| |
| |
| |
5 Stilleven in mij
en... hij dringt het huis binnen. Hij zoekt zolang tot hij ergens een opening vindt, 'n raam dat niet al te goed gesloten is, al is 't aan de achterkant van 't huis.
Onverwacht komt hij de kamer binnen, terwijl zij op niets verdacht......
...Ze leeft er alleen in het huis op de rotsen. Aan de kant van de zee is het geheel van glas zodat zij altijd een uitzicht heeft op zee, zover het oog reikt, zelfs al zit ze in bad of is ze tee aan het zetten. Een vrouw alleen in een immens groot huis, samen met haar trouwe spaniel, temidden van kostbaarheden en dierbare herinneringen.
Eens in de zoveel tijd komt een van haar vrienden langs het smalle rotspad naar boven om samen met haar van het prachtige uitzicht te genieten en haar verhalen te vertellen over wat er verder buiten haar om in de wereld gaande is.
Op onze vraag antwoordt ze dat ze gelukkig is alleen en dat ze voorlopig beslist niet aan trouwen wil denken, ze is al blij dat ze haar vorige ongelukkige ervaringen kan vergeten...
Een paar keer in het jaar zoeft ze in haar snelle jaguar over de highway om in Hollywood op een of andere party ter hare ere gegeven enige bekenden te treffen en zich voor één nacht in het woelige leven te storten,
| |
| |
of op weg naar familie...
Ze staart nog 'n tijd naar de foto waarop 'n filmster, vrolik omgekeerd in 'n reuzengroot bad ligt te spartelen; achter haar is door de glazen wand de branding te zien die schuimend stukslaat op de rotsen.
puur natuur.
Afwezig bladert ze verder, van voor naar achter, en weer van achter naar voor: een overrompelend geraffineerde geur... voor hem... als u het echte shirt draagt... wij spreken uw taal... / ... aroma waar iedereen van geniet...... / ...... ALS NIEUW ...... / ... voor mannen met stijl...... lange of grote mannen...... sweaters... KING-SIZE- ...... koel, opwindend - fris als 'n oceaanbries, f 4,50...... mannelijk aroma..... onder 'n mannenwang waarover welgedaan 'n hand strijkt........................ 'n verleidelijk gekapte vrouw de ogen uitnodigend opgeslagen, 'n groot gevuld glas in de hand, lange zwarte handschoenen tot over de elleboog, de schouders onbedekt, op het marmeren tafelblad 'n fles en 'n houten plankje met anderhalve groene sitroen erop - Nu. Rum in een nieuw licht...... vraag erom. leun dan achterover. relax. en hef uw favoriete drank. Ze leunt achterover en laat het tijdschrift achteloos op de grond glijden. Er staat wel 'n glas water voor haar op tafel, maar niet om eruit te drinken. Ze blijft nog 'n tijdje zo zitten, maar kan tenslotte niet eeuwig bewegingloos blijven - waarom kan dat niet, wie zegt me dat ik iets moet moet doen - bijna zonder gedachten, traag als 'n vetplant.
Ze maakt 'n watje nat in 't glas water en begint haar gezicht schoon te maken; 't dageliks seremonieel voordat ze gaat slapen, 'n korte avonddienst. Ze neemt er de tijd voor; ze doet het altijd zorgvuldig, met bestudeerde gebaren, want als ze voor de spiegel zit, liefst uit het licht tenminste de lampen niet recht op haar gezicht gericht, dan wil ze anders zijn: 'n kalme vrouw met beheerste, jazelfs verfijnde gebaren, zachte handen die liefkozend langs haar hals, over haar huid strijken (ze zit aan haar kaptafel: ze maakt zich mooi - 'n doorschijnende huid en lange glanzende haren, zwakglinsterende sieraden die nauweliks opvallen, slechts af en toe flonkeren in 't kunstlicht en de huid van haar dekolleté doen opglanzen; glimlachend droomt ze al van 't feest straks, de muziek, het stemmige halfdonker, de bewonderende blikken...)
Haar bril heeft ze afgezet. Snel en handig laat ze haar oog in haar linker handpalm glijden nadat ze 't met haar rechterhand uit de kas gedrukt heeft, - 't doet altijd even pijn als ze geprikkeld de lege oogkas dicht- | |
| |
perst. Ze kijkt naar de glazen oogappel, er is geen vlekje of krasje op te zien - ze kan het ook niet zo goed zien, omdat haar rechteroog is beginnen te tranen - en bergt het op in een roodbruin fluwelen sieradenkistje. Ze heeft het ook wel eens 'n nacht ingehouden, maar dat doet ze liever niet meer, - de hele dag liep ze rond met 't idee dat haar linkeroog wel twee keer zo groot geworden was, zo had 't harde glas de holte beurs gedrukt, vooral omdat ze ook nog bijna de hele nacht op haar linkerzij gelegen had.
het is nog niet zo laat, maar toch maakt ze zich al klaar voor de nacht. Ze heeft haar gezicht verzorgd, haar baby-doll aangedaan - 't is maar goed dat niemand me zo kan zien, want ik zie eruit om op te schieten, ik ben ook veel te grof voor 'n baby-doll - en heeft haar glazenoog opgeborgen. Toevallig vindt ze met haar hand, die zomaar wat op het tafelblad trommelde, midden tussen briefpapier en drukwerk de bruine uil: zo glad als 'n knikker, rondom afgesleten en 'n stukje van z'n oor af - de glazen skarabee, waar ze vaak mee speelt, die ze ooit eens uit de la van vader weggehaald heeft; Hij voelt koel aan in haar hand, ze houdt hem tegen haar verhoofd / op 't zelfde moment kijkt ze in de spiegel en als ze de donkere holte in haar gezicht ziet en het uiltje boven haar neus, valt haar iets in: met de ene hand spert ze de oogleden vaneen en zet er de glazen uil tussen - het past presies; het prikt wel in haar vlees bovenin, maar hij vult haar oogholte helemaal, (en ze ziet er zo uit als 'n spookachtig vrouwenmonster uit een of andere film, die in 't holst van de nacht 'n schrikbewind voert in 'n groot kasteel). De uil blijft er onbewogen onder, staart even stompzinnig voor zich uit.
'n Ogenblik heeft ze moeten lachen, maar al gauw wordt ze er stil van naar die vreemde tronie naar die starende uilenogen in haar eigen oog te moeten kijken, en vergaat haar de lach, die als 'n starre grimas over haar gezicht blijft hangen - dat ik opeens zó kan veranderen... of zie ik er anders ook zo vreselijk uit?... ik ben er misschien al teveel aan gewend, en zie het zelf niet meer -
Ze haalt daarom weer het zwarte ooglapje tevoorschijn. Ze heeft het lange tijd niet gebruikt, maar nu heeft ze 't zeeroverslapje toch weer nodig. ik kan beter 'n masker maken van twee lappen, dan heb ik tenminste ook geen last meer van 't licht smorgens..... ik moet dan wel oppassen dat ik me niet verslaap als ik niet door 't licht wakker word, zeker nu 't tegenwoordig vroeg dag is......... dat licht ook altijd, ik heb
| |
| |
er de hele dag hoofdpijn van...... 't vreet de hele kamer leeg... maar ook mijn hoofd, m'n hele hoofd is leeg van binnen, leeggeslurpt...... tot kalk......
Ze zet het uiltje op het schap voor de visbak; ze heeft zich willen inhouden en hem niet uit kwaadheid door de kamer slingeren, dat kan ze wel met de stuiter doen, dié is er tenslotte voor. Ze kan hem zo op 't eerste gezicht nergens vinden.
Praat ze hardop tegen zichzelf, als ze tussen de dekens stapt:
...zo... heb ik weer al mijn vijf ogen in orde... brilleglazen gepoetst, m'n goede oog gaat slapen, 't kwaaie... ik bedoel, 't glazen oog ligt in 't doosje, da's dan ook weer versierd... en 't vijfde, oh 't vijfde... hetoog dat ik had...
(Maar dat Herman stukgeschoten heeft - midden in de roos, de zwarte bloedende roos:)
hilde is veertien, twee-en-half jaar jonger dan Herman. Eigenlik is ze de derde oudste, en tegelijk de derde jongste, maar Alfons, de oudste, is al jaren uit huis weg, en zij weten niet waar hij is; er wordt ook nooit over gepraat, ze mogen blijkbaar niet weten waarom hij er nooit meer is - hij wordt doodgezwegen, alsof hij zelfs nooit bestaan heeft en alsof de lange, bleke jongen, die op de fotoos altijd ergens achteraan staat opgesteld, nog minder telt dan 'n vreemde.
Nu is Hilde de tweede, bijna de oudste dus, zeker zolang Herman er niet is. Hij is 'n jaar lang op 'n internaat geweest, zo wordt 't tenminste genoemd. Dat hadden de ouders zo beslist. Vandaag is hij voor 't eerst weer terug. Alles is nog 'n beetje onwennig voor hem, het huis lijkt ook zo popperig klein nadat hij zo lang 'n groot gebouw gewend is geweest. Hij loopt iedereen voor de voeten omdat hij niet weet waar hij 't zoeken moet, en waar hij kan staan of moet zitten, maar iedereen ontziet hem en is voorlopig nog vriendelik tegen hem als tegen iemand die voor even te gast is. Als ze savonds laat naar boven gaan vraagt Hilde door 't dakraam, vlak naast het zijne, of hij zin heeft om nog even wat te komen praten, of heeft hij het gevraagd - in ieder geval waarschuwt ze hem geen lawaai te maken met de deuren, anders... pa en ma, die horen alles en als die te weten komen dat ze bij elkaar op de kamer komen... (Ze weet niet wie ze laat komen).
Hij was al uitgekleed, maar hij wacht ekspres nog wat langer. Het is 'n beetje kil zo met alleen 'n dunne piama aan, ook al is 't 'n warme dag
| |
| |
geweest.
Zij ligt al in bed, met 't licht uit. Hij laat duidelijk horen hoe koud hij 't heeft, zodat hij niet al te lang kan blijven. Ze houdt haar adem in om niet te laten merken hoe gespannen ze is. 'n Zwak schijnsel dat vanbuiten door het raam komt maakt dat hij haar gezicht vaag kan zien, als 'n bleke vlek - al zullen haar wangen wel vuurrood zijn, zoals altijd.
