| |
| |
| |
7 De schaduw van een half mens
...weerzinwekkend groot en dichtbij -
welzeker, hij beweegt zijn mond. Zelfs meer dan dat, al kan er geen sprake van zijn dat die mond zingt, - er is immers geen geluid bij. Er wordt in het geheel niet gezongen. Alle bewegingen zijn in de plaats gekomen voor iets anders, zoiets als 'n wilde vuistslag plotseling zonder dat er 'n tegenstander te bekennen is zonder kaak waarop de verkropte woede stukgeslagen zou kunnen worden, het zou kunnen dienen voor 'n lachfilm (ha ha, moet je die zien slaan, en er is warempel niemand te zien hi hi) -
In 'n stomme film: zoals de kaakbeenderen onder de gladgeschoren wang heen en weer schuiven, de onderkaak af en toe (bij de hoge tonen? - ze zijn niet meer door het menselik oor te horen) maalbewegingen maakt, zijwaarts onder de opbollende tong door, die zienderogen groter, als de pokdalige arm van 'n zeester uit 't keelsgat tevoorschijnkomt; 't vreemde orgaan wordt tegen de kleine ondertanden gedrukt, en flitst soms spits naar boven zodat de bedorven uitziende onderkant zichtbaar wordt, de spieren waarmee de tong vastzit, glinsterend door het speeksel dat omlaaggesijpeld is.
Het geheel wat zingen - roepen - en wat al niet meer zou moeten zijn,
| |
| |
valt uit elkaar: elk deel kan, nu het verbindend element niet meer overkomt, op zichzelf z'n eigen zin doen: het vocht bij de (rode) oogholtes, bij de neus de heftig bewegende neusvleugels links en rechts 'n haarlok die over 't voorhoofd valt en de wenkbrauwen raakt de losse flappende huid onder de kin de adamsappel die verwoed tekeer gaat in de keel het krampachtig samentrekken van de sporen bij de ogen, bij de slapen waar telkens ook 'n holte ontstaat tussen de beenderen als er aan weerskanten 'n duim indrukt, wat niet te zien is,
die hem doet schreeuwen van de pijn, gillen, kantige woorden doet uitstoten die zo hard zijn dat ze hem 't zachte gehemelte wonden, wat alleen maar te zien is, en zelfs dat niet eens meer.
Het hele gezicht valt uiteen.
Er kan alles van gemaakt worden. Het is 'n onzinnig gezicht. (Het is wel lachwekkend zoals-bijvoorbeeld-op het televisiescherm wanneer het geluid is weggedraaid: 'n kop die alle moeite doet om zich verstaanbaar te maken, terwijl hij in werkelikheid niemand ziet, 't zweet loopt tappelings uit z'n wenkbrauwen, over z'n voorhoofd en langs de slapen af over de wangen - en dat alles voor niets)
na de film is ze niet rechtstreeks naar huis gegaan. Naar huis, het heet tuis maar het zou beter 'n andere naam kunnen hebben. De eerste minuten liep ze nog als de vrouw in de film, daarna vergat ze dat en liep ze weer zoals ze altijd loopt. Ze keek niet op of om, keek alleen maar naar de neuzen van haar schoenen, en ze hoorde ook alleen maar het geluid van haar eigen stappen.
Ze voelde niets. Alsof ze slaapwandelde. De ene straat net eender als de andere, en alles nog meer aan elkaar gelijk gemaakt door de sneeuw. Ze stak straten over, sloeg hoeken om, links, rechts, rechts links zonder dat ze er enige notie van had waar ze liep (misschien dat er in haar achterhoofd zoiets als 'n pedograaf in werking was waardoor ze morgen ineens de hele plattegrond van haar afwezige wandeling weer voor zich zal zien; in gedachten op bed liggend zal ze zichzelf kunnen nagaan, glimlachen als ze voor de tweede keer door 'n straat komt of als ze uitglijdt over 'n ondergesneeuwde glijbaan op het trottoir.)
Maar ook al wist ze niet waar en waarheen ze liep, toch bleek ze na 'n tijd opeens vlak bij huis te zijn. Het was ondertussen half-een geworden, en de straten waren zo goed als verlaten.
