer, ze heeft 'n zwart glimmend olieglad kikvorsmannenpak aan, dat haar als gegoten zit, 'n tweede huid, zodat haar plompe borsten en dikke armen en benen zich sterk af tekenen. Ze heeft ook haar zwarte zeeroverslapje voor, en heeft 'n grootgeschilderde bloedmond.
De grootmoeder kijkt haar al (toverspreuken) murmelend vernietigend aan. Wat haar betreft is ze te veel. Hilde krimpt ineen, keert zich zoveel mogelik naar de zaal en doet ook erg zenuwachtig.
| |
| |
Ja, 'n vuurproef is 'n vuurproef!
(ongelovig)
De vuurproef de vuurproef, maar wat heeft dat te behelzen, ik begrijp er niets van..... je zit me toch niet te belazeren, hoop ik, hè zeg op... je kunt me wel van alles wijsmaken, maar ik ben niet helemaal krankjorum
Hou in gotsnaam je mond, en bemoei je d'r niet mee
(mokkend)
In gotsnaam, in gotsnaam...
Komen er van rechts, dwars over het toneel alsof er helemaal geen glazen tussenwand is, twee mannen opmarsjeren, Herman en Frik, allebei eender verkleed als page, dwz. met puntschoenen en nauwsluitende maillots en 'n bontgekleurde cape. Ze hebben ook allebei 'n (evt. duitse) helm op. Ze zetten hun van bajonet voorziene geweer in 'n rek naast de troon, en blijven ieder aan een kant van de grootmoeder stram in de houding staan.
Na hun verschijning maakt niemand op het toneel ook maar enige beweging, en iedereen blijft een hele poos onbeweeglik in een en dezelfde houding staan als 'n tableau-vivant - zelfs de grootmoeder verroert geen vin. Alleen de twee in de zaal praten druk door:
Oh, gelukkig maar, stel je voor, zeg
Ik stel me niks voor... (vervolgt z'n uitleg) ... had ik 't niet gedacht, ze zijn hartstikke dood, allemaal, en is 't niet om je dood te lachen
(droog)
Ik zie 't je al doen
Jij ziet niks, begrepen, en hou je er asjeblieft buiten, dat is 't beste wat je kunt doen... wat was er ook al weer - o ja (grinnikt) die Herman en Frik, alletwee tegelijk in dienst, haha, zeker bij de kavalerie, en nu notabene lijfwacht van dat oud stukje mens
| |
| |
(hoort z'n buurman niet meer)
Hilde had maar beter onder water kunnen blijven...
'T bevalt me niks, ik dacht dat er iets heel anders zou gebeuren, maar d'r gebeurt geen bal, 't lijkt wel 'n uitvaart...
(en baldadig begint hij 't diesirae in te zetten, maar komt echter niet ver, want krijgt 'n harde klap op z'n open mond zodat 't bloed eruit komt - en zit dan verder zacht voor zich uit te grienen)
... zie je wel, zie je wel, daar heb je 't al...
Nog steeds staat iedereen doodstil op z'n plaats, en niemand verroert zich of knippert zelfs maar met de ogen - zelfs niet als iemand komt binnenrijden op 'n fiets en tussen de wassen beelden 'n aantal rondjes maakt over het toneel: André met 'n ernstig gezicht, 'n steek van krantenpapier op z'n hoofd, kaarsrecht op 'n ouwe verroeste damesfiets. Ondertussen wordt er straatrumoer hoorbaar dat langzaam aanzwelt: autoos, getoeter, fietsbellen, geroezemoes van stemmen, - totdat tenslotte het geluid de hele zaal overspoelt / opeens gierende remmen, gegil, 'n geluid van op elkaar botsende autoos,, op hetzelfde ogenblik botst André met z'n fiets tegen de koperen kooi op en blijft onder z'n fiets liggen, de kooi slingert wijd heen en weer. De vrouw lacht haar tanden bloot. Tegelijkertijd is iedereen weer tot leven gekomen, het gezicht van de grootmoeder is door de gebeurtenis geheel verwrongen, maar ze vermant zich snel:
(kraaiend, slaat de handen op de dijen, wat blijkbaar erg pijn doet)
Au, au.........ha ha ha.........hihihi hi hi... 'n ongeluk, moet je ei z'n benen lam, net goed, net goed...
André krabbelt overeind, voelt zich blijkbaar beetgenomen en sleept met 'n kwaad gezicht de verkreukelde fiets achter 't toneel.
Die zit ook goed in de vernieling zeg
Hij mag nog blij zijn dat ie 't er zo goed heeft afgebracht 't had heel wat erger kunnen zijn... dat heb je met die mensen die nooit uit hun doppen kijken, ze zullen 't ook nooit leren, altijd zitten ze maar te dromen, te dromen
| |
| |
Ja dat is zo, ze moesten ze gewoon opsluiten, ze zijn levensgevaarlik, 't had evengoed
(vangt 't laatste woord op)
Net goed goed... hup hup, alles in de vuilnisbak, iedereen, opgeruimd staat netjes...
In de kamer ernaast: de vader en moeder van Hilde, die het niet eens gezien schijnen te hebben, zijn weer doodgemoedereerd verder gegaan met hun eeuwige maaltijd:
Denk je dat we genoeg hebben
Wat genoeg, alles in overvloed je zult hierna echt geen zand meer afgaan... laat 'ns kijken
(ze licht over de tafel heen z'n hemd op)
zie ik 't goed, je begint al aardig 'n buik te krijgen, doe maar 'ns wat, bovendien, ik dacht dat zieken nooit veel honger hadden, ze zijn toch veel te ziek om aan eten te denken
Fabeltje, ik zou wel tot aan 't allerlaatste einde door kunnen blijven eten, daar zijn we toch voor, of niet soms,... oh nee? ik dacht dat je wat te vertellen had... nee, ik rust niet voordat alles op is
(benauwd)
Maar mij toch niet, hoop ik...
(richt zich weer op z'n liefhebberij)
... verlovingsringen, trouwringen, handboeien, voetboeien, duivenringen, varkensringen, pronkringen, sigarenbandjes, dunne ringen om er beter bij te kunnen...
Foei karel, d'r zijn mensen bij
Hij kijkt niet op, maar zwijgt beschaamd. Als André weer op komt, houden de anderen ook opeens hun mond. Hij kijkt schattend om zich heen en gaat dan op de kooi toe. De vrouw doet haar ogen dicht als ze hem op haar af ziet komen, en kruipt nog meer in elkaar.
André kijkt haar vragend aan, als hij het slot van de kooi al in z'n hand heeft.
Nee, Hilde is niet tuis, ze is weg,... ja, ze is weg, en ik weet niet wanneer ze terugkomt...... da's erg genoeg
| |
| |
Hilde drukt zich weg, tegen de benen van de scheidsrechter aan, maar niemand let op haar. André zet de deur van de kooi open en probeert de vrouw met 'n zacht gefluit naar buiten te lokken, hij gaat zelfs 'n eindje terug zodat ze ongestoord naar buiten zou kunnen komen - maar zogauw als het deurtje opengaat - bovendien is 't deurtje niet zo groot dat ze er door zou kunnen - begint ze angstig te piepen en klagend te schreien, en ze houdt niet eerder op voordat een van de andere, Frik, het deurtje weer heeft dichtgedaan.