't Kleine zusje naast haar slaapt al uren, er is alleen maar 'n bobbel onder de dekens te zien tegen de muur aan. Ook Hilde is niet meer dan 'n dekenrups met erboven 't hoofd los op het kussen. Hij gaat op de rand van 't bed zitten, in de bocht van de verhoging. Hun adem is duidelik te horen in de stilte, die nog eens zo stil is nu ze zwijgend bij elkaar zitten in 't donker. Hij fluistert 'n paar woorden. Ze voelt door de dekens heen dat hij rilt. Ze is nieuwsgierig, niet zozeer naar wat hij allemaal te vertellen zou kunnen hebben, maar meer naar wie hij eigenlik geworden is, - hij is zolang weggeweest. Lange tijd is hij alleen maar 'n nadreun geweest die soms nog in haar hoofd rondspookte, ze wilde zo snel mogelik alles van hem vergeten, zelfs wat hij haar allemaal had aangedaan.
Nooit zal ze iets kunnen vergeten, zelfs 't kleinste voorval duikt weer even levend op - er is alleen maar 'n aanleiding voor nodig om het een en het ander, om alles weer tevoorschijn te roepen. Nu nóg trilt ze van intense haat, de haat die ze tegen hem voelde, toen kon ze 't nog zo noemen.
Na jaren beginnen die kleine dingen pas werkelik in haar te werken, ze leven weer op, eens zo groot, nu ze 't zelf kan zien gebeuren.
Ze schuift haar vingers in elkaar, niet om te bidden dat heeft ze ondertussen wel afgeleerd, maar om zich sterk te maken, en zich te kunnen beheersen.
Eigenlik wil ze helemaal niet met hem praten: wat moet ze hem zeggen - zeker nu hij plotseling na die paar woorden, alleen al door die toon van hem, voor haar weer de oude geworden is. Ook al ziet ze hem niet duidelik. Hij is enkel 'n schaduw tegen het lichte dakraam; bij z'n oor de maan als 'n keukenlamp.
Ze weet dat hij alleen maar 'n piama aanheeft. Toch is hij veranderd zo voorzichtig als hij praat en doet - hij is sluwer geworden, achterdochtiger.
Ze kan zich niet vrijuit ontspannen, ze weet maar al te goed dat hij haar
| |
| |
ogen kan zien, dat ene oog, en ze voelt haar mondhoeken trekken, en dat ze daarom hortend praat. - Hij is zo dicht bij haar, zoals ze hem nog nooit heeft meegemaakt. Zijn zachte toon verrast haar.
Hij gaat verzitten, en schuift daarbij nog vaster tegen haar buik aan. Ze wil wel, maar durft toch bijna niet nog krommer te gaan liggen om hem toch maar niet tegen zich aan te voelen. Ze kan niet volgen wat hij aan 't vertellen is. Hij is teveel aanwezig. Wat ze antwoordt weet ze niet, het slaat nergens op. Het gaat erom te blijven praten, hem weg te praten, en híj zoekt steeds andere dingen, ook al moet hij ze verzinnen, - hij wil eigenlik over háár praten; hij heeft straks gezien hoe groot haar borsten geworden zijn onder haar truitje, hij wil er met haar over praten, dat heeft hij al 'n tijd geleden bedacht, ook daarnet nog, toen ze hem vroeg te komen en hij zat te wachten, - daarom moet hij het ergens anders over hebben, zodat ze de indruk krijgt dat alles voorbij is en 't weer gewoon is.
Met zijn ene hand steunt hij over haar heengeleund tegen haar rug. Zij rilt ook. Ze ziet hem niet, alleen 't zwart voor haar dat steeds sneller is gaan fluisteren, - wel de gaping in zijn broek, gaat het daarom - en hij praat maar, de kamer zit afgeladen vol van zijn-haar gefluister, 'n fuga, over haar, over school, hoe het tegenwoordig tuis is, of alles tussen iedereen nog hetzelfde is, over meisjes in 't algemeen... Ze geeft niet mee.
Het wordt laat, ik ben moe, ik zal maar terug naar bed gaan - zo heeft hij het zich voorgesteld (dan haar zoenen, haar voelen...) maar nu moet hij 't zeggen, omdat het anders niet vanzelf verder gaat - ik krijg kouwe poten - ja, ik ga ook slapen - (halflachend) mag ik 'n nachtzoen van mijn zusje, ik ben zo lang weggeweest - zenuwachtig lacht ze, wat 'n hoest wordt - och gek - ze trekt de dekens hoger over zich heen.
(hem zoenen, ja, z'n gezicht openzuigen, z'n tong eruit bijten, m'n tanden in z'n stierennek, en bijten, bijten - dat ie niks meer kan terugdoen)
- krijg ik geen zoentje, toe nou - z'n gezicht walgelik dicht bij haar, ze keert haar gezicht van hem af, en doet alsof ze meteen gaat slapen, - hij geeft 't op, durft ook niet meer goed aan te houden.... Zacht sluit hij de deur van hardboard achter zich, het hout buigt door als hij hem dicht trekt, en het zeil op de zolder piept onder z'n blote voeten.
Hilde hoort zijn deur dichtgaan, vervolgens 'n stoel verschuiven, 't dakraam gesloten worden, 't bed kraken. Ze kan weer tot rust komen. Met 'n vlammend gezicht en doffe slagen in haar borst kruipt ze tegen het warme slapertje aan, dat nergens wakker van wordt alleen maar zwak
| |
| |
kreunt als zij er dicht tegenaan gaat liggen, er helemaal omheen, om 'n grote beer van stof - ze neemt de hete beentjes tussen haar eigen benen in, die steenkoud zijn...
...steken, 't lijkt wel of er op 'n bel gedrukt wordt die 't niet doet, au, m'n hart wordt 'n speldekussen ik moet m'n ene borst afsnijden dan kan ik ook beter vechten
ik had 'm 'n klap moeten geven, waar iedereen bijstond, maar ik deed niets terug, niets, midden in 'n stampvolle tram, dan durven ze wel, en iedereen lachen, om 't hardst, zoiets vinden ze leuk, 'n gore grap als je niets kunt terugdoen,
en ik net doen alsof ik niks had gehoord, verdomme, ik werd zo rood als 'n kalkoen, bij de volgende halte ben ik er van armoe maar uitgestapt, kon ik het hele eind gaan lopen ik had minstens wat terug moeten zeggen
er is niet veel veranderd, vroeger lag ik ook altijd hardop te praten, dan hoefde ik niet zo bang te zijn
ik schrok me lam, toen opeens iemand met 'n grafstem antwoord gaf, dat was vader natuurlik, die dacht dat ie leuk was stond me af te luisteren de surveillant, liep altijd te loeren, had niet genoeg aan moeder
die wilde ook niet meer na 't laatste kind, groot gelijk
'n neef hebben ze ook 'n keer laten schrikken voor de grap, in sinterklaastijd, met 'n zwarte hand door de deuropening, de jongen wist niet waar ie 't zoeken moest van schrik 'n week lang kon ie niet meer praten hij is naderhand altijd blijven stotteren
zou er ergens in de stad ook maar iemand aan mij liggen denken, hopelik niet, André soms, terwijl ie naast z'n vrouw ligt te zweten
wist niks terug te zeggen toen ze hem 'n keer vroegen hoe 't mogelik was dat zoon knappe man met zoon eend op
| |
| |
stap ging, daarmee bedoelden ze mij, och
lagen naast elkaar, de dekens op de grond, 't laken tot de kin opgetrokken, en in 't donker leken alleen onze hoofden nog maar werkelik de rest afgelegd, weg
'n koperen naald 'n paar dagen in 'n rottende paling laten steken en haar dan 'n prikje 't laat geen spoor na of hem och, iedereen verdient 't wel hu ja, dat zou goed zijn als ik vlak bij 'm kom te staan voor de tramhalte hem 'n prikje in z'n bil te geven en weg is kees
ja 't is gemakkelijk, alleen op je kamer moorddadige gedachten uit te spinnen, ik wou dat 't mogelik was ik hier in 'n kogelvrij sentrum en iedereen die mij ooit lastig gevallen heeft, of 't misschien nog ooit zal doen beter is te voorkomen met 'n dodende straal met een boos oog van kant maken, hen gewoon uit de weg helpen, zodat ik voortaan veilig kan rondlopen op m'n eentje, zonder voor iemand bang te hoeven zijn als blikken konden doden, of gedachten zoals ik ook vaak als ik naar de kerk moest 'n denkbeeldige revolver in m'n hand had en dan maar raak schoot tot onder de konsekratie toe en die kogel bleef nergens steken, drong overal doorheen, vloog in 'n rechte lijn door, ik keek dan wie ik allemaal met één schot had kunnen doodschieten, en dacht nog aan alle mensen op de aardbol die per ongeluk in de vuurlijn stapten
ze staan allemaal rond m'n bed, ze zullen me nooit met rust laten zelfs hier niet als ik alleen ben heb ik nog 't meeste last van hen wie? iedereen die me gezien heeft vandaag, gisteren eergisteren vroeger toen ik klein was ik kan niets vergeten niemand omdat ze in mijn vel gekropen zijn met kleine speldeprikken die je dan nauweliks voelt maar ze eten me op ze schillen me 'n kwelling kleine schijfjes snijen ze van me af, hele dunne plakken elke keer als als iemand me verrast me mij echt ik kan er niet tegen ik hou niets over 't put me uit ik zou best willen dat ik sterk was dat ik niemand hoefde te ontzien alles me koud liet me niet aan- | |
| |
ging 't moet toch kunnen maar ik kan niets zien niemand zonder ze lichten je door kijken door je heen, werkelik lichten je op waar je bij staat hebben je, denken je door te hebben, nemen me in hun achterhoofd mee of denken aan me terug, dat zal wel, zoals ik
was toen ik in stukjes ik leef ik stukjes en brokjes overal verspreid in hoofden waar ik niet eens weet van heb in de lege buik van m'n moeder onder de grond daar zou ik nog veiliger zijn ik ben net 'n mol, ja daar lijk ik wel op ik weet wel ik ben bang voor niets jaja dat heeft iedereen altijd gezegd, dat kunnen zíj zeggen maar hoe meer ik dat denk hoe erger 't wordt got, kon ik ze maar allemaal wegdenken, stuk voor stuk helemaal alleen zijn, leeg, leeg, leeg, leeg, zonder hen, nul niks - totaal rust, midden in 'n luchtbel maak ik er nu 'n drama van ik maak 't misschien groter dan 't is ik kan me wel sussen, ja da's gemakkelik, tenminste gotochgot, maak minstens dat ze allemaal stekeblind worden, dat ze nog alleen maar op de tast hun eigen huis en hun eigen vrouw kunnen vinden, dat is meer dan genoeg dat ze elkaar niet langer uitroeien door nietsontziend zich met iedereen en niemand te bemoeien met mij
als er oorlog is of zoiets, als ze in de piepzak zitten en ineens over hun eigen hachje inzitten dan kijkt er geen mens naar 'n ander om dan maar als ze zich veilig voelen en met zichzelf geen raad weten dan kunnen ze geen genoeg van je krijgen
...... was zij maar 'n lappen pop...