Het was koud in huis. Maar waarom ging ze toch weer het huis uit ter- | |
| |
wijl ze toch net binnen was? - omdat ze de brief vond die ze vergeten had te posten?, nee, dat was het niet, ze moest er weer uit, noodgedwongen, omdat het was alsof ze plotseling in de kamer van een vreemde stond, daarom kon ze er onmogelik blijven.
Ze had haar jas al uitgedaan, keek eens rond in de lege kamer, nam de envelop van de tafel, trok haar jas weer aan en ging weer naar buiten,, ik moest opeens weer 't water zien, 't zwijgende water, ik weet niet hoe 't kwam, maar toen ik opeens weer tot bewustzijn kwam in die ijskoude kamer van mij - ik dacht: háár kamer - voelde ik me bloeddorstig, al wist ik nauweliks wat dat betekende.
Ze vond 'n brievenbus en liep daarna in de richting van de toren, naar het oude stadsgedeelte, waar de stad afzakt naar de rivier. er is daar 'n dancing, 't was net sluitingstijd toen ik er aankwam. op 't parkeerterrein stonden 'n paar meisjes in bontmantels bij 't licht van de autolampen te vrijen. ik wilde ongezien passeren, maar juist ging de deur weer open en kwam er 'n stel militairen uit. ik kon moeilik doorlopen, en voor ze me konden zien en me zouden zijn gaan aanroepen, ging ik 't trapje op naar de voet van de toren. 't was er glad en ik gleed half uit, ik viel gelukkig niet maar ik kon me door met m'n handen op de treden te steunen tegenhouden. maar er lag glas op, en ik sneed m'n hand open aan de scherven. ik proefde het bloed en de sneeuw aan m'n hand. ik proefde 't met heel m'n hoofd, ik werd bijna duizelig van de doordringende smaak. was 't daarom soms dat ik mij tevoren zo bloeddorstig had gevoeld. zou er wat gebeuren?
Ze was om de toren heen gelopen, en over het marktplein en enige kleine zijstraten kwam ze op de weg omlaag naar de rivier. Soms bleef ze stil staan en bijna ademloos keek ze naar de oude huizen, naar de overblijfselen ervan die met houten stutwerk overeind gehouden werden, een netwerk van halfrotte houten palen, en overal gapende openingen, verbrokkelde muren, kapotte ramen, openingen in de daken, waar geen mens meer woonde de deuren en ramen met planken dichtgespijkerd, - een onbewoonbaar stadsdeel dat langzamerhand plantaardige vormen aan begint te nemen.
Nu het donker is komt er een andere bevolking tot leven, wezens met 'n lijf zo vormloos en zwart als de nacht nestelen er zich, slechts aangevallen door wantrouwige katten en kerkvorstelike uilen.
Waar 'n huis gesloopt is kan ze zien waar die mensen gehuisd hebben, waar ze geslapen, kinderen gemaakt, gebaad en gegeten hebben: op de muur is nog alleen de vertikale doorsnee van hun leven overgeble- | |
| |
ven. Maar wat komen ze hier nog zoeken?, is het dan nooit voorgoed voorbij? Als ze onder 'n poort doorloopt van enkele meters diep, die ook nergens meer voor dient, ruikt ze de bedwelmende geur van nat zand, vochtige steen en uitwerpselen. Omdat het er uit de wind is en daarom niet zo koud, gaat ze er op 'n hoop puinsteen zitten, en tuurt het donker in. Er is zoveel te zien in het donker.
Ze vergeet dat ze zit. Ze staat pas op als ze merkt hoe vochtig en warm het verband tussen haar benen geworden is. Het bloedt nu wel hard. Vanmiddag had ze de eerste pijnscheuten gevoeld, en tegen de avond was het gekomen. Nog toen ze in de film zat was ze slap geweest van de pijn, ze is er nu nog wel enigszins belabberd aan toe, maar de pijn is goeddeels gezakt; er zit nog 'n dofdreunende streep pijn in haar hoofd vooral achter haar ogen, maar ze hoeft niet meer voortdurend enkel en alleen aan haar roerende buik te denken, ogenblikken dat ze nog alleen maar kan liggen steunen.