Iedereen loopt nu wanordelik door elkaar heen en ieder praat voor zich uit; soms botsen ze vloekend tegen elkaar op, zo van: verdomme loop jij ook nog steeds vrij rond of: zo ben jij er ook nog, nou 't zou beter zijn als...
Wat nu volgt lijkt door alle aanwezigen ingestudeerd te zijn, zo vlot vallen ze telkens in:
(wijst naar de scheidsrechter, die zich echter niets van haar aantrekt)
Onze vader die in de hemel zijt
Ik zou best 'ns kikkerbilletjes willen proeven, ik heb ze nog nooit, zouden ze die hier niet hebben
Och jij, je hebt ook nooit genoeg jij, wie niet tevreden is met wat hij heeft is niet waard dat hij leeft
Hu, Hilde wordt zo rood als 'n kreeft
(met 'n overspannen piepstem)
Mijn rijk kome, oh hemel!...
Och op aarde is 't ook niet alles, je mag dit niet en je mag dat niet en voor je 't weet ben je voer voor de pieren
Geef ons heden ons dageliks brood
Wel met rookvlees liefst, ik heb al meer dan genoeg droog brood moeten vreten, in de oorlog...
| |
| |
Onmiddelik springen de twee soldaten in de houding, en zetten 't Wilhelmus in, maar ze móéten wel ophouden als André hen beentje licht. Hilde, die ondertussen steeds meer moed gekregen heeft nu zich nog niemand met háár bemoeit, staat er hardop bij te lachen, en als Frik met 'n van pijn vertrokken gezicht in z'n kruis grijpt, laat zij haar handen behaagziek over haar aalgladde lijf glijden. Ze grijnst van genoegen als André in 't voorbijgaan even z'n hand om haar heup legt.
- Het licht is zo op het toneel gericht dat er door de schaduwen twee keer zoveel mensen lijken rond te lopen dan 't er in werkelikheid zijn -
En vergeef hem onze schulden
(scheldend tegen Herman)
Jazeker, jouw schuld, of niet soms?
(tegen Hilde)
Jouw schulden bedoel je, dat ik...
Kalmaan, silentium, silentium... ieders schulden!!
Zoals hij ons de schuld geeft
En leidt mij niet in bekoring
Moet je dat horen, bekoring!
Verlos ons liever van dat serpent daar
André strooit uit 'n klein zakje 'n soort zangzaad in de kooi, maar de vrouw reageert niet.
(op het tikkend geluid van het zaad)
Gut gut, wat regent ut
(in de richting van Hilde)
De heer zij met u (en tegen de vrouw in de kooi) gij zijt de gezegendste onder de vrouwen
Nu, dat wil zeggen in 't uur van je dood
Iedereen heeft zich langzamerhand steeds meer om André gegroepeerd; de
| |
| |
grootmoeder doet nog pogingen de aandacht te trekken.
Hij is wat van plan, die André, wat ik je brom
Wat dan? ik weet helemaal niet wat er gaande is
Ik weet 't ook niet, ik heb zoon voorgevoel, 't bevalt me helemaal niet, vooral niet hoe hij en Herman elkaar steeds maar knipoogjes staan te geven, ze moeten iets onder elkaar hebben afgesproken
Hoe kan dat nou, dat zouden wij dan toch ook moeten weten
En de grootmoeder gaat volgens mij ook niet vrijuit, die zit er vast achter... ik zou 't gemeen vinden als 't inderdaad zo zou zijn
Och 't is wel 'ns goed voor 'n keer, dat ze 't 'ns echt voelt, anders leert ze 't nooit
Wat leert ze dan nooit, zwemmen soms?
Nee, ze moet eindelik maar 'ns leren waar ze staan moet
En dat zeg jij, blindevink
(mismoedig, omdat hij z'n onmacht voelt)
Durf je, als ik niet blind was sloeg ik je ogen paars en blauw,..... ik snap anders werkelik niet waarom jij d'r altijd moet verdedigen
Ik verdedig niemand, ik probeer alleen objektief te zijn
Objektief?... mooi ideaal, weet je nog meer?
André zet z'n papieren muts af, vouwt hem open en leest iets voor, terwijl de pages voor de grootmoeder aandachtig toehoren.
Hé jongelui, ga 'ns 'n eindje opzij, al hoor ik dan bij de ouwegarde, dan wil ik ook nog wel iets zien
Ik ben kaduuk, gediplomeerd slager
(bewonderend)
Nou nou, dat is me niet even wat... moet je eigenlik voor zoiets lang leren?
(is bij de kooi gaan staan, en steekt z'n vingers door de tralies)
Lach 'ns tegen de ome, toe, lach 'ns
(zonder om te zien)
Geilbroer pim heeft ook niks geleerd van z'n ordonnans, krijg jij de pokken en godbetert
| |
| |
(die niet opgelet heeft omdat ze naar Hilde zat te kijken die 'n beetje hulpeloos in de buurt van de scheidsrechter rondhangt alsof ze iets wil doen maar er niet gerust op is dat niemand 't ziet)
Amen
(opgewekt)
Allemaal aan tafel, geen gezwam verder, Hilde bemoei je met je eigen bord... smakelik eten
(leest voor: hoofdzakelik tegen de grootmoeder, die instemmend zit te knikken)
Kijkt u maar... geen bloedvlekje meer te zien. ik hoorde dat u het over Bio-Tex had, mevrouw. Nou, daar kan ik als slager over meepraten. Of beter mijn vrouw (en hij wijst naar de kooi: z'n vrouw sluit de ogen als ze iedereen haar kant uit ziet kijken) U weet hoe het in ons vak toegaat. Nogal vlekkerig zal ik maar zeggen...
In de andere kamer is ondertussen de vader van z'n plaats opgestaan, heeft z'n servet afgeknoopt, z'n mond afgeveegd, en is nu achter de moeder gaan staan, en houdt plagerig zijn handen voor haar ogen, en zegt
(tegen André)
Kaduuk, gediplomeerd slager...
De vader laat z'n handen omlaag glijden en klemt ze om haar nek, drukt door, nog steeds met 'n glimlach, zodat de moeder hijgend naar adem begint te happen. De grootvader kijkt van z'n bezigheden op, gooit in z'n haast om tussenbeide te komen z'n stoel omver, en trekt de vader van haar af. Zo komen ze tegenover elkaar te staan, de grootvader 'n kop kleiner dan de vader.
In vredesnaam denk toch om de kinderen, heb je dan helemaal geen gevoel?...