'n pop - in 't diepe waren 'n paar jongens 'n pop, wel zo groot als 'n man, aan 't opduiken. ik kon niet zwemmen, maar ik wilde ook niet in 't ondiepe, 't werd al 'n beetje donker, tenminste de lucht kwam heel laag te hangen, maar we moesten nog zeker 'n uur wachten voordat de bus naar huis vertrok. ik had 't koud en liep over een van de bruggen die 't bad in verschillende vakken verdeelden. ik liep naar de jongens te kijken, ik was jaloers, maar ondertussen had ik niet in de gaten waar ik liep en plotseling gleed ik uit,
| |
| |
of struikelde ik over 'n losse plank, dat weet ik niet zo goed meer - ik lag in 't water, ik merkte hoe ik zonk, maar ik kon niets doen, ik kon me niet eens bewegen, langzaam zakte ik naar de bodem, ik hield m'n ogen open en ik wist presies wat er gebeurde, ik zag 't zand om me heen opdwarrelen, voelde weke planten tegen me aan - ik draaide voorover, m'n kop omlaag, en met m'n armen raakte ik verward in 't net dat twee vakken onder water scheidde, - ik voelde me zwellen, steeds verder opzwellen en... uit elkaar spatten, ja dat was 't laatste wat ik wist één van de jongens heeft me toen nog net op tijd uit 't water gevist, ik weet niet eens meer wie 't was, ze waren alleen maar kwaad dat ik hen zo had doen schrikken ik zonk steeds dieper, raakte de modder, de modderplanten, voelde hoe ik uitzette door de lucht en
ik denk dat 't vannacht wel zal beginnen, er knaagt al zoiets in m'n buik, maar ik voel nog niks met m'n vinger als 't komt zal morgenvroeg wel weer heel 't bed beschilderd zijn
ik moet opeens aan die ruïne denken, die zwartuitgeslagen ruïne, de Porta Nigra, die ik eens gezien heb toen we met de klas op vakantie waren. ik ben er bovenin geklommen, in dat zwartgeblakerde karkas - ruwe steen die aanvoelde als bevroren vlees, zonder gekheid, ik had 't gevoel alsof ik rondliep in 'n onmenselik groot kadaver, tussen 'n geweldige ribbenkast doorkeek, in 'n oogkas stond, ik moet er nog ergens 'n ansichtkaart van hebben die ik, als ik 't wel heb, naar Frik had gestuurd, omdat ik 't aan niemand anders toevertrouwde, en die ik naderhand van hem heb teruggekregen.
we sliepen in 'n lege vleugel van 'n geweldig groot militair ziekenhuis: - één deel was voor fransen, één deel voor amerikanen en engelsen samen, en één deel voor de duitsers, en in het stuk dat grotendeels leeg stond sliepen zij:
De jongens aan de ene kant van de gang, de meisjes aan de andere kant; ieder sliep in 'n kleedhokje op 'n massagebed, zonder masseur.
Het gebouwenkompleks is zo groot dat je er gemakkelik in kunt verdwalen, door brede, holklinkende gangen, met langs de muur brankards waarop mannen liggen met verbonden hoofd of de arm in 't verband, die langzaam met hun zware hoofden meedraaien, als iemand voorbijkomt, 'n doffe leegte in hun ogen, - door grote deuren die geluidloos dichtveren op de leren kussens tegen de zijkant, over trappen
| |
| |
omlaag, - omhoog, aan de wanden van het trappenhuis hangen metershoge schilderijen; de slachtvelden in 't schemerdonker glanzen op als er 'n deur opengaat en 'n jonge man met verbonden benen en een slaphangend hoofd kreunend tussen twee manhaftige verpleegsters de trap wordt opgehesen, waarbij ze haar rakelings passeren zonder dat een van hen haar schijnt op te merken; alles is er te groot, elk geluid blijft in de hoge ruimten zweven ver boven haar hoofd, ze loopt sneller om zo gauw mogelik buiten te komen; ze durft ook aan niemand de weg te vragen, het is ook meestal net de verkeerde taal waarin ze 'n volzin heeft ingestudeerd; komt langs openstaande deuren van zalen waarin tientallen hoofden in de witte kussens haar kant uitdraaien, ze hoort gillen, iemand wordt in 'n saunabad gezet,,
zoals zij onder elkaar gedaan hebben: één van de meisjes werd in 'n blinkende badkuip gehesen, de polsen en enkels met leren riempjes vastgebonden en vervolgens de vlijmscherpe ijskoude-gloeiendhete spuiten erop; op 't heidens gekerm waren de jongens afgekomen die meteen nog meer slangen gepakt en op volle kracht op haar buik, op haar borsten, op haar armen en benen gericht hadden dat ze tenslotte onder de paarse plekken kwam te zitten en te moe was om nog te gillen, ze kon ook niets doen omdat ze lag vastgebonden - overal staan kranen en blinkende toestellen rond leren tafels opgesteld; ze houdt zich zo rustig mogelik zodat niemand haar opmerkt en de aandacht op haar vestigt, want er hoeft maar iets te gebeuren, zeker nu de sfeer zo gespannen is, nu ze al drie dagen niet naar buiten konden vanwege het druilerige weer, of ze grijpen haar onverwacht vast en snoeren haar op zoon gladde tafel, en ze zullen haar misschien tot bloedens toe kwellen als ze weerloos ligt vastgebonden onder ieders ogen bloot op de snijtafel, dat vinden ze meesterlik, wat kunnen ze haar niet allemaal doen, de jongens hoeven er dan nog niet eens bij te zijn, de meisjes zijn daarin al vindingrijk genoeg: haartjes uittrekken, met ruwe handschoenen over de binnenkant van haar dijen schuren zodat ze 'n weeklang met gespreide benen zal moeten zitten, met 'n pinset onder haar voetzolen schrapen, misschien wel de spuit vanonder op haar buik zetten, haar volspuiten terwijl ze zingend om haar heen staan te dansen en zij verblind door de prismalamp vlak boven de tafel daar weerloos ligt, ze moet er niet aan denken; ze heeft er al lang geen zin meer in hier nog lang te moeten blijven, de hele nacht lang in zoon kleine sel, waar je onder de wanden door overal paren voeten kunt zien staan die uit broekjes stappen - waar voortdurend op de houten wanden gebonst wordt, en snachts ieder minste of ge- | |
| |
ringste geluid te horen is, en ze er bovendien bang voor is dat ook haar slot het
zal begeven, als ze bij haar hetzelfde truukje uithalen, dat ze al bij verschillende andere hebben uitgehaald, namelik - met 'n vijltje 't slot van buiten opendraaien en dan iemand verrassen.
Ze weet niet hoe hij op hun afdeling kon komen, maar toen ze de deur aan de achterkant van haar hokje opendeed en de badkamer binnenkwam hoorde ze hem zingen in het bad ernaast. Door de matglazen tussendeur, die niet op slot was wist ze, kon ze hem zelfs vaag zien bewegen. Ze zette de kraan van haar bad open en kleedde zich verder uit. Hij had haar gehoord en vroeg wie 't was. Het geluid weerkaatste hel tegen de tegelwanden. Hij klopte tegen de tussenwand. Op 'n paar meter afstand zat hij, naakt, in bad, bedacht ze, en zeepte zich ondertussen in. Tussen 't klotsen van 't badwater en 't proestend inzepen, riepen ze naar elkaar over en weer gekke dingen, wat nu kón omdat ze elkaar toch niet zagen. Maar elk woord klonk zo nuchter, zo hard in de betegelde ruimte, elk woord dat half als 'n verleidende uitdaging bedoeld was, kwam door als 'n kermiskreet. Hij gooide 'n spons over de tussenmuur, die presies voor haar in 't water neerspetterde. Terwijl ze hem tegen haar gezicht uitdrukte, zelfs 't badwater eruitzoog, schertste ze, dat als hij niet oppaste, zij over de wand zou klimmen, en ze keek omhoog (ze kon gemakkelik door de deur komen: ze zou voor hem komen staan met 'n geheimzinnige glimlach, de spons tegen haar buik gedrukt; ze zou hem zien zitten in 't heldere water, het kopje van zijn rechtopstaande lid dat telkens boven 't water uitwipt, en ze zou hem uitdagen - als je de spons terug wilt hebben, pak 'm dan - en over hem heentuimelen, over zijn zeepgladde rug, tussen zijn armen door glippen, en tegenover hem komen zitten in 't bad dat toch groot genoeg is, hem inzepen, hij haar, dichter naar elkaar toe schuiven) ze gooit de spons over 't tussenschot terug, die kletsend op de vloer neerkomt. En ze hoort hoe hij opstaat terwijl 't water langs zijn lijf gutst, - hij gaat blijkbaar niet meer terug in 't water - nu komt hij naar de deur, hopelik schrikt hij niet als hij haar ziet, zou hij durven komen - ze ziet 'n schim als 'n glimp langs de deur schuiven,
die haar nog goedenavond wenst...
Ze ligt nog 'n tijd wakker, en probeert uit alle macht nergens meer aan te denken, alles uit haar hoofd te zetten - niets meer te horen
: het krakend omdraaien aan de andere kant van het tussenschot, het hoesten hier en daar, blote voeten op de vloer, het fluisteren van twee die bij
| |
| |
elkaar gekropen zijn)
- wat is 't vandaag voor 'n dag, hilde?
- zondag...