Ze heeft natte voeten gekregen. Ze weet het maar ze voelt het niet. De ene helft van haar hoofd voelt zwaar aan maar de andere helft echter is zo licht als sneeuw. Ze loopt verder.
Door de natte sneeuw komt ze bij de kade. De wind snijdt door haar heen. Ze duwt haar handen zo diep mogelik in haar zakken en trekt de jas zo dicht mogelik om zich heen; en drukt haar kin tegen haar borst zodat de koude wind niet haar hals binnenschiet.
Midden op de rivier is het water ongewoon helder, aan de kant is het water niet te zien door de brede schaduw van de kade, 'n donkere afgrond. Het trekt haar altijd aan. Het werkt kalmerend in 't donkere gat te kijken en te luisteren naar het opspattende water en het kraken van de kruiende ijsschotsen. Ze gaat op de rand staan waar het echt stil is. Onder haar ligt 'n boot met 'n vlag die vlakbij haar gezicht fladdert. Ze ademt de kou in en voelt hoe die zich binnen haar verspreidt, ze bevriest haast van binnen. Ze slaat de handen voor haar oren, want ze wil het lawaai áchter haar niet meer horen - het eeuwige lawaai van het licht, dag én nacht, het denderen van de treinen over de spoorbrug, zelfs het lawaai van de huizen die onbeweeglik tegen elkaar aan staan, de wind, de straten, haar lichaam, - oorverdovend.
Ze bukt zich en neemt een hap sneeuw in haar mond, ze bijt erin. De klok slaat, ze vergeet de slagen te tellen.
Ze staat op de ijzeren rand, de tenen steken er overheen, en ze kijkt ingespannen omlaag, naar het gat, naar het niets onder haar voeten. Ze voelt zich wankelen. Ze doet niets, ze doet het niet zelf, maar het is als- | |
| |
of haar benen veren geworden zijn. Ze dreigt te vallen. Ze voelt het niet als een dreiging. Haar bovenlichaam beweegt heen en weer, naar achteren en naar voren, alsof ze bewogen wordt door de wind. De boog wordt steeds groter. Ze heeft haar ogen gesloten, het maakt geen verschil, - ze blijft staren. Plotseling denkt ze aan de grootmoeder, ze ziet alleen maar het woord ‘grootmoeder’ voor zich, ziet het donkere gat binnen in haar. Ze komt tot zichzelf. Ze slikt de ijsgeworden sneeuwbal door en zegt hardop: NEE. Ze slaat haar kapusjon omhoog, trekt hem over haar oren en loopt verder, langs het water in de richting van de brug, met het suizen van de wind.
Ze weet niet of ze het ooit eens heeft horen vertellen of dat het nu gebeurt: - Er komt 'n zwarte auto aangereden, die vlak achter haar stopt met gierende remmen, even leek het alsof ie op haar in zou rijden. Er springen aan weerszijden vier mannen uit in lange jassen en met ieder 'n hoge hoed op. Zorgvuldig sluiten ze de portieren. Een van de vier zegt iets op fluistertoon tegen de anderen. Ze gaan naast elkaar op de rand van de kade staan en springen er tegelijk af. Na de plons is er niets meer te horen, en is het weer even stil als tevoren.
De weg loopt onder het bruggenhoofd door, maar aan de zijkant is er voor voetgangers 'n trap naar boven. Ze wil boven op de brug komen. Overdag is de trap zeker gebruikt om te sleeën want de hoeken onder de treden zijn met sneeuw aangestampt, zodat het nu onmogelik is tegen de schuine ijsbaan op te lopen, ze kan daarom alleen maar langs de fietsengleuf omdat ze zich dan aan de leuning kan optrekken. Telkens glijdt ze uit, ze vloekt maar teruggaan doet ze niet, al moet ze ervoor op handen en voeten, ook al steekt de snijwond in haar hand nog zo door de kou, ze gaat verder. Als er maar niemand langskomt die gaat roepen, want als ze schrikt glijdt ze onherroepelik naar onderen, roetsjjj halsoverkop de trap af, de weg over, het water in. Maar er zal niemand zo gek zijn om midden in de nacht sneeuwballen te gaan gooien.