Had u eergisteren deze jas eens moeten zien (hij wil op z'n jas wijzen, maar heeft er geen aan merkt hij, kijkt naar de kooi en wijst dan naar z'n vrouw in haar doktersjas) en kijkt u nu eens... ik, ik bedoel nu zij, voelt zich net sneeuwwitje (iedereen lacht droog)
O wat mooi, sneeuwwitje, dat vind ik nou echt mooi, heel wat beter dan de verhaaltjes die Hilde me altijd vertelt, nee, dan hoor ik dit toch liever
| |
| |
Amo omo amas amat amamus a a b c d e f gee
(blij als 'n kind met deze hulde)
Amen zei de koster en de kerk was uit
(zacht, dat niemand 't hoort, alleen de scheidsrechter schudt z'n hoofd)
Was 't maar waar...
En hier heb ik 'n mooie brief van... (Hilde schrikt) ... van oma, werkelik 'n hele mooie brief, ik zal 'm 'ns voorlezen
(gevleid)
Moet dat nou echt?
Beste Jan. Wat bemerken wij toch weinig van elkaar sinds ik zover weg woon.
O wat is dat al weer lang geleden, toen was ik nog...
En dit vind ik toch wel erg jammer. Ik neem dus de gelegenheid waar, je weer eens iets van hier te laten horen, nu die zich voordoet. Ik las het boekje ‘Jeugdherinneringen’ van Marie Cremers en meende dat dit jou ook misschien zou interesseeren, je hebt haar toch ook te Nunspeet gekend. Heb je reeds gehoord van onze verhuisplannen?
O ja, dat weet ik nog goed!
In het begin van Juni hopen Zr. Vossers en ik te verhuizen naar Huisterheide, dus in de nabijheid van Wim en Nelke
Och die, dat was me wat...
Wim heeft daar een ruim huis ontdekt waar behalve wij beide ook Tie zal komen wonen. Haar flat geldt als ruilobject tegen dit huis, wiens inwoners graag naar een grote plaats willen vertrekken. Later komen nog kennissen van Zr. Vossers ook bij ons inwonen, de hr. en mevr. Dozy. De laatste is eene oudverpleegster; zij kan als plaatsvervangster optreden, als deze eens naar huis gaat. Ik ben zeer ingenomen met dit plan
Dat kan ik me voorstellen
(gepikeerd)
Wat jij, je hebt hier niets in te brengen
| |
| |
Het wonen hier heeft geen zin meer nu Karel niet meer hier is
(de grootvader heft even z'n hoofd op)
Het trekt mij dus zeer aan weer een ruimer onderdak te hebben. Nu Tie twee inwoners moet herbergen, werd haar flat niet meer door haar gewaardeerd. Ons lijkt dit dus een goede oplossing, waarbij de nabijheid van het gezin van Wim en Nelke ook een grote aantrekkelijkheid biedt. Nog groote veranderingen op onzen ouden dag. Jij kunt gelukkig op Koethoorn blijven, ik heb weer in eenige dagen niet over je gehoord. Blijf je redelijk tevreden? Hartelijk gegroet. Je Jet.
Hij met z'n papieren pastoorshoed
Moet je die horen, trut van zummeren heeft ook weer wat (hij tikt manhaftig tegen z'n helm)
Op dat moment laat de grootmoeder 'n harde wind, wat even de aandacht van Hilde aftrekt. De twee pages pakken de troon van de grootmoeder op, die 'n zweep vanonder haar plaid tevoorschijn heeft gehaald en daar als ze wordt rondgedragen vrolik mee rondzwaait, terwijl ze met haar linkerhand onhandige pauselike zegeningen over ieders hoofd, dwz over dat van André heenkruist. André strooit konfetti over haar heen dat hij uit z'n zakken haalt, en ook 'n handvol over Hilde, die zich afzijdig houdt, zodat de gekleurde rondjes op haar gladde huid plakken. De grootvader ziet onderhand z'n kans schoon en is opgestaan om allerlei etenswaren in z'n broekzakken te proppen.
(terwijl hij slinks naar Hilde kijkt, die zich nog meer heeft afgewend)
Luister, ik heb hier nog iets veel mooiers (en hij haalt uit de vouw van z'n steek 'n stukje papier, waarvan hij voorleest) 'n brief van Hilde...
Mijn liefste André (hij kijkt triomfantelik naar Hilde) ...André ik word er bijna wanhopig onder. Ik durf je ook bijna niets meer te zeggen, uit angst dat ik je dan helemaal kwijt zal raken, nog meer dan nu, je kunt soms zo wreed zijn tegenover mij (hij grinnikt) misschien zonder dat je het in de gaten hebt, tenminste dat hoop ik maar. Ik zou
| |
| |
ik weet niet wat voor je willen doen, je kunt me halfdood slaan, me als je voetveeg behandelen, dat zou ik helemaal niet erg vinden als ik maar bij je kon zijn, ik zou heel lief voor je zijn, als je me maar niet telkens weg zou sturen, als 'n hond zou ik bijna willen zeggen...
(Frik geeft hem 'n por, zodat z'n helm voor z'n voeten rolt; om zich 'n figuur te geven gaat Herman er maar op zitten)
Maar 't is nog minder dan 'n hond, die zou je nog aaien; als ik tenminste maar bij je mocht blijven
(de vrouw in de kooi is rechtop komen staan)
nu moet ik snachts helemaal alleen op m'n kamer zitten. Dan droom ik hoe we bij elkaar zouden kunnen zijn. Hoe ik jou en jij mij zou strelen, als je dat maar zou doen, kun je dan nooit eens echt lief voor me zijn... enzovoorts, enzovoorts...
(met overdreven gebaren scheurt hij het papier in kleine stukjes en strooit ze rond)
...nou wat vinden jullie daarvan?
Zo is ze altijd geweest, de trut
Wie zou dat ooit gedacht hebben, schandelik, ik vind 't grote schand
(met 'n grafstem)
Inderdaad schandelik, inderdaad
Allen keren zich nu tegen Hilde, zelfs de vrouw in de kooi staat vanachter de tralies dreigende gebaren tegen haar te maken. Herman, die nu eindelik z'n kans schoon ziet, staat van z'n pohelm op, veegt z'n handen aan z'n broek af en komt met 'n niets goeds voorspellende grijnslach op haar af - - -
Wat 'n beestenstal hier zeg
Vanuit de zaal richt de toekijkende Frik 'n felle zaklamp op Hilde. Herman draait haar bij haar schouder om, en trekt met één ruk de ritssluiting van haar duikerpak tot onder open. Onmiddellik, als is dit een afgesproken teken, springen de andere bij en scheuren het dunne gummivel van haar naakte lijf af. Ze geeft geen kik en weet ook nauweliks tegenweer te bieden, maar haar gezicht staat op huilen. Herman schijnt er de smaak nu helemaal goed van beet te hebben en trekt ook nog de ooglap van haar gezicht af, zodat er 'n zwarte holte bloot komt, waar ze, als door de bliksem getroffen, haar hand voor slaat.
| |
| |
(in de andere kamer, tegen de vader)
Zeg, zou je 't gordijn niet dichtdoen, iedereen hoeft niet te zien wat we eten...