- zondag?, heb je de radio dan niet aan, ach, ik hou zo van orgel, zoon mooi orgel, weet jewel, och (met haar hand trekt de grootmoeder de rubberhaak van 'n neus heen en weer, drukt hem plat op haar wang, 't jeukt blijkbaar, ze snuift nog eens)...... laat de gordijnen maar dicht... ik sla vandaag even lief over, laat me ook maar liggen, 't blijft toch 't zelfde, en zondag... rustdag, ik voel me zelfs te moe om te rusten, dat krijg je als je niks meer kunt doen... wacht maar, tot jij er net zo aan toe bent als ik...
- oma toch, zo erg is het allemaal toch nog niet, je mag blij zijn dat je... U bent oud, dat moet u ook niet vergeten... en zolang er leven is, hé...
- is er nog geen dood, daar zal je gelijk in hebben - praat maar niet meer... het zou niet eens goed zijn als je 't begreep... en ik word er zo duizelig van, praten... praten is voor mij... niet alleen meer wind, oh nee, met elk woord komt er iets mee, echt elke keer voel ik dat er iets is losgeraakt van binnen dat mee naar buiten komt, dat moet...... ik hoop dat 't regent...
- het regent niet, de zon schijnt en 't wordt warm vandaag geloof ik, het ziet er tenminste wel naar uit... zal ik er soms 'n deken afdoen... en zal ik iets fris te drinken halen...
- ochgot nee, kind, ik ril van de kou - het is tegenwoordig het hele jaar winter, zo te voelen...
- dat zijn de botten
- de botten, de botten - alles is de botten, ik ben alleen nog maar botten... daar maken ze knopen van...... nee, 't is de regen, dat is 't, ik weet zeker dat het buiten giet - voor mij regent 't en daarmee uit, ik voel me helemaal niet in m'n sas, daarom regent 't... 't is weer net zo als gisteren...
- gisteren regende het helemaal niet, ik ben toen zelfs nog gaan zwemmen - de zon scheen... zie je dan niet hoe bruin ik ben...
- gisteren regende 't ook, 't regent altijd, maak me nou niks wijs... als ik weet dat ik hier zit en... och, 't regent toch vanzelf, dat begrijp je toch, en... en hou in hemelsnaam op met alsmaar tegen me te praten, je gelooft me toch niet............ en je ziet helemaal niet bruin, bij ons in de familie is nog nooit iemand bruin geworden, zo zijn we niet, iedereen
| |
| |
verbrandt omdat we bijna geen huid hebben, ik ook niet, dat zie je wel niet meer zo goed...... alleen maar botten, bottenpap, beendermelk en nog wat...
ik heb ook geen honger, laat maar, ik heb meer dan genoeg aan mezelf geef me m'n rozenkrans maar.................. nee, niet die bruine, die zwarte, dat weet je toch... ja die......
Hilde wil weggaan, kijkt nog eens rond of ze niets vergeten heeft, maar als ze de deur achter zich wil dicht trekken, hoort ze 'n amechtig gepiep:
- wat is er?
- die deur - die deur niet dicht, dat weet je onderhand toch wel... moet ik dat elke keer weer zeggen... laat 'm maar op 'n kier staan, anders... anders wordt 't hier zo heet... zo benauwd, ik krijg toch al zo weinig frisse lucht, wil je me soms laten stikken?............
Op haar eigen kamer:
Ze drentelt wat doelloos rond. Knijpt eens in 'n harde roos, 'n plastik roos. Blaast er 't stof af. Poelt met 'n vinger in 't lauwe viswater, zodat de vissen die eerst happend stilhingen naar de hoeken schieten, en daar met zwiepende staartjes tegen het glas aan neuzen.
Niets raakt ze echt aan. Het zijn gebaren die niet meedoen, hoogstens meetellen om de stoffige stilte wat op te kloppen - in een kamer van tule kan ze deze ogenblikken niet veel anders uitrichten dan de kleverige spinsuiker, waaruit haar roze gezicht en de lucht om haar heen bestaat, in dunne draden uiteen te trekken,,
- doodstil, gevangen in de draden van die lamlendige spin in de aangrenzende kamer: langzamerhand raakt ze steeds meer verstrikt in het kleverige netwerk om haar heen; ze is te zwak geworden om pardoes door de ragfijne versperring heen te lopen -
zoals het rafelige glasgordijn opzij te schuiven en de bomen te zien en de lichte lucht die als opgeklopt schuim in en om de bomen zit, het is zeker geen bloesem:
alles zit zó aan elkaar vast, hoewel luchtig en doorzichtig, dat het een net eender is als het andere en het daarom geen verschil maakt, of ze in 'n boek bladert van voor naar achter en weer terug zonder iets te zien,,
| |
| |
of 'n jurk uit de kast haalt en die voor zich houdt alsof ze die voor de spiegel wil passen omdat ze ergens heen moet,,
of met 'n vette vinger op de spiegel schrijft, doet er niet toe wat,,
gaat liggen geeuwt,,
tegen 'n driepoot trapt,,
'n nagel afrist,,
in haar rok wrijft,,
haar hoofd tegen het behang schuurt steeds lager,,
alles met tussenpozen lange pauzen en niets nadrukkeliker dan het andere, -
alles is hetzelfde, elk ding lijkt op haar en op elkaar -
ze neemt geen papier om ('n brief) te gaan schrijven, en zoekt ook geen overstemmend geluid op de radio, niets, omdat het andere er niet is (de achterkant)
op straat
lijken de schaduwen zwarter, en dingen als 'n hek - struiken - 'n geparkeerde auto - 'n vuilnisbak - 'n bank - bomen nemen meer plaats in dan doordeweek: één dag in de week (als de orde verstoord wordt, en niemand raad weet met de tijd en zichzelf) zijn ze voornamer dan de mensen en ademen ze stilte die dadelijk stolt:
de straat en ook de lucht er vlak boven staat er stijf van - rigor mortis - een stilte die niets en dan ook niets met rust en zeker niet met vrede te maken heeft - - -
Wat de vale trottoirtegels en het bijgehouden gemeentegras en de gekwetste boombast en het smeedijzeren hek en de blinkende wieldoppen en het verloren fietsenhandvat en de harde hondendrol en de verschoten hoed naast het knikkenbollend oud-stukje-vreten op de bank en de gapende ramen en de glurende ogen / de wandelende ogen / de zittende/slaperige/altijd waakzame/wantrouwende/pikkerige/reflekterende ogen uitwasemen is, nee geen hardgeworden kruimelig schuim, maar een dampkring van roestend ijzer: een stalen gevaarte, en op andere plaatsen waar Hilde loopt zelfs van gewapend beton. Ondertussen.
Om deze tijd zit de halve stad achter de pudding: mokka, vanille, bitterkoekjes, vla, met of zonder slagroom...
Hilde loopt niet buiten. Ze staat naar buiten te kijken met de ruit tussen haar en het huis daar aan de overkant van de straat. Ze probeert of ze
| |
| |
er zo met het blote oog enige bewegingen kan bespeuren, waardoor ze zou weten of hij thuis is, omdat juist op 'n zondag hij alle kansen aan zijn kant heeft om (aan haar) te ontsnappen al was 't alleen maar door zijn vrouw bij de arm te nemen, in openhangend kolbert en misschien een van de kinderen tussen hen in naar buiten te gaan om te wandelen, ostentatief gezonde boslucht op te snuiven, de schade van de hele week in te halen, zonder dat zij het ziet, en op te gaan in de warwinkel van kinderwagens, geroep, zingen, ballen, vrijende stelletjes, stapels kranten en weekbladen en een enkele boom,,
buiten haar gezichtsveld -
wat bijna nooit gebeurt:
hilde gaat naar boven, de trap op naar de bovenste verdieping. - Van de trapleuning, die zo goed als nooit gebruikt wordt, is op verschillende plaatsen de verf afgebladderd, wat geen wonder is als die er al tientallen jaren opzit, - en wie er ooit in dit huis geweest is: iemand van de familie, de zeldzame bezoeker, de goede kennis, 'n huisbewoner, 'n kostganger, de man met de rekening, tot de behanger en de elektrisien toe, ieder heeft er onmiskenbaar zijn sporen achtergelaten (bezwarende vingerafdrukken - en wie hebben háár in die bijna dertig jaar niet aangeraakt, openlik of in 't geniep?) - ieder heeft er een deel van zichzelf, van zijn vorm, in kleuren en geuren afgegeven; de opeenvolgende generaties zijn er niet meer uit weg te werken, al zou ze er alle verflagen af laten branden, elke steen zuiveren, alles uit het huis verwijderen, ja het tot op het skelet uitbenen, desnoods kompleet ruïneren, tot in de laatste steen zou er nog 'n vleugje adem uit het verleden huizen, en niet alleen van anderen, het ís niet meer weg te denken,, zoiets is niet kapot te krijgen, ze kan er haar kop op te pletter lopen, niets helpt er meer aan - eenmaal geboren is voor altijd geboren, - er is geen terugweg mogelik en ze is samen met het huis opgegroeid -
door 'n elastiek, als de bal naar het jokariblok, als 'n hond naar z'n pisplaats en zoals men zegt de boosdoener naar de plaats van de misdaad, wordt ze naar die plaats getrokken, aangetrokken, meegetroggeld, want van wat eenmaal is geweest komt ze van haar leven niet meer af, hoe meer ze achter zich probeert op te blazen tot hoe kleine stofdeeltjes ook, het blijft haar geboeid houden,,
| |
| |
of het nu hier was of ergens anders (in het andere huis) het blijft hetzelfde: de attributen veranderen nooit meer: -
Het dunne board geeft (nog steeds) mee als ze er met haar vuist tegen aan drukt, - het is zo dun dat het (voor 'n vader) niet moeilik is te verstaan wat ze op haar kamer tegen zichzelf ligt te vertellen: ellenlange toespraken tot 'n onzichtbaar iemand - 't lijkt alsof opeens alle schroom van haar is afgevallen, nu er niemand in de buurt is - tot het publiek dat gevormd wordt door slappe poppen, ledepoppen van hout, janklaassens, oranje beren, poppen met echt haar - (Dat moet toch onderhand eens uit zijn, 't is toch al te gek dat zoon meid van notabene vijftien, is 't niet, daar nog op d'r eentje met poppen ligt te spelen, dat is toch niet normaal meer... heeft ze dan helemaal geen vriendinnen, er zijn er toch genoeg, d'r zijn er die op die leeftijd zelf al kinderen hebben, en zij...... en als ze meedoet, dan speelt ze nog alleen met jongens, kijk, dat kon 'n paar jaar geleden, maar nou... nee... ik zal 't haar toch 'ns 'n keer goed zeggen... en wat ze daar toch uitkraamt, op d'r dooie eentje... ik heb 'ns 'n keer staan luisteren, toevallig hoor, niet dat ik m'n kinderen bespionneer, maar je moet toch wel kunnen nagaan, waar ze ergens uithangen, en wat ze allemaal uitvreten, als je dat niet doet... waar ze dan over praat... ik begrijp er niets van, maar dan ook niets)
De zolder ligt volgestouwd met alles wat in de jaren onnodig was of nog net niet zo kapot dat het weggegooid kon worden - nog steeds hangt er de geur van mottenballen en verstikt goed; ransige houtwol, die vochtig is door het binnengesijpeld sneeuwwater en muizenkeutels - in 'n doorgeknikte vetleren laars hangen groen-witte slingers, de gladde godsman, op board geschilderd, erachter viert feest met 'n flakkerend hart en 'n ondergaande zon in de lange haren;
een haard waarvan al de mikaruitjes gebroken zijn en waar 'n bussel kale takken uitsteekt, staat vlak voor 'n bosgezicht: ‘bosgezicht in de winter’. Het is bedompt warm met alleen het dak er nog boven en dikke gordijnen die de hitte opslurpen. Alles tot de kleinste dingen toe, zoals 'n rij afgedankte vrouwenschoenen, waarin ooit iemand hulstakjes gestoken heeft, stapels tijdschriften, alles lijkt dikker te worden, te zwellen door de warmte, - 'n stil-leven op het eerste gezicht.