Ze had er meer van verwacht, wat ze op de brug zou kunnen zien. Ze is in een uitbouw van de brug gaan staan, waar ze tot op borsthoogte door de wering beschut staat.
Waarom zou er niemand zo gek kunnen zijn dat hij, naakt desnoods, van dak tot dak springt, ‘lang-zullen-ze-leven’ zingt, sneeuwballen slaapkamers binnen gooit, schijnwerpers aan diggels smijt, - ze zou hem van hieruit goed kunnen zien in de blauw verlichte stad, 'n kleine bouwdoos van op elkaar getaste daken die zo voor het grijpen liggen,
| |
| |
zo klein is 't.
Wie zouden hier niet vóór haar gestaan hebben, in het holst van de nacht, wat voor gedachten hebben gehad. Ze moet er niet aan denken, het zou haar verdoven.
Een ogenblik voelt ze zich bevrijd met het inktzwarte water onder haar, de stille wateren, en het lawaai en de stad voor even op 'n afstand. Ze zou er uren kunnen blijven staan. Maar omdat ze zich nu onverschillig voelt voor wat er daar gebeurt en gebeuren kan, wil ze ook weer teruggaan. Ze heeft het weer gezien. Ze zal er weer aan terug kunnen denken, morgen-overmorgen, kan ze zich nog duidelik op 'n afstand zien staan. Morgen is altijd alles het duidelikst en het heerlikst in de herinnering. Nu nog niet - - - na nu.
Ze is de brug weer afgegaan, 't was wel meer glijden dan lopen, en weer langs het water tot aan de spoorbrug. Ondertussen praat ze hardop tegen zichzelf en ze geeft zelf antwoord, maar er wordt niets opgelost. Het wordt weerkaatst door de hoge muren, ze schrikt er niet meer van. Onder de spoorbrug wacht ze tot er 'n goederentrein komt, het liefst had ze 'n personentrein maar die lopen snachts niet; met 'n allemachtig gedaver snelt hij over haar heen. Ze had gedacht tussen de bielzen door het bewegende onderstel te kunnen zien de onderkant van 'n lopende tor of 'n ander kruipdier, maar ze ziet pas iets als de trein ongeveer voorbij is: het donkere achterstuk dat langs de vriesheldere sterrenhemel glijdt, en weg.
Ze houdt haar pas plotseling in als op 'n gegeven moment de zware haak van 'n drijfkraan 'n ster schijnt vast te hebben. De straat in van de rivier vandaan. Ze loopt zichzelf achterna, ze neemt nergens 'n besluit toe, maar beseft kristalhelder dát ze iets doet, waarbij ze echter zelf niets in de hand heeft.
Ze tast met haar vingers de huisnummers af. Schuurt met haar hand langs de lange blinde muur van 'n fabriek.
Aan de linkerkant van de weg staan de bussen in ruste, in 'n rij achter elkaar, de beugels ingeklapt, als slapende slakken. Ze probeert eens of de deuren dicht zijn. Als ze met haar hand tussen de rubber sluiting schuift, kan ze ze openkrijgen, maar ze durft er niet in te gaan.
...als ik op 'n bank hg te slapen en er zou plotseling iemand binnenkomen, 'n zwerver die zegt dat 't zíjn bus is, en die 'n blinkend mes in z'n hand heeft, ik zou nergens heen kunnen, niemand zou me horen,, en tussen die zitplaatsen onmogelik om tegenweer te bieden. en als ik morgenvroeg niet op tijd wakker word en ze snappen me... Ze steekt
| |
| |
de straat weer over. Bij een van de huizen gaat ze het trapje op naar de voordeur. Aan de brievenbus luistert ze of er nog iemand op is, zodat ze niet plotseling door iemand van achteren verrast kan worden. Ze kijkt van haar zitplaats uit over het verlichte plein en de toren boven de huizen uit, de toren met de gouden ballen aan de hoekpunten die schitteren in het licht van de schijnwerpers die aan de voet staan opgesteld.