(grijpt over de tafel heen de arm van de vader vast)
Vertel 'ns, is 't waar wat ze overal zeggen dat jouw Hilde van 't pensionaat is weggestuurd omdat omdat...
(stuurs)
Onzin, allemaal kletspraatjes, waar heb je dat nou weer gehoord ouwe.
De drie mannen zijn naar de bloemenvazen gelopen en hebben er allen 'n bussel van die kunstbloemen gepakt, waarmee ze, Herman - ze zal er van lusten - en Frik voorop, Hilde beginnen af te ranselen. De grootmoeder klapt uitgelaten met haar zweep in de lucht, spijtig dat ze er niet bij kan. André treitert eerst nog de vrouw in de kooi door met een van de bloemen tussen de spijlen door over haar (mooie) gezicht te krassen, ook zij slaat de handen voor haar gezicht.
Wat is er nou aan de hand, ze krijst zo,
Als André erbij komt wijken de andere twee terug. Iedereen houdt stil. De pages lopen door de tussenwand naar de andere kamer, waar ze samen met de drie ouderen gespannen het toneeltje blijven volgen. Zelfs de scheidsrechter kijkt nu alleen nog maar naar wat zich links van hem afspeelt - hij heeft z'n rubbermasker afgezet, waarbij even z'n hoogopgeknipte achterhoofd te zien geweest is, en heeft 'n zwarte kap opgezet met alleen twee gaten erin voor de ogen.
André slaat met volle kracht op haar naakte lijf waar hij haar maar raken kan met de puntige plastic-rozen, hij heeft het vooral op haar kwabbende borsten gemunt, waar tenslotte het bloed grillige lijnen op tovert. Het zweept hem op. Hij drijft haar naar de kooi. De opgesloten vrouw laat nog slechts klagende vogelkreetjes horen; ze heeft haar doktersjas opengeknoopt zodat nu te zien is dat ze eronder een donkerblauwe avondjurk aan heeft vol glitters en diep gedekolleteerd; in de uitsnijding een vuurrode korsage. Hilde geeft geen kik, probeert zich alleen zo goed als 't gaat te verweren, maar is al gehandikapt door de ene hand, die ze voortdurend voor haar ene oog moet houden, en het andere oog dat vertroebeld is door ongewilde tranen, bovendien kan ze ook nauweliks uit de voeten door de loden klompschoenen het enige wat ze aan haar lijf heeft.
André heeft nog alleen één lange lupine over, de rest is bij de geseling af-
| |
| |
gebroken. En met die ene lupine probeert hij enkel nog maar tussen haar benen te meppen, tot ze in elkaar krimpt van de pijn en ze de hand voor haar lege oog moet weghalen om zich met beide handen te kunnen beschermen tegen de striemende slagen van de lange taaie kunstbloem.
Zelfs de grootmoeder is er stil van geworden, slaat automaties 'n kruis, en staart met open mond, haar gezicht tot 'n masker vertrokken, naar 't weerloos stuk ongeluk, dat in 't nauw gedreven, tevergeefs steun zoekt aan de slingerende vogelkooi, - valt en overvallen wordt door de razende André Kaduuk, die haar onder aller ogen - behalve van de blinde - openspreidt, liever openbreekt, omkeert en haar in blinde woede van achteren neemt.
Dan komt eindelik de overbuurman van zijn stoeltje naar beneden, en nu kan hij de zwarte kap, die zijn gezicht bedekte, afzetten.
het is geen echte toneelkijker, al gebruikt ze hem daar wel voor, maar hij is niet van zilver en is ook niet zo klein. Ze zet hem aan haar gezicht (brengt hem tussen duim en twee middenvingers aan het oog - zo heet dat als de pink zó hieperbeschaafd en zoon luukse geworden is dat hij bij alle gelegenheden in gezelschap rechtuit blijft staan met een maanstenen lipring aan de wortel -:
wat een mimiek hè, die Faust, die Wijze Kater, die Jago, die soeffleur, die toneelknecht, die op de tweede rij vierde plaats van rechts, die, moet je zien hoe'n grime!)
Nee, het is 'n oud roestig verrekijkertje voor binnenskamers, met 'n dolgedraaid sluitspiertje - en ze ziet er ook niet zo veel verder mee dan met haar blote oog. Maar hij lijkt voor haar gemaakt: van de linkse silinder - tenminste links voor haar - is het leer, waar de handgreep mee omwikkeld was, eraf en is het koper blootgekomen, geblutst en groen uitgeslagen. Links: (omdat) het bolle vergrootglas aan de voorkant gesprongen is, waarschijnlijk verregaand verweerd en gehavend door het licht - bij licht vangt het gebroken glas prismaties kleuren op en lijkt het wel 't gekleurde inwendige van 'n grote knikker ('n proem, die voor 5 telt). Hilde kan ook maar één glas gebruiken, het andere is enkel maar sieraad: geen echt oog/geen echt kijkglas, louter voor de simetrie.
Zolang het rechteroog niet veel slechter wordt en niet een en al traan is, kan ze het toneel nog wel blijven volgen. Wat ze niet ziet, dat kan ze wel raden, denkt ze.
Met de verrekijker wordt het wel niet veel duideliker, maar 't lijkt dan
| |
| |
tenminste niet zo ver af, en zo is 't ook net alsof ze het ene oog dat ze nog heeft buiten de kas kan hanteren, alnaargelang waarheen ze wil kijken (de zwarte sluierstaartvis, negenoog noemt ze hem of argus in een mietologiese bui, die onbeweeglik met z'n hapsnoet tegen 't glas gedrukt in 'n hoek hangt, maar onderwijl toch heimelik z'n periskopies dopoog - naar haar toe - kan draaien) - - - zo gaat het buiten haar om, lijkt het, als is het een mechaniekje geworden waardoor ze zelf buiten schot en uit 't gezicht kan blijven:
Zijn vrouw is de stoep aan 't vegen, nee 't is geen werkster, die heeft ze niet; het is 'n aktief mens, dat liever alles zelf doet dan het anderen in handen te geven en dan werkeloos toe te zien. Ze interesseert haar niet, alleen in zoverre zij 'n aanhangsel is van hem en werkelik bij hem hoort, en de dingen doet waarvoor hij de tijd niet kan vinden of die hij zelf niet kan - alles, waardoor hij niet volkomen op eigen benen kan staan en van haar afhankelik wordt: hoe meer en hoe beter zij het doet, hoe minder hij wordt (in de ogen van Hilde) hoe minder hij van haar is. Bij haar kan ze daarom zijn zwakke plekken vinden:
ziet zij er op 'n dag goed uit - al is daar van zoon afstand weinig van te zeggen - maar zou het werkelik zo zijn dat ze er fleurig, en dat niet alleen, maar zelfs aantrekkelik, misschien wel verleidelik uitziet, (ze hoopt maar dat hij haar niet meer ziet) dan is dat ten koste van hem gegaan,,
zijn de kinderen soms 'n hele dag tuis / heeft hij 'n snipperdag / of is 't vakantie / verjaart er iemand / en heeft zij er eens, buiten zijn medeweten, iets bizonders van gemaakt, 'n verrassing zogezegd, - wat is er dan nog van hem over: af en toe mag hij meepraten - hij moet wel takties zijn om de vriendelike geste niet bot af te wijzen, hij dient zich dus in alles aan te passen - een komplimentje te maken; zonodig kan hij nog 'n aanmerking plaatsen, iemand iets opdragen, hoe dan ook, zíj maken of hij er is of niet / min of meer,,
zij ziet hem uren per dag, daar is ze immers z'n vrouw voor, en als ze er op wil letten kan ze presies nagaan hoe vaak hij (op 'n avond) z'n neus ophaalt, hoe z'n sokken stinken, welke stukken van de krant hij leest en welke hij overslaat, welk programma hij op de tévé aanzet, hoe hij slurpt als de soep te heet is, hoe vuil z'n ondergoed is, hoe lang hij op 't toilet blijft zitten, waarover hij praat en niet praat, dat is allemaal voor háár, zeker als ze al zijn zwakheden ziet (de kwetsbare plekken waardoor ze tot hem door kan dringen).