Ze luistert eerst nog even aan de trap of er soms iemand achter haar aan gekomen is (je kan nooit weten met die Herman, en ook vader, weet ze.
friemel, potverdikkeme, friemel, jij mag vandaag niet met floris in bed,
| |
| |
nee daar komt niks van in, daar zullen we wel 'ns 'n stokje voor steken hupsakee, ik kleed je niet eens aan, je gaat maar in je blote, wie niet horen wil, in de dakgoot, dan kan iedereen zien hoe... en de rest, vandaag moet eerst iedereen om de beurt mij 'n zoen geven, want Hilde is verdrietig......... ze heeft verdriet omdat de jongens, ja die rotzakken waren nog wel met 'n vijven ook, ze hebben me in de sloot gegooid, - ze wilden niet dat ik meeging naar de weranda, en anders mag ik altijd mee maar nou was Frik er niet bij om me te helpen...... misschien hadden ze 't zo wel afgesproken, daarom... jij friemel en door en, 'ns kijken ... en marleen en greta, de meisjes krijgen nu allemaal 'n pak rammel, omdat ik 't ook gehad heb, van boven tot onder zat ik onder de blubber, en de jongens krijgen daarna ook allemaal op hun donder van mij, allemaal bloot - gaddarrie wat peerde pa er op, ik voelde niks omdat ik zo hard krijste, maar hij werd steeds kwajer... maar ze zullen er voor boeten, dat beloof ik ze... jullie ook, behalve... behalve het uilskuiken prut, prut is al kapot zat, zonder benen kan ie niet lopen en z'n ogen zijn eruit en z'n buik is open en prut heet prut,... vandaag prutten we samen, hij mag zolang lekker onder m'n bloes, dan hoeft ie niet te zien hoe ik de rest straf geef - allemaal zonder uitzondering en vooral friemel de mooiste dame, die mag vanmiddag geen dame zijn, die moet ook maar voor verschoppeling spelen, assepoester met 'n speld in d'r billen...... straf komt je toe, die herstelt de onrechtvaardigheid zegt vader, met z'n mond vol, er is al oorlog en ellende genoeg in de wereld en als jullie dan al in 't klein beginnen... nou, ik vind dat jullie ook bij die jullie horen, als ik op m'n kop krijg dan jullie ook, allemaal van 't zelfde laken 'n pak, 'n pak slaag...... anders laat ik jullie voortaan links liggen hoorrr, als jullie me ook nog in de steek laten - ik zou anders best buiten jullie kunnen, maar ik heb 't op me genomen
jullie op te voeden, pasop, anders houd ik er onmiddellik mee op... en wat zijn jullie zonder mij, arme schapen, goed voor de vuilnisbak, ik ben de oudste - ik beslis alles voor jullie - - -; maar voordat ik begin te straffen moet iedereen mij een zoen geven, om mij op te fleuren...)
De meest rechtse kamer daar is het. De deur vlakbij het ronde kajuitraam, dat bijna geheel geblindeerd is door die razendsnel groeiende klimop - in de loop van de jaren is hij tot over de kozijnen en tot in de goot gekropen, tot zelfs op het dak tussen en over de dakpannen heen, en niemand die ook maar een hand uitsteekt om 't insluitende groen tegen te houden; het maakte ook zoon romantiese indruk. Duizenden kleine handjes hebben zich
| |
| |
aan de poreuze steen vastgehecht en even zovele handmondjes zuigen zich zat aan 't vocht,
en steeds meer verkalken en verdorren de botten die de grootmoeder nog in vorm houden, tot op 'n dag de muren als die van 'n zandkasteel uitgedroogd zullen verbrokkelen, lucht doorlaten, en gemakkelik door 'n moedwillige hand verkruimeld kunnen worden. Lange scherpe nagels schrapen over de mortel - roodachtig zand stuift ritselend op het zeil. Als ze binnenstapt en in 't midden blijft staan durft ze eerst niets aan te raken - ze blijft langzaam in de rondte draaien. Ze neemt de lucht die er is blijven hangen in zich op. Ze is verrast hoe vertrouwd en vreemd tegelijk de kamer voor haar blijkt te zijn, alsof 't een heiligdom is - ze is er anders al lang van overtuigd dat er niets in is dat heilig zou moeten zijn, maar toch wekt het bij haar een eerbiedige huiver:
de kamer van 'n gestorvene, maar waarin de dode nog steeds aanwezig is, sterker dan ooit tevoren door zijn afwezigheid, waarin alles presies zo is moeten blijven liggen als het tevoren was om de herinnering niet moedwillig te verstoren. Alles ziet er uit alsof er nog steeds iemand woont - het bed waar nog steeds dekens op liggen, gordijnen voor de ramen, de gesloten kast... Nergens in huis is die afwezige zo zichbaar, dwz voelbaar - een meisje ontstaan uit krullen en vlokken stof, dat rondzwevend is aangegroeid: door voortdurend wentelen is meegegroeid en tegelijk is afgenomen
(hoe ik voortdurend aangroei / dichtgroei / aanslib / afneem / afgenomen wordt)
en toch van haar grootte is, maar van stof.
Het is 'n gewone kamer van 'n gewoon (klein) meisje, maar aan de stoflaag - of is 't een afzetting van de aftakeling, 'n soort roest, maar dan van hout, steen, wol, porselein - is te zien dat het niet meer dan 'n meisje uit stof kan zijn, dat eenmaal volgroeid, vanaf dat hoogtepunt niet meer verder kan en steeds kleiner wordt.
Het zijn hooguit 'n paar minuten geweest dat ze daar gestaan heeft, in welke tussentijd alles zich nog dichter om haar heen heeft gegroepeerd - maar het kan ook wel langer geweest zijn, veel langer, dat weet ze niet zo goed,,
samen met 'n afgelegd stilleven (nature-morte)
En nu kinderen, opgelet, doodstil, want wie krijgen we nu te zien: de beeldschone prinses, die jammer genoeg geen vader heeft die koning is, eigenlik heeft ze helemaal geen vader, zelfs geen dooie, maar in ieder
| |
| |
geval zien we d'r en wil ze prinses zijn, en waarom niet, het is altijd beter dan niets en als je het bent heb je kans, zoals onze prinses truukiloera, met de bijnaam bolderootje, en dat zeker met zoon naam, om geschaakt te worden of geroofd, of iets anders met je te laten gebeuren dat erg opwindend is, lees maar in alle bladen, en dat zal gebeuren door ploeris, de zevenoog, die er op loert de alleenstaande dame, want 'n dame dat is ze, in 't Ootje te nemen... er staan boze dingen te gebeuren, houd je adem in...
Ze zit op bed. Het is 'n raar gezicht dat mengelmoesje daar tegen de plint te zien zitten, allemaal braaf naast elkaar, alsof er nooit iets gebeurd is. Een reunie van verfomfaaide, geblutste, gedeukte en vooral stoffige... ja wat?... klasgenoten?, speelkameraden?, medestrijders?, lotgenoten?, schooiers?, paljassen, invaliden...
Ze zijn oud en nutteloos geworden, ook passen ze niet in deze zorgvuldig bewaarde orde, allen op hun zitvlak, de beer en de jongen en het meisje en het meisje en het andere meisje enzovoort enzovoort.
Het eerste wat Hilde dan ook doet, na de ramen enigszins verduisterd te hebben met wat lappen van de zolder, is ze weer in 'n natuurlike wanorde te verspreiden: halsoverkop, half onder 't bed, tegen elkaar aan, steeds anders -
zodat het plotseling weer in haar is: ze gaat in de schemering heen en weer, ontreddert, bukt en fluistert: loera, ploert, negenoog, dooie, rooie, rootje en ootje - ach friemel arm schaap, ben je ook al 'n poot kwijtgeraakt, ochjee kakkedoris, eh piemeltje floris, die bedrakker dikke greet, beroemde greta is haar moeder kwijt, ze heeft alleeen nog maar 'n groot gat in d'r buik - je bent hol hol hol lekkere meid van jan en alleman en van mij, keutel prut, daar is helemaal niets meer van over, 'n prop karton.
Prutser prut, jongens, prut mag met mij naar bed, vijf minuten samen met mijn grote vriend onder de dekens... dan kun je je plezier wel op. Het bed is te klein, de spiralen komen door 't dunne matras heen, het kraakt en schudt vervaarlik, het dreigt als 'n lusiferdoos in elkaar te zakken -
de door elkaar heen buitelende dwergen zwepen haar op, meer nog al die bekende namen, die ze weer in de mond neemt, die uit het luchtledige tevoorschijn gekropen zijn, onder het stof vandaan.