...dat alles is van mij. er is geen levende ziel te bekennen. maar ik ben ook van de stad, van die mensen. hier achter m'n rug liggen ze te slapen en nóg hebben ze me vast. ...napoleon trok naar rusland voor mij, de soldaten vroren met hun blote kont vast aan de grond uitsluitend voor mij, nero stak rome in de fik voor hilde, en ik...
Ze gaat niet verder, ze voelt zich opeens, voor 't eerst deze nacht, bedroefd, terneergeslagen.
Voor het café-restaurant terminus staat 'n telefoonsel. Ze gaat er binnen. In de telefoongids, die aan de ketting ligt, zoekt ze onder de G: Godschalk, Godschalk,...... Godthelp 13 2 63. Ze neemt de hoorn van de haak, stopt 'n dubbeltje in de muntgleuf, draait het nummer... geen gehoor zeker niet tuis. Als ze de hoorn terug wil hangen merkt ze dat de kabel gebroken is - navel verbroken, gotverdomme - ze drukt op de knop: bij weigering knop indrukken, geld terug - maar er komt geen dubbeltje terug, zelfs dát niet eens. Ze wordt kwaad en trommelt met haar vuisten op de kast. godthelp niet tuis, kabel kapoeres en 't dubbeltje naar de knoppen. Ze houdt er toch maar mee op, er is toch geen mens die antwoord geeft, en als ze niet oppast komt er misschien nog 'n agent kijken, en wat dan, dat liever niet.
Ze slentert terug door de winkelstraten. Ze moet op haar knokkels blazen om 't 'n beetje warm te krijgen. Ze is langzamerhand tot op het bot bevroren.
Ze kan nauweliks de sleutel in 't sleutelgat krijgen. De klink van haar kamerdeur drukt ze met haar elleboog open. Met haar tanden knipt ze het licht aan. Ze heeft het te koud om haar jas uit te trekken en ze valt zo in 'n stoel neer. Ze hoort alleen het slaan van haar bloed in haar oren tegen de kapusjon aan. Ze klemt haar handen onder haar warme oksels, maar zogauw ze 'n beetje op temperatuur komen beginnen ze te tintelen. Het is niet uit te houden van de pijn - ze bijt op haar vingers dat de tandafdrukken er rood en paars instaan, ze kronkelt over de vloer, tot geleidelik aan het bloed weer gelijkmatig overal doorheenstroomt en de klonters in haar armen en benen weer vloeibaar worden. Toch doet
| |
| |
ze haar jas niet uit.
Het is halfzes.
Als ze 'n sigaret opsteekt brandt ze haar vingers aan de lusifer omdat ze hem te lang vast wil houden; het is net de vinger waarmee ze moet schrijven.
Ze drinkt wat koffie om verder warm te worden en wakker te blijven Het huis slaapt, de grootmoeder slaapt.
Hilde is weer tamelik rustig geworden. Op het toilet heeft ze het verband verwisseld.
Ze heeft 'n boek gepakt, maar na 'n paar regels dwalen haar gedachten af en ziet ze nog alleen maar letters, die na 'n tijdje beginnen te dansen en verder onleesbaar zijn. Onbeweeglik blijft ze zitten, en ze probeert aan niets te denken, zich helemaal leeg te maken - alleen maar te wachten.
...ik zou niet verder willen gaan, nooit meer, niet meer verder: buiten is niets voor mij, alleen snachts is er niemand, maar dan moet je nog meer op je hoede zijn, en binnen, ik kan er niet uit, binnen ga ik kapot, als ik met m'n volle gewicht boven op me ga zitten stik ik - en dan zij nog. nee, m'n ogen sluiten en van niets meer weten. als 't binnen maar rustig was.