| |
| |
Maar dat andere deel van de dag, daar heeft ze buiten te blijven, dan gaat het niet om haar echtgenoot, dan is hij 'n wildvreemde, de man voor iedereen (voor Hilde) en daar weet ze niets van omdat ze op andere tijden te dicht bij hem is om hem nog ooit goed op te kunnen nemen - wat dat betreft is ze geen gevaar, maar wel voor zover ze hem misschien aanvoelt of begrijpt, erger: hem aksepteert...
Want wat blijft er dan nog voor Hilde over, als zijn vrouw zijn sterke zijde, zijn rechterhand zou zijn - aan één invalide heeft ze al genoeg, meer dan genoeg zelfs,,
stel je voor dat ze 't op zekere dag in haar hoofd zou krijgen om hem naar z'n werk te vergezellen, omdat ze, toevallig, toch boodschappen moet doen in de stad/ of
ook ergens 'n baantje aanneemt, in de buurt van hem, ‘nu de kinderen groot zijn en ik heel de dag alleen in huis moet zitten, zou ik eigenlik evengoed ook wel weer kunnen gaan werken... is er soms bij jou geen baantje vrij?’/
nog 'n kind zit er niet meer in, maar ze zou misschien iemand in de kost kunnen nemen/
hij zou (ongeneeslik) ziek kunnen worden, heel de dag (voor 't raam) in bed moeten liggen, en zij hem als 'n moeder, als 'n liefdevolle verpleegster zou verzorgen, nee hij zou zeker niets tekort komen, en ze zou hem ook eindelik voor zich alleen hebben,,
Nee, nee
Als ze 't eten maar aan laat branden, de kachel laat uitgaan, als 'n zoutpilaar 'n slinkende leksteen naast hem in bed ligt, formulieren verkeerd invult, gasten ergert met haar gekakel, zijn vrienden afschuwelik vindt, (zijn stille wanhoop voor oververmoeidheid aanziet en verslijt) en niets van zijn werkzaamheden begrijpt die buiten haar omgaan,,
van 'n trapje valt, als ze de stoep aan 't schrobben is, de emmer om laat kieperen, dan...
Het is nog licht. Ze heeft op hem gewacht, en als ze maar lang genoeg wacht moet ze hem tenslotte altijd 'n keer tuis zien komen:
hij zwaait (opgewekt) met zijn aktentas, misschien fluit hij wel, terwijl hij aan 't eten denkt dat voor hem klaar staat. Zij stond ook al buiten voor de deur te wachten. Hij geeft haar 'n zoen, 'n doodgewone niet al te dikke zoen, ze ziet het duidelik: hij pakt haar zelfs vast, met z'n armen helemaal om haar heen - z'n knieën moeten knikken als hij haar 'n eindje optilt, en als ie niet oppast springt direkt de knoop van z'n broek.
| |
| |
Ze laten de voordeur openstaan (ze willen dat ze nog verder blijft kijken; zeker om iedereen te laten zien hoe mooi weer ze spelen, hoe opgewekt en tevreden ze zijn met elkaar, bijna volmaakt - hun geluk kan niet op, de berg rijstebrij, 't geluk in hun tripleks kabouterhuisje.) Ze blijft kijken,,
met het slechte glas voor 't goede oog, -
Ze kijkt, met het holle verkleinglas voor, naar haar linkerhand op het gebarsten hout van de vensterbank, 'n klein vies-roze poppenhandje met zwarte kootjes; de nagels lijken nu wel niet zo kort afgebeten - - wel tuis hand van mij, de groetjes, een handkus voor de gevierde aktrise in dit middeleeuwse blijspel: behouden tuiskomst van een edelman, hij zei dat ie niet dansen kan, dat is één...
ik zal 'm nooit van m'n leven krijgen, dat weet ik nou wel, ik besta niet eens voor 'm... hij heeft niets, maar dan ook niets met me te maken. hij leeft gewoonweg in 'n andere wereld, daar aan de overkant... voor hem is alles in 't reine, pasklaar, 't klopt als 'n rekensommetje, de klerk, en toch geen verzekeringsagent...
De grootmoeder: over wie heb je 't nou weer, jij ook altijd met je heldenverering, doe liever wat nuttigs, zet 'ns 'n tas tee voor je grootmoeder, of ga breien, dat deden wij vroeger toch ook, waarom zou dat nou niet meer kunnen, je blaas zal er niet van scheuren, wees maar niet bang... got, voor zo iemand als jij is er toch genoeg te doen in de wereld, wij ouwe mensen kunnen niet meer, dat is erg genoeg, voor ons is er niets meer te beleven, maar dat zo iemand als jij, ik zou zeggen toch nog in de bloei van je leven, kind, je hebt nog 'n heel leven voor de boeg, dat je je nou alsmaar muizenissen in je hoofd haalt waar geen mens iets aan heeft, 't is goedbeschouwd eigenlik godgeklaagd...