Op straat rammelt verkeer voorbij. (Beneden is vader bezig. In de verte is het schelle scheidsrechterfluitje van Frik te horen, 'n snelle mars zonder melodie)
| |
| |
Achter in de hangkast - heeft hier het stoffige meisje zich verscholen, is ze hier ondergedoken in te korte jurken en verschoten jassen, 'n spinnende poes in 'n trui? - daar vindt ze de bruidsjurk. Dat de witte stof vergeeld is hindert haar niet.
Daarin liep ze, schreed ze met trotse pijpekrullen mee voort in de prosessie, achter de wierookkolommen, de mannenstemmen, de rinkelende bellen, tussen andere ruisende jurken, door afgezette straten met aan weerskanten knielende en zwijgende zondagsgangers - vanuit haar ooghoeken kon ze de jaloerse gezichten opvangen. Bruidje, bruid met 'n lange sluier, zedig, bijna alsof ze in 'n trouwstoet liep, gearmd met...
Ze haalt hem uit de kast te voorschijn. Haar dikke vingers glijden in de plooien. Ze ruikt eraan, drukt er haar gezicht in en trekt hem dan met trillende handen over haar hoofd. Bij de schouders blijft hij steken. Er vliegt stof in haar gezicht op. Ze proeft het op haar lippen; het is droog als stuifmeel. Er kraakt iets, ze trekt door of het gaat of niet. Tenslotte zit hij om haar bovenlijf. Het heeft nog maar weinig van 'n bruidsjurk weg - 'n aap in poppenkleren, en iedereen lacht, maar ze merkt het niet. Op de vloer verzamelt ze om zich heen het aftandse volkje, dat echter minder veranderd is dan zij: zij lijken tenminste nog op zichzelf - Prut is Prut gebleven, al is hij dan niet meer dan 'n verfrommelde taartdoos. Ze spreekt iedereen persoonlik aan, in 't begin altans, daarna niet meer, bijna allemaal vallen ze af en komen ze met 'n boog in 'n hoek terecht waar ze voorgoed gedoemd zijn tot onbeduidendheid. - 't lijkt wel 't laatste oordeel - Blijven over: Herman met kapotte kop, die vroeger, daarnet nog anders heette en eigenlik 'n meisje was. Poppen zijn altijd meisje, en dat enkel en alleen door hun pijpekrullen en 'n ondiepe snee in hun kruis, maar de meeste zijn helemaal niks, zijn alleen maar pop daarmee houdt dan ook alles voor hen op, en deze heet in dit geval, toevallig, Herman, de andere Frik, Frerik als ze lief tegen hem wil zijn, ('n André is er nog niet bij), en nog een Sophie, die wijs d'r kop houdt maar tenslotte ook ergens achter haar rug belandt. Frik is van hout, als die in 't water valt blijft ie tenminste drijven. De kleuren zijn vaal geworden en de draaiklips waarmee armen en benen aan de romp vastzitten zijn verroest. Ze heeft hem rechtop gezet, tussen haar benen geklemd, zodat hij niet kan omvallen dicht bij haar is en zij toch de handen vrij heeft voor de blote pop Herman: rose, met nog enkele plukken touwachtig haar op z'n achterhoofd. De kop is open in het voorhoofd boven de ogen. Ze frunnikt er haar duim in. Met de andere
hand duwt
| |
| |
ze het blikken stemmetje verder in z'n buik. Ook hier nu 'n gat. 'n Voet waar de tenen af zijn en het groengrijze karton te zien is, 'n deegkleur. Het gist in wat ze beet heeft. Ze zijn nog levend. Haar fluisteren is nog harder geworden: ben je dan nog niet dood - herrieman, eeuwige opdonder, etter, lamstraal, - haar duimen staan in de borsten geplant, mannenborsten - wat jij al niet hebt verpest, jongen, en nog ben je niet verdwenen - weg zul je en moet je - kaalkop, en ze rist er de laatste haren af. En de gladde staarogen, o zo onschuldig en zachtaardig boven de blozende appelwangen en de bloedrode frambozenmond, ze peutert ze eruit met de lange nagel van haar ringvinger, rolt ze eerst nog even over haar platte hand heen en weer, weet nog niet wat presies ermee te doen, ze wil ze ergens heenkeilen, maar bedenkt zich houdt ze eerst nog even tussen haar vochtige lippen geklemd en rolt ze dan in haar beha, wat moeilik gaat daar de bruidsjurk als 'n harnas om haar bovenlijf gesnoerd zit; ze voelt hoe de vochtige kralen - want eerst streek ze er even mee langs haar lippen, vol verering - hoe ze in het vlees drukken - - - met een ruk duwt ze zich overeind, de houten klaas ploft op de grond, - hem heeft ze niet meer nodig en met 'n trap klettert ze hem tegen de houten tussenmuur aan. Er schiet 'n arm af, wat dondert dat - ze heeft Herman in haar hand, eindelik; pisnijdig, met 'n van woede paarsgevlamd en vertrokken gezicht mept ze hem tegen de deurstijl, één keer, twee keer, ze weet van geen ophouden / / de kop eraf, - de borst gedeukt breekt open, brokken en vlokken vliegen in de rondte.......niet eerder rust ze voordat ze alleen nog maar 'n voet in haar hand heeft en niet meer slaan kan zonder haar eigen hand te butsen.
Het stoffige meisje schudt het in de jaren opgehoopte stof van zich af, slinkt, verdwijnt - op het ogenblik dat het zich weer begint op te hopen (dat ze weer tot haar eigen grootte terugkeert)
.........jungen, kehr bald wieder......
't kan zo wel altijd blijven; zolang er niets tussenkomt komt er geen einde aan, nooit?
Maar hoe zal 't over 'n paar jaar zijn. hoe hou ik 't vol, al die tijd. wie dan leeft wie dan zorgt, zegt grootmoeder maar die kan dat gemakkelik zeggen. misschien is 't wel waar dat er tussen je dertigste en je vijftigste weinig of niets meer verandert, dat wil zeggen: dan is er alle kleur toch al af en is 't nog alleen maar 'n kwestie van uitzitten. mooi vooruitzicht.
| |
| |
maar dat verdom ik toch. de wereld heeft aan mij toch maar weinig te verliezen, 't wordt steeds meer 'n duizendpoot en een pootje meer of minder doet er weinig aan af, 't rolt wel verder, steeds sneller. binnenkort ben ik nog enkel maar geschikt als bezienswaardigheid, 'n kuriositeit in 'n histories museum. verboden de tentoongestelde voorwerpen aan te raken, en honden worden niet toegelaten, zoals in 'n slagerswinkel, nee, ik heb de boot wel goed gemist krijg ik in de smiezen, ik ben de tijd even ver achter als zij daar, even oud, goed geconserveerd krijg je dan op je buik te hangen,, dan zijn ze je tenminste kwijt.
maar mij niet gezien, je moet midden in 't leven staan, is 't konsigne, en huilen als 't regent en lachen als de zon schijnt, en dank-je-wel zeggen als iemand 't in z'n kop krijgt met z'n volkswagen over 't trottoir te rijden en je met alle plezier naar de andere wereld helpt. dat stond ergens aangeplakt, zag ik vandaag: op voorschrift van de dokter - blijspel in drie bedrijven, en als de een of andere dikkert of rijke stinkert adem te kort komt of ruimte moet hebben om z'n slee te kunnen keren en z'n gat te draaien dan kun je wel inpakken en opdonderen, anders ben je er eens en voor altijd geweest, immer dagewesen, ja tot je iemand niet meer bevalt. doe en zie niet om. de eerste zal de laatste zijn om zich van z'n plaats te laten duwen.
ik moet niet zoveel roken, m'n maag raakt erdoor bedorven, maar telkens als ik met lege handen kom te zitten moet ik wel iets zoeken om in m'n handen te kunnen hebben.
hij komt niet meer terug. ik heb ook niet meer de moed tegen iemand te vechten.
ik denk niet dat hij voorlopig nog probeert hier aan huis te komen, hij heeft nu genoeg te stellen met z'n eigen vrouw. hij weet het zelf maar al te goed hoe geraffineerd hij haar zit te kwellen en op allerlei manieren hels maakt. ik krijg nu zoon beetje ook door hoe hij toentertijd tegen mij geweest moet zijn, ik heb het toen niet zo goed kunnen zien, maar hij moet er wel rekening mee houden dat 't ook mogelik is dat zij uiteindelik sterker kan blijken te zijn dan hij, eenvoudig omdat ze meer veerkracht heeft, lijkt me, zij kan altijd nog terug als er iets gebeurt en zich zonodig omschakelen en veranderen, maar hij, hij is totaal diegene aan 't worden waar hij alsmaar doodsbenauwd voor is, maar dat gebeurt zo onvermijdelik; door zich voortdurend tegen dat dreigbeeld van zichzelf in de toekomst, wat allang geen toekomst meer is, met hand
| |
| |
en tand te verzetten, maakt hij zich presies zo, juist omdat ie 't zo goed denkt te weten, hij hoeft dat spiegelbeeld enkel maar na te apen, hij heeft zich vantevoren nauwkeurig uitgetekend, alles staat al op papier, nou wat blijft er dan nog over, niets, hij is er konstant mee bezig, hij is er helemaal in komen zitten als in 'n tweede persoon, tweede persoon meervoud, hij én zijn vrouw, maar zij kan er altijd nog uit, tenminste dat denk ik -
ze heeft vanmiddag weer geld van de bank gehaald; daar heeft ze de grootmoeder niet meer voor nodig, ze kan haar handtekening even goed zetten als zij, en even beverig ook. Eerst moest ze hem altijd zorgvuldig namaken, 't origineel ondersteboven voor zich en dan eronder langzaam van links naar rechts de lijnen natrekken, wat ze eens gezien heeft in een detektive op de televisie (in de etalage van een of andere elektrisiteitszaak, aangezet voor nachtuilen en uithuizigen), nu kan ze het los uit de hand, even goed als de grootmoeder. Zo kan ze weer 'n maand vooruit, de grootmoeder heeft toch geen idee meer hoe de verschillende dingen betaald worden, die neemt aan dat alles, wat buiten haar gezichtsveld gebeurt, vanzelf gaat; zelfs god komt haar op 'n keer, als 't hem uitkomt, waarschijnlik op 'n zondag, uit zichzelf halen, daar hoeft ze geen handen voor vuil te maken, de heer heeft gegeven nou dan mag ie 't natuurlik ook weer nemen, - Hilde heeft zoveel jaren aan haar gegeven, dus kan ze ook wel iets van de spaarbank nemen.