Hilde hoort haar niet eens meer, zegt nog hardop: 't toneelseizoen is bijna voorbij - en gaat de kamer uit, de grootmoeder mag in haar eigen vet gaar smoren -; ze laat haar verder spinnen.
ze durft niet te blijven kijken: op het fietspad staat 'n vrouw, die er niet meer zo jong en verwaarloosd uitziet - - - op 't trottoir, iets hoger dan zij zodat ze tegen hen op moet kijken, staan twee politieagenten, de duimen in de koppelriem; en met 'n ongelovig, welwillend gezicht horen ze haar aan, hoe zij met 'n huilerig en zwart slapeloos gezicht iets probeert uit te leggen. De een, de jongste van de twee, pakt
| |
| |
haar al ongeduldig bij de schouder, maar ze wil niet op 't trottoir komen. Hilde hoort haar in 't voorbijgaan klagend verdedigen: maar ik ben alleen, 'n vrouw alleen...
als ze niet moest, zou ze zeker 't grote warenhuis niet binnengaan, om daar tussen de rijen opgehoopte kooplustige bijna bloeddorstige vrouwen, die nog alleen oog hebben voor hun boodschappentas en de reklame-artikelen, tussen de ene rij afdrijvende en de rij aanstouwende klerenlijven vermorzeld te worden - in die heksenketel; ze komt er niet meer levend uit. In 't gedrang raakt ze haar eigen handen en voeten kwijt - die hebben anderen ingepikt - alleen haar hoofd drijft nog (ontzield) in de lingerie-afdeling rond. (Ze zou iets willen pikken, maar ze durft niet). 't Oude vrouwtje is nog niet helemaal dood zo te zien: ze heeft van ellende haar gezicht binnenstebuiten gevouwen: 't ziet eruit als de binnenkant van 'n lekke bal; in haar apenhandje heeft ze 'n leeg zwart kanten boodschappennet.
halverwege de trap naar de tweede etage staat 'n kast, 'n soort jukeboks, alleen heb je hier onder de plastik kap 'n troep aangeklede apen, die, als je er 'n dubbeltje ingooit, beginnen te dansen - voor 'n dubbeltje in de gleuf 'n apedans van 'n minuut, dat is heel wat voor 'n kinderziel,, nou, als er iemand hier 'n brief in de bus duwt, kun je ook zien hoe ík in huis sta rond te dansen, en dat wel langer dan 'n minuut, 't moet wel 'n fraai gezicht zijn, áls iemand 't zou zien... maar hij weet het, hij zit zich natuurlijk te verkneukelen... nee, dat is niet waar, hij zit zelf genoeg in de put, nee, deze keer zoekt hij werkelik steun:
hij voelt zich helemaal in de hoek gedreven, weet niet meer waar ie 't zoeken moet, hij heeft zelfs z'n zoontje van kant willen maken, uit wraak, tegen zichzelf, got, ik wist niet dat 't al zo ver met 'm was, hij is nu onder behandeling, en wat voor behandeling ze melken hem gewoon uit - hij wilde alles ongedaan maken, alles achter zich vernietigen om opnieuw te kunnen beginnen, ja dat wil iedereen, kon 't maar, maar nee je wordt steeds zwaarder, je wordt je eigen ballast en denk maar niet dat je nog van de grond komt... met 'n schone lei beginnen, hij wel...
(zolang ze nog naar je kijken ga je dood, zonder pardon, niemand ontziet je, en je bent dood als er niemand meer naar je kijkt of alleen nog met dode ogen...)
Dagenlang is ze er weer door van haar stuk gebracht, door die ene brief raakt ze al buiten zichzelf, al verzet ze zich er nog zo heftig tegen;
| |
| |
telkens is ze weer even weerloos en op niets voorbereid.
Het kruipt in haar/hij kruipt in haar vel - ze voelt hem bewegen, voelt ook vaag zijn gedachten in haar, hij loopt met haar benen; en zij zit in 'n bijna eeuw oud vel verpakt, in háár vel, in 'n stoel 't einde af te wachten, 't begin misschien...
misschien zijn er dagen voorbijgegaan zonder dat ik 't gemerkt heb, 't gaat vanzelf...
ze maakt 'n danspas, gaat als boompje staan: op één been, met één wandelschoen in het vloerkleed geplant, de ander tot haar knie opgetrokken, de armen bij elkaar boven haar hoofd, wiebelend als 'n echte boom, de armdikke takken bewegen in de wind ('n kolonie zwarte mieren krioelt langs de stam, verdwijnt ergens halverwege in een ovaal gat - de boom is dood, uitgedroogd, en uitgehold de schuilplaats voor ongedierte, dat haar van binnenuit verteert: als ze een beest doodslaat, zodat er 'n bloeddruppel met trekkende pootjes op het gladde hout kleeft, wijkt de zwarte stroom even links en rechts opzij, maar weldra is 't lijkspatje bedolven onder 't leger gelijken; zelfs 'n brandende lusifer, die er toch tientallen ineenschrompelend omlaag doet tuimelen, stoort hen maar nauweliks in hun massale levenswerk), in de vork van de takken hangt haar hijgende hoofd, de boventanden diep in de vochtige onderlip: ze wil rustig lachen, maar ze kan haar gezicht niet ontspannen zoveel moeite kost het haar om niet te vallen; - ze wankelt...
- dat ben ik... en daar, dat ben ik ook...... en dat ben ik, zie je me, naast Karel... die is ook nooit veranderd......... dát was ik toen ik nog jong was... zou je niet zeggen hè, dat ik nog ooit zó geweest ben (: permanentkrulletjes, vrij dik, 'n jurk tot halfweg tussen knieën en enkels, gebreide sokken, platte schoenen, 'n hoge taille, 'n brede strik op de buik, de armen om de schouders van 'n man met 'n knevel en 'n brede gemaakte grijns, aan de andere kant 'n andere vrouw met eenzelfde rond en glad uiterlik)... was ik eigenlik mooi vroeger, dat kun je zelf zo moeilik zeggen, niet, wat denk je, Hilde?
- nou nee, dat vind ik nou net niet, 'n goed gerezen keek, lijkt me zo
- wat?
- moet 'n lekkere taart geweest zijn,... maar waarom moet u toch elke
| |
| |
week al die fotoos uit de ouwe doos zitten te halen, je ziet toch geen verschil tussen
- ik 'n lekkere taart?... dus jij vind dat ik helemaal niet knap
nou knap is anders
- was, d'r waren er toen genoeg die daar toch anders over dachten kijk
- dat had u gedacht... maar u moet de fotoos wel niet onderste boven houden ook al zijn 't oude vlammen die u zit op te rakelen
- hoe durf je
- dat zie je toch, daar is weinig durven aan, kom
- maar was ik dan helemaal niet mooi,
- nou ja liefde is 'n beetje bijziende, zelfs 'n stekelvarken
- hoe kun je dat toch zeggen ik begrijp jou niet
- kom oma, niet zeuren
- zeiden ze dat dan alleen maar om... ik dacht zelf toch
- dat zei ik toch, weet u dat nou nog niet, zo oud en nog trapt ze erin
- dan lijk ik toch op jou
- kan zijn, och, misschien zijn we van 'tzelfde deeg gebakken, maar nee 'n schoonheid kan ik er toch echt niet in zien
- maar vroeger
- niks te vroegen... hé daar kruipt 'n beestje
- waar?
- daar op uw boezem
- ik heb geen boezem en daar kunnen geen beesten kruipen
- ik zag 't toch echt, nee geen luis, groter, ik geloof 'n bloedzuiger
- o bah, nee
- ja die kruipt in uw oor als u slaapt en zuigt u helemaal leeg
- dat zou jij wel willen hè. maar ik slaap nooit
- kom, hier met de fotoos, 't puzzleuurtje is voorbij, bedtijd
- blijf af, jij altijd
- nu moet u 'ns goed horen, ik ben hier niet voor de lol, die kan ik bij u wel op... alles op z'n tijd, oma, ik moet weg en alleen kunt u toch niet zitten kijken
- waarom niet?
- dan laat u ze maar vallen, en bovendien maakt u 't toch alsmaar mooier dan 't is, me dunkt, 't is mooi genoeg geweest
De grootmoeder houdt benauwd 'n familieportret tegen haar gezicht gedrukt, alsof ze er haar gezicht mee wil beschermen en tegelijk haar familie tegen de grijphanden van Hilde, en veertig gezichten in rijen boven elkaar maakt ze nat met haar tranen en haar vochtige mond en neus,
| |
| |
ruilt het voor 'n trouwfoto, en maakt die ook nog nat, voordat Hilde kans ziet ze allemaal uit haar handen te trekken,,
Zelf is ze er nog veel langer mee bezig, op haar eigen kamer, waar de grootmoeder geen weet van heeft - dat ook niet mag weten:
Van de grote stapel fotoos, die ze in de la van het nachtkastje achter slot bewaart, houdt ze er (elke keer als ze er weer mee bezig is, als 'n soort patience, dat alleen maar uitkomt als ze foezelt, als ze voor zichzelf valsspeelt) telkens drie fotoos over,,
als ze de hele reeks weer eens herzien heeft, en feesten / en partijen / en vakanties ver van huis / of dichtbij ergens aan het strand, overbelicht, met drie of vier anderen veel te licht uitgevallen zodat niet meer te zeggen wie wie is, in het zand / 'n onbewaakt ogenblik tijdens 'n opgepept dinee / huilebalk in kleuterpakje / klassebijeenkomst / stipje onder 'n bezienswaardige toren / of torenhoge heraldiese leeuw / staande hand in hand met 'n aangetaste stenen Apollo / zittend naast 'n herdershond / tussen die / temidden van weer anderen / maar zelden alleen / voor het huis / achter het huis / met de vader veel te groot vóór haar op z'n hurken / driejarige / en achttienjarige / bruidje / en volksvrouw in 'n mislukt toneelstuk / treurige toeriste / kwasi-vrolike badgast / zuster / dochter / kleindochter, van alles wat /,
door elkaar gemengd heeft - brengt ze er weer 'n nieuwe volgorde in aan, tot alle mogelikheden uitgeput zijn, ze als opgeverfde non verkleed, en na alle andere verkleedpartijen (op school moest ik bijna altijd de rol van boosdoener, roofridder, vrouwenverkrachter, of huistiran spelen, omdat ik er blijkbaar 't uiterlik en de stem voor had) gegekt en voor schut gestaan heeft, in alle grootten en alle mogelike leeftijden. - Na zoon schwitsch-partij blijven er altijd die drie fotoos over, die overal buiten vallen:
de mislukte: Er moeten twee verschillende opnamen over elkaar heen gemaakt zijn: geen enkele figuur is presies te onderscheiden - jongensbenen (?), 'n jurk (?), vlekken gezichten van wie (?); in de linkerbovenhoek is één gezicht iets duideliker, en op 'n bepaalde manier dicht onder de lamp gehouden is er 'n neus, 'n mond, 'n paar ogen en bebophaar te onderscheiden; - er zijn nog vette vingerafdrukken van vorige bezichtigingen op achtergebleven.
Deze foto van 8 bij 6 is de middelste van de drie en is ook de enige met 'n kartelrand. Ook al kent ze hem van buiten, iedere keer is het weer de moeite waard, en mogelik ziet ze er op de duur meer in, wordt het
| |
| |
meer dan alleen maar 'n zoekplaatje (: waar zit de wolf verscholen die de grootmoeder heeft verslonden en in haar plaats in 't bed gekropen is, misschien dadelik ook roodkapje zal gaan verslinden, als ze tenminste zo onnozel is dat ze er intrapt, maar ja ze ziet niet al te goed, en waar is hij - hij is op 't eerste gezicht niet te zien)
het negatief: Deze is nooit afgedrukt
omdat ze het vergeten is
omdat ze het (misschien) niet durfde
omdat het al lang weer voorbij was en doodgebloed (stelde ze zich voor) omdat ze het nooit gewild heeft hem anders dan tegen het licht te zien: zwart als wit, wit als zwart, alsof hij nooit echt bestaan heeft zo vreemd doet het aan, - en zonder licht is het mogelik in dat bijna egaal, glimmend zwart van alles te zien, wat ze maar wil, door de oogharen in dat onontwikkeld donker: de vage gestalte - - - die zo steeds van vorm /van gezicht verandert, en voor haar begint te leven
de derde: Zij zelf - het positief, of objektief. Erg licht door de vele kale lampen die er toen gehangen hadden, in die onderaardse gewelven. Willibrordusput, bronwater, te drinken uit 'n tinnen kroes aan 'n ketting, waar tevoren al duizenden andere lippen aan gesabbeld hebben, 'n kettingkus - haar te vies.
Hilde staat vooraan links: in 'n lange witte broek, de ene voet uit gewoonte haaks tegen de binnenkant van de andere, van fotomodellen afgekeken; 'n openhangende zeiljopper, 'n mohairsjaal; de rechterhand niet losjes langs haar heup maar ingetrokken opgehouden op hoogte van haar middel bij de zak die er niet inzat; gezicht: en profile, onderlip naar binnen gezogen (lachte ze?) en daarom 'n spitse ver vooruitstekende kin; in de gauwigheid gekamde kroesharen; 'n zonnebril op, 'n schaduw op haar wang;
- ze merkt dat ze onder 't bekijken van de fotoos telkens onbewust de uitdrukking van 't gezicht op de foto aanneemt, en nu ook haar onderlip naar binnen gezogen heeft en de boventanden erin heeft staan zodat de huid om de kaak strakgetrokken wordt, en zij grimmig lacht, terwijl ze eigenlik helemaal niet lacht -
de linkerarm lijkt er wel aangeplakt, in 'n onnatuurlike houding gehouden; ze heeft 'n strooien hoed in haar hand, 't elastiek waarmee hij onder haar kin vast moet zitten bengelt eronderuit; de dop naar voren neemt 'n
| |
| |
groot rond stuk weg uit het spijlhek erachter, maar het was eerst en vooral bedoeld om het gezicht te overlappen van de (jonge?) man tussen de openstaande poort achter hem en de hoed.
Hij, tenminste een lijf van voet tot nek, staat op de tweede tree van boven - het zou 't onderlijf van willekeurig welke andere man kunnen zijn, niet meer dan 'n donkere trui, twee handen die ook 'n strooienhoed voor 'n buik houden, gebogen knieën in waarschijnlik is 't 'n antrasietbroek, dichte schoenen.