Daarna is ze 'n kafee binnengegaan - ze weet eigenlik nog niet waarom, misschien omdat er iemand die voor haar uitliep plotseling binnenstapte: de muziek en 't geroezemoes van stemmen spoelde over haar heen; 'n beetje beduusd stond ze bij de bar, tot ze plotseling bij haar kraag werd vastgepakt en naar de toog getrokken, waar ze op 'n hoge barkruk kwam te zitten naast 'n dik vrouwspersoon dat uitgelaten tegen haar begon te praten - met jou wil ik praten - waarom begreep ze niet goed, ze wist ook niet wat terug te zeggen, misschien had ze wel vijf minuten daar zo wezenloos voor in 't kafee gestaan, voordat de vrouw haar naar zich toe had gehaald - jij lijkt op mij, wij zijn van 't zelfde soort, is 't niet - ze kon nauweliks zien hoe de vrouw eruit zag, zo dicht zat ze bij haar, en dan had ze haar hoofd helemaal naar links moeten draaien, nu keek ze maar naar haar handen en 't volle glas dat ze in haar trillende vingers had - weet je, je moet je er niks van aantrekken, 't zijn uitgesproken schoften, allemaal, smeerlappen, alle mannen, dat weet ik
| |
| |
wel voor jou mee - en ze had haar brede bollende heup tegen de hare geschoven, hield soms haar arm vertrouwelik om haar heen, waarschijnlik had ze al tamelik veel gedronken, en had ze niet eens goed gezien wie ze was - de andere praatten ondertussen weer verder met elkaar en lieten het stel voor wat het was - de vrouw ratelde maar door, haar gezicht vlak bij haar, zodat ze de opgezwollen rode oogranden kon zien, ook al was er een dikke zwarte rand omheengetrokken, en de laag krème die bij de rimpels weer was opengebarsten als 'n oud schilderij, aan een stuk door zonder dat ze blijkbaar 'n antwoord van haar verwachtte - met een hand steunde de vrouw op haar dij, en streelde af en toe de binnenkant van haar benen tussen de opengevallen vouw van haar jas - als ze hun vrachtje maar kwijt kunnen, dan vinden ze 't allang best, interesseert 't hen wat jij voelt of wat jij nodig hebt, ze hebben voor nog geen knoop gevoel in hun boddie - ze had 't warm gekregen door de mensen om zich heen, de drank die ze niet gewoon was en het hete hitsige lijf tegen haar aan - ze liggen op hun gemak bovenop maar denk je dat ze je zien, weet je waar ze wel aan denken, aan bébé of aan de billen van lollige brigida, daar denken ze aan terwijl ze op hun eigen vrouw kruipen, wat dondert 't hen dan waar ze bovenop liggen, als ze maar iemand hebben, maar owee als er niemand is... - eindelik ziet ze kans 'n beetje om zich heen te kijken in de rokerige zwakverlichte ruimte, waar aan verschillende tafeltjes groepjes zitten te kaarten en elkaar overschreeuwen - ze probeert 't stemgeluid bij haar linkeroor zachter te zetten door ingespannen ergens naar te kijken, naar de rij koperen kannen bijvoorbeeld of de blinkend gepoetste stallantaarn, of de leren blaasbalg, of naar de kastelein met 't gezicht vol paarse littekens alsof er z'n huid is afgestroopt, naar de man en de vrouw achter haar - niet ver achter haar zit 'n paar: 'n nogal opgeprikte dame met 'n donkere
bril, die ironies en met 'n enigszins verbitterde trek om de getekende mond naar de man tegenover haar zit te luisteren, die eruit ziet als een arbeider, en zo te zien alle moeite doet zich ergens voor te verdedigen, waar zij alleen op reageert met 'n smalende trek om haar mond - als de muziek wegvalt hoort ze haar zeggen: weet jij wat afscheid betekent?, waarop de man iets onverstaanbaars mompelt, dat wel ja zal zijn, maar wat voor haar bijvoorbaat al nee betekent - weet jij wat liefhebben betekent, de man antwoordt weer net eender als tevoren, niet goed wetend wat hij met de vragen aan moet - op hetzelfde moment zet de juke-boks weer in met: jou vergeten kan ik toch nooit... - de vrouw naast haar: ben je ziek, voel je je soms niet goed... je ziet er anders wel naar uit, en
| |
| |
de waterval gaat verder - ze zit nu met die armen om haar heen als met een tweelingzus, ze voelt zich steeds onbehaagliker, bovendien begint de drank te werken - ik heb 'ns 'n keer met 'n man te doen gehad, dat was overigens 'n ingenieur, zeg ik 't goed, en hij was al zoon beetje teut, die dacht dat ie aan mijn 'n makkie zou hebben, weet je wel, zo voor even tussendoor, maar 't pakte anders uit dan ie gedroomd had... - elk woord zakt via haar oor omlaag in haar maag, ze voelt zich steeds misseliker worden, ze wil ook onder die knellende armen vandaan, maar ze heeft geen macht meer over zichzelf, ze wil wel weggaan, maar ze kan uit zichzelf geen enkele beweging maken - aan de andere kant van de bar is 'n vrouw met 'n schelle stem tegen twee mannen aan 't oppraten, de ene is blijkbaar haar man; ze heeft 't tegen de ander: ik heb z'n nek uitgeschoren, dan zegt iemand iets, zij weer: als je 'n schaar zegt, denkt iedereen aan 'n mes ze hoort of ziet niets meer, ze zit er niet meer,,
Ze weet niet wat er daarna gebeurd is en hoe ze eruit gekomen is, pas 'n tijd later merkte ze dat ze alsmaar aan 't lopen was, van de ene straat in de andere straat, misschien wel steeds in 'n sirkel; ze wist ook niet hoelang ze al gelopen had, ze merkte alleen dat ze bloed in haar gezicht en op haar jas had, en dat er 'n knoop bovenaan haar jurk was afgescheurd...
ze staat voor het raam op de uitkijk, en probeert zich voor te stellen wat er zich op zoon grote afstand afspeelt achter die gesloten deur en die dichte gordijnen: ze rekonstrueert het naar wat ze nog weet van hoe 't vroeger bij haar thuis was - de gesloten kring rond de tafel, de spanningen tussen de ene kamer en de ander (in het poppenhuis waarvan de voorkant open was en ze naar believen nu eens die bij elkaar zette in dat vak en die in 't andere vak, telkens in een andere samenstelling, in daardoor andere verhoudingen en samenzweringen). 't Is er al donker. Hij zal wel met z'n vrouw naar boven zijn, vroeg vanavond, waarom?
Hun intieme liefdesleven - ze kent het van buiten: 'n spiegelglad geboende vloer, 'n degelik bed (met aan de linkerkant 'n kastdeur onder 't matras, want misschien heeft hij hernia), vier poten op houten ballen, 'n dubbeldikke deken - AB-100% wol, 'n godsprent boven 't bed en de ingelijste huwelikszegen van de paus, de onverstoorbare wekker (ik-niet, ik-niet, ik-niet enzovoorts), het veilig gesloten raam, het suizen
| |
| |
van de TL-buizen, 't metalen geluid door de buizen nog lang nadat er is doorgetrokken, de geur van mottenballen en staalpillen, de broek in de vouw over de stoelleuning met de bretels tot op de vloer, de jurk op 'n hanger, 't slingerend lampekoord boven 't hoofdeind, de stad in stilte opgelost onzichtbaar, de deur op de knip, 't gas uit, de kinderen slapen, de hal opgeruimd, nergens nog een pluisje, de trap smetteloos, alles in een dodelike orde achtergelaten toen ze naar bed gingen, in hun tweepersoonsbed naast elkaar, met twee hoofden en vier voeten, verenigd in een diepe slaap tussen kraakheldere lakens.
De huizen glinsteren met hun natte daken in 't maanlicht, alsof ze bedekt zijn met 'n laag glazuur.
als buiten het licht uitvalt, dan is voor de grootmoeder de dag voorbij. Ze kan nauweliks meer iets onderscheiden in de kamer, waarom zou ze dan nog langer opblijven, ze heeft niets meer te doen. En als het licht wordt aangedaan dringt dat zelfs door haar stijf dichtgeknepen oogleden heen. (in de kamer ernaast leeft Hilde met haar mee) Niemand te verwachten en er toch op wachten. Twee handen die over elkaar strijken, gevouwen, vanzelf bij elkaar blijven - pijn doen in de polsen. Na zoon achturige dag is ze doodop van het voortdurend moeten kijken, zitten, eten, niet praten, ontlasten, voor zich uit murmelen, wachten, altijd maar wachten - dan voelt ze zich papperig dik worden, opgezwollen door het daglicht en alles wat ze heeft moeten aanzien en wat ze als een spons heeft opgezogen. Ze houdt het niet langer uit als 'n kamerplant - voor de sier - midden in de kamer te moeten blijven zitten. Als ze ligt hoeft ze ook niet benauwd te zijn voor het donker om zich heen, ligt ze, en dat is voor haar genoeg. Wil ze op zitten dan moet het licht zijn; Ze verlangt steeds meer naar 't donker, de hele dag eigenlik, zodat ze weer in haar natuurlike houding horizontaal kan liggen. Als 't licht is moet ze zitten als was 't alleen maar om zichzelf 'n figuur te geven. Ze heeft er moeite mee haar handen in bedwang te houden, ze willen maar steeds hun eigen gang gaan. Het onderlijf onbeweeglik als 'n sokkel.
Op haar troon prijkt ze, maar het is moeilik te blijven ademen, - het is eerder 'n moeizaam steunen boven haar pot: ze zit doorlopend op 'n groot uitgevallen kamer 100, en haar innerlike bezigheid is bijna geheel gereduseerd tot verteren en ontlasten; het ziet er soms naar uit dat ze meer kwijt raakt dan ze heeft ingenomen.
| |
| |
Met gedraaid zittende kousen en pluizig haar verschijnt Hilde (op dezelfde tijd als de maan opkomt). Haar gezicht staat nors. Zonder iets te zeggen zet ze 'n beschuit bij de stoel. Gaat naar 't bed en gooit de dekens naar achter. Wijdbeens de handen in de zij staat ze naar de smoezelige flanellen lakens te kijken. Ze bukt en trekt die ook naar 't voeteneind, zodat 't groene matras eronder vrijkomt, dat bezet is met flossige noppen; het motief van witte strepen is op verschillende plaatsen door de grote bruine vlekken nauwelijks meer te zien.