De ruimte is van grauw sement, in 'n boog boven hen.
De drie fotoos vormen 'n drieluik voor haar, met het negatief altijd in 't midden; met de zijvlakken kan ze alle kanten uit.
De schaduwzijde van de heiliggemaakte kelder valt samen met haar kamer heeft ze wel eens gedacht. Het hek staat (nog) altijd open, en nooit laat ze haar arm zakken. Nooit.
Daarom kan ze er telkens weer naar zitten / liggen kijken.
Wil ze goed zien wie het zijn dan moet ze de meer duidelike portretten ondersteboven houden, want het komt uitsluitend op de ogen aan, de aanverwante bijgeplakte onderdelen als neus en mond, en ook de handen eisen door hun verkeerde dwz bedachte houding teveel aandacht op, - maar 't hoofd omgekeerd (handstand, of in ‘vogelnestje’ in de ringen, of zoals ze vaak doet: gewoon bukken en tussen haar benen door kijken) schijnt alles rond de ogen weg te vallen, is dan nog slechts bijkomstig, 'n passepartout, zelfs de wenkbrauwen blijven als niet meer dan roetvegen onder de ogen over, - de oogballen rusten, zweven op de wimpers en worden tegelijk groter, donkerder, toegespitst op het lichtpuntje middenin, dat niet groter is dan 'n speldeknop; de bovenkant 'n dun onbeduidend streepje,,
maar nu is tenminste te zien wat er achter die blik, die geen blik meer is maar enkel nog ogen, schuilgaat, wat anders opgaat in de rest van elkaar tegensprekende gezichtslijnen, vouwen, verdraaide krullen en gaten,, (vier ronde kopjes boven vier poppenlijfjes, gespannen rechtgehouden door 't voorgelogen vogeltje - de oudste het hoogst, die onder haar komt zit met flodderige kousjes op de tafel, en zij onderaan in 't midden, de bangerik met 'n lappen hond in haar knuistjes gestopt om haar even af te leiden)
omgekeerd: op het voorhoofd 'n halfopen mond, verbaasd, nog voor het zal beginnen te huilen, natgelikte gezwollen lippen, bij alle drie 'n
| |
| |
grote bos haar onder hun gezicht geplakt, terwijl er bij haar op de halfkale onderkant maar 'n paar dunne haartjes hangen waar nog 'n grote strik in gefrunnikt is, 'n gesteven lint dat als vleugels onder haar oren uitsteekt. Vier dikke lijfjes zweven los boven de bolronde koppen uit; de oudste het laagste en de middelste luchtballon is Hilde: één van de kleine vier (toen nog vier) op briefkaartformaat (ik moet die andere er omheen maar 'ns wegknippen...)
'n klein gaatje in 'n schoenendoos, doorzichtig plakband over het ruitje bovenin -
ontwikkeld in 'n donkere kamer:
Er is van alles in: 'n interieur dat ze zelf bij elkaar geknipt en geplakt heeft. Geboeid staart ze door het kleine gaatje naar 't onbekende wereldje dat ze tussen beide handen vast kan houden,,
dat steeds verderaf komt te liggen (steeds verder van haar verwijderd) en zich zienderogen uitbreidt - langzamerhand begint dat landschap kaleidoskopies te bewegen, en bedrieglik te verdraaien, - ze gaat er geheel in op maar ze kan het geen ogenblik stilhouden om vast te stellen wat het presies zou moeten voorstellen - het verandert aan een stuk door,,
en terwijl ze kijkt wordt ze steeds meer van buitenaf in het kijkkastje binnengehaald (door het kleine lichtgaatje in de angstige ogen), verandert het (kinder)gezichtje in 'n mallemolen - er wordt gespeeld, gestript, opgetreden voor niets en niemendal: klein en groot, vriend en onbekende raken door elkaar gehutseld, het een valt samen met het ander,,
hoe groot ook en breed uit elkaar getrokken krimpt ze ineen tot een tweejarige, één van de vier die wordt vastgelegd voor de toekomst,, ze wordt steeds meer van binnenuit de aartsgrote rarekiek (buiten haar) ingehaald -
ze is er zelf bij, weet klaarhelder, zonder dat ze zich ertegen kan verzetten, dat ze zo de macht over zichzelf verliest - - - nu, gotweet wie met nog meer aandacht de foto bekijken van toen ze nog maar net kwam kijken en zich met grote angstogen met open ogen moest laten bedotten door de eerste de beste huisfotograaf en ze haar zo en niet anders zien alsof ze nooit de kans gehad heeft om anders te worden dat wil misschien zeggen in zichzelf in te groeien (uit te groeien) zodat ze nu 'n vreemde voor hebben. Omdat het eens en voor altijd vastgelegd is zodat
| |
| |
iedereen denkt te weten aan wie hij toe is tegenover haar en zij niet weet over wie ze het hebben.
en dan ga ik de stad in, wacht met de schrik om m'n hart of er niet iemand is, 't moet maar, ik heb er lang genoeg over nagedacht, iemand aan wie ik me kan geven, verkopen, weg kan geven zodat ik tenminste voor even helemaal wordt opgeslokt, wordt genomen, onverschillig door wie, 'n dronken soldaat, die met z'n ziel onder de arm rondloopt, iemand anders durf ik uiteindelik toch niet aan te klampen,
ik pak hem bij z'n mouw, er is niemand anders in de buurt, hij duwt me 't trapportaal in van een of andere flat, ik heb maar amper kunnen zien hoe hij eruitziet, ze zijn allemaal eender in uniform, ik herinner me 't nog, hij drukt zich tegen me aan, maakt me van steen, keihard, ik sta tegen de muur gedrukt, ik had 't heel anders voorgesteld,
als hij nu maar onzichtbaar was, en ik hem alleen maar voelde, meer niet, en niet al die harde knopen, alleen maar 'n zwetend hebzuchtig lijf in 't volslagen donker, in 'n vreemd huis, verkracht me, doe iets met me, ik heb 't gewild, in gotsnaam verkracht me dan, nu, die tong, die klamme handen, die rooie ogen, die haren, nee, ik kan niet, die dubbele tong die liefste wil zeggen, liefste, hij heeft me niet eens gezien, liefste, nee ik kan niet meer, maar 't is niet meer tegen te houden, ik kan ook niet roepen // 't licht gaat aan, iemand staat ergens boven ons in de deuropening, 'n vrouw roept iets, hij glijdt langs m'n heup, langs m'n trillende benen omlaag, zakt in elkaar / ik ren weg, zover mogelik van hem vandaan,,
In 't donker als niet alles zo verschrikkelik goed te zien is zoals overdag, wanneer elk ding - elk ding, elk gebaar, iedere persoon - afgetekend apart staat, naast elkaar gezet, zo scherp afgebakend dat zij niets echt kan aanraken,, alles vaststaat, en zij ertussen in, in een levenloze orde waarbuiten niets bestaat en waarbinnen niets meer kan gebeuren als het licht is,,
|
|