Ondertussen is zij klaar met kraken en knabbelen, en kan ze naar bed gereden worden. Ze slaat de armen om de nek van Hilde en wordt zo opgehesen, wat altijd veel in heeft, met veel zuchten en gesteun. Met 'n plof laat ze haar neer, trekt de opgevouwen benen onder haar achterste uit, legt ze in de lengte van 't bed en begint vervolgens knoopjes, veiligheidsspelden en linten los te maken om de jurk uit te kunnen trekken. De haren onder de oksels zijn groen en geel en voelen hard aan; 'n geur die met de jaren niet veranderd is - zo ruikt ze helemaal. De reuk hangt ook verder in de hele kamer en is op de gang zelfs al vaak te merken (soms als ze op haar eigen kamer is, krijgt ze er opeens lucht van en hangt het ook in haar kamer: ze staat op, loopt rond om te zoeken waar 't ergens vandaan komt - is 't de bloemenvaas misschien, de schuifla in de tafel, haar wandelschoenen, de kleerkast, nee, maar 't moet toch ergens vandaan komen: het zit in haar kleren, misschien ook al wel op haar huid) Ze gaat weer terug naar haar kamer en wacht daar, met het voorhoofd tegen het koele spiegelglas gedrukt. Tot ze ginds iets zal horen. Aan de andere kant van de muur is het nog stil, af en toe kraken de veren van 't bed, maar dat is anders ook altijd: sommige spiraalveren zijn verbogen of uitgerekt, en heel 't binnenwerk is door het bedwateren verroest. Gekreun - uhe - uche uche oejjj. Zachtjes gaat ze de kamer uit. In de andere kamer is 't donker, alleen op de overloop brandt 'n geel peertje. Door de kier bij de scharnieren kan ze op 't witte kussen 'n vage vlek zien bewegen en ergens eronder fladderende handen.
tegen tien uur komt ze tuis, en kan ze haar tweede nacht ingaan en haar slaap vervolgen. ik lijk wel 'n slotnon, die staan ook midden in de nacht op om slaapdronken de vespers te gaan staan zingen ter ere van mijnheer, zouden ze dat eigenlik op blote voeten doen en in nachtpon? non in pon. En vooral in het tweede deel van haar slaap, die anders is dan de vorige al meer bij de dag hoort, droomt ze vaak en weet
| |
| |
ze meestal ondertussen ook dát ze droomt:
lage gewelven 't plafond vlak boven haar hoofd aan de zijkanten aflopend ze zit in een nis vroeger moeten er wijnvaten in opgeslagen hebben gelegen langs de stenen sijpelt glinsterend vocht overgroeid door weke witte schimmelkorsten waar de muren nu nog mee bedekt zijn groen fosforiserend licht dat overal en nergens vandaan komt flessengroen ze loopt er alleen met slepende passen die van alle kanten weerkaatsen nog vele anderen die met haar meelopen weet ze hoewel nog onzichtbaar van vermoeidheid is ze op 'n bank gaan zitten in 'n nis ook die is zoals de bodem met 'n gladde laag groen bedekt slijmerige algen langzamerhand denkt ze wordt dus inderdaad alle hout weer plantaardig ze wacht licht dat van bovenaf 'n zwak schijnsel over haar hangt haar voorhoofd doet blinken maar lager alles in 't donker laat de gekruiste benen de hoogopgetrokken rok de zijden broek daaronder waarvan de pijpen onder de voeten met 'n band vastzitten de ongedurige handen de voorovergebogen schouders ze wacht en opeens is andré bij haar ze heeft hem niet horen aankomen maar is ook niet verrast hem te zien
hier zal tenminste niemand tussenbeide kunnen komen stelt haar gerust ze hebben tijd genoeg
hij haalt 'n plat doosje te voorschijn en geeft het haar ze maakt 't kalm open ze heeft zich voorgenomen alles heel rustig te doen en onder geen voorwaarde ook maar enige opwinding te laten blijken één toeschouwer is meer dan genoeg ze moet het dicht bij haar gezicht brengen wil ze de tabletten zien het zijn er zes met elk 'n kruisje er aan de bovenkant ingekrast in het doosje hebben hoesttabletjes gezeten potters linia 'n aangenaam en snelwerkend middel de gouden binnenkant van het deksel spiegelt zodat ze nog één keer haar gezicht van nabij kan bekijken vaag en wazig ze e heeft te lang gewacht in de verte klinken stemmen stemmen en reeds duiken uit het aardedonker gestalten op kabouters aardmannetjes ze ziet puntmutsen wapperen jolige stemmen giechelen en snappend gekwaak van meisjes 'n hele rij de voorste zijn al in zicht drie aan drie met de handen in elkaar blozende gezichten alsof ze zich ergens vrolik over maken ze hebben groene puntmutsen op er steken hoge antennes bovenuit die langs het lage plafond ritselen krombuigen en plotseling rechtveren als 'n hoofd zich bukt soms 'n lok van 'n ander meegrissen zenuwachtig gaat ze met de muis van haar handen achter zich over de ruwe poreuse steen
| |
| |
ze voelt hoe het schuurt als puimsteen maar ze moet het voelen ook op haar knokkels het doosje heeft ze in 'n plas laten vallen onder de bank ze kan het nu niet meer doen ze zijn al te dichtbij 'n lange stoet van aankomende studentenmeisjes beduusd en zenuwlappig daarom grinnikend en kwetterend vooral als hen iets toegeschreeuwd wordt door een van de leidsters die naast de kolonne lopen te kommanderen zonder puntmuts maar met kleine permanentkrulletjes op de ronde mannenhoofden geplakt bekakte studiehoofden met sommige altans duidelik zichtbaar 'n snor boven de lippen de vertrokken dunne gespannen spottende hardvochtige lippen ze dragen ook allemaal 'n krèpepapieren schortje ook die zijn groen bij sommige is 't papier uitgelopen die hebben groene strepen langs hun benen niemand let erop heel de troep komt voor de nis staan en ze kan niets anders doen dan maar meelopen even hard en snijdend kommanderen als de andere ouderejaars maar er komt bij haar alleen geen geluid uit
in de patronaatszaal helpt ze mee de nieuwelingen in de stoelen te dirigeren en hen hardvochtig het zwijgen op te leggen met de andere gaat ze voorin op het toneel achter de lange tafel zitten waar er al 'n paar zaten te wachten enkele mannenhoofden knikken stijf ze kent ze nog van de middelbare school zelfs hun namen kan ze nog goed herinneren ook andré komt erbij zitten aan 'n hoek van de tafel 't lieve leventje gaat weer gewoon verder beseft ze dan maar op 'n andere manier proberen hoe dan ook 't moet
ze zit op haar knieen met haar rug naar herman toe hij ziet eruit als andré maar ze weet dat het herman is ze zit op het trottoir geknield rechts van haar de bomen en links de huizen vlak voor 't huis waar yvonne woont die met de jaren afzichtelik dik geworden is links van de voordeur is 'n reliëf ingemetseld moeder van altijddurende bijstand bvo achter haar is weet ze maar ziet ze niet 'n nonnenklooster 'n eind van de straat af en helemaal witgekalkt zusters van liefde of van 't heilig hart stijf met de handen op de dijen het hoofd rechtop zodat hij niet kan missen er zit nog iemand naast hem die ze wel gezien heeft maar niet kent ook op z'n knieen het geweer aan de schouder ze heeft de tegels geteld vanaf de tegel waar zij op zit tot aan het pui zijn het er zeven ze zit niet op 'n gewone tegel dat voelt ze wel aan haar knieen het is 'n ijzeren deksel met letters erop en met in 't midden 'n rond gat op de muur ongeveer boven 't relief is 'n rood bordje met rode sijfers 3.6 - - -) 0.9 erop tot aan de stoplichten is er verder niemand te zien en die er fietsen zien haar niet eens
| |
| |
het schot blijft nog uit het wordt steeds stiller ze maakt zich nog stijver als hij me maar in die scheur raakt de spleet in m'n achterhoofd die ze hem tevoren gewezen heeft hij heeft het zelf kunnen voelen dan is 't goed want daar is het helemaal zacht 't kan niet missen
't schot gaat af ketst op haar schedel 't lood ketst af op haar hoofd van gepantserd staal lijkt 't wel
er wordt nog eens geschoten er gebeurt niets niets ook bij het derde schot blijft ze ongedeerd niets helpt haar ze kan zo wel uren in gebedshouding blijven zitten en er kunnen wel 'n heel regiment geweren op haar gericht worden ze is onkwetsbaar ook al wil ze wel ze kan niet dood
(Tegenwoordig zijn er de bomen omgehakt. Het is erg kaal geworden: alleen maar lage huizen en 'n brede straat, - er is nu wel 'n behoorlik uitzicht. Er gebeurden te veel ongelukken, en veiligheid gaat voor stadsverfraaiing vond de verkeerspolitie en zo oordeelde, tegen de wens van de schoonheidskommisie in, ook het gemeentebestuur. Voor de rest is alles bij het oude gebleven)
temidden van andere beelden 'n liggende vrouwenfiguur, niet naakt want ze was van steen, van glad marmer met onder de glazuurlaag 'n net van ragfijne aderlijnen - steunend op een elleboog en een bil leek ze, hoe zwaar ook, te zweven: onaanraakbaar - afstotend haast, niet van deze wereld - door haar harde en steenkoude onnatuur. Van glazig wildvlees. 'n Vrouw: 'n onding in die smetteloos witte zaal waar mensen omheen schuifelden en hun blikken lieten gaan over de ronde billen borsten benen buik hals armen terwijl ze 'n totaal gesloten sirkel bleef.
Ze is bijna de hele dag niet tuisgeweest. Komt haar kamer binnen en valt, zonder zelfs haar jas uit te trekken, op bed neer - - - blijft zo minuten-uren onbeweeglik in die houding liggen, staart voor zich uit in de vreemde kamer, als versteend, terwijl alles om haar heen in beweging komt, begint te draaien, steeds sneller gaat met een middelpuntvliedende kracht rond het neutrale leegtepunt sirkelt: alles buiten haar = haar ontlading - - - vervluchtigt, verdampt
zodat ze geleidelik aan verder stolt.
|
|