...en ik word ook niet gek, werd ik 't maar, als ik maar lang genoeg naar 't water zou kijken, zou ik 't op de duur wel worden. ik moet aan de zon denken.
alle anderen slapen nu, ik moet waken, ik moet de wacht houden over de wereld...... ik moet op m'n hoede blijven, ik mag nooit meer slapen want elk ogenblik... ik, als ik slaap ben ik helemaal weerloos aan alle kanten... ik moet oppassen, want er staat iets ergs te gebeuren wist ik maar presies wat, 'n grote ramp... laat niemand hierin geloven, want ze zullen sterven van schrik, ik zie 't zelf ook niet goed, alles is duisternis... onzin... laat 't zo maar voorlopig... of ik er nu in geloof of niet, 't maakt niets uit, de ontwikkeling verloopt vanzelf. er mauwt buiten 'n kat.
nee, ik laat niemand binnen, 't zou 'n list kunnen zijn. in de sneeuw staan sporen, iemand kan mijn sporen gevolgd zijn, niet zo moeilik, want ik heb overal gave stukken sneeuw uitgekozen om over te lopen. ze staan ook op 't platform boven 't water. m'n hand klopt, als 't maar niet gaat zweren.
hoe laat is 't - zeven uur al, ik heb slaap, ik zal proberen toch wat te lezen.
| |
| |
Maar of ze 't al probeert, ze kan niets anders dan stil zitten. 'N paar ogenblikken doezelt ze weg, maar haar ogen blijven open.
......in 'n droom, ik zie in 'n droom die geen droom is, mezelf voor 'n kerk staan, de deuren gaan open en ik denk: direkt zal ik onder orgelspel binnentreden. de deuren gaan inderdaad open, maar er komt 'n hond naar buiten, 'n grote lelike schele hond. hij pist in 't wijwatersvat, hij is reusachtig groot. nog veel meer honden volgen, alles rondom mij is hond, zelfs de kerk is één grote hond, alles blaft, alles stinkt. ik sluit m'n ogen en ik ben alleen - alleen met deze nacht, met deze stilte, waarin je naar jezelf kunt afdalen, naar 'n dode die daar slaapt. raak haar zacht aan, want ze is erg teer, en verbaasd zal ze vragen wat er is, en op mijn vragen zal ze antwoorden dat ze alles, alles vergeten is, zelfs... och... elk gebaar heeft betekenis. ik ben ik, en ik mag niet slapen en zeker niets vergeten, ik moet denken voor twee.
Het is bijna acht uur.
Het is al 'n beetje licht aan 't worden. Hilde voelt zich steeds beroerder, vooral nu ze even ingedut is. Het is vreemd dat ze nog niets van de grootmoeder gehoord heeft.
...de dag breekt aan, zeg dat wel. het is niet goed dat ik nu alleen ben, nu 't lichter wordt gaat er iets gebeuren ben ik bang.
Ze slaat met haar vuist op haar ogen zodat ze kan denken dat het nog nacht is, maar het doet alleen maar pijn en de tranen schieten te voorschijn. Ze komt weer tot bedaren, ze is ook te moe om zich nog op te winden.
...vissers, die elke dag netten vol witte mensen opvissen. Alle vissers verdwijnen, stuk voor stuk, er blijft er maar één over. Op 'n kar rijdt hij elke dag de duinen over het land in om de vis die hij gevangen heeft te verkopen. Hij vindt alleen 'n vrouw in 't bos met haar kinderen. Die gaan ook weer in zee spelen, en zo blijft de visser werk houden. Het verbaast hem wel waar ze vandaan komen, want elke dag heeft hij beet. Hij vist snachts, vist mensenkinderen, die hij zelf gemaakt heeft. De visser staat met z'n vrouw aan de hand midden op de oseaan. De vrouw gaat op de schouders van de man staan om uit te kunnen kijken. Als ze juicht en omlaag kijkt is de visser verdwenen. Ze voelt zich verdrietig worden omdat hij nu ook verdronken is, en ze gaat op haar rug liggen om te slapen, en ze droomt:
haar man is 'n kleine vergiftige slang, die ze nu als sieraad om haar hals draagt. De vrouw in haar droom is erg mooi.
Het is nu dag.
| |
| |
Hilde kijkt om zich heen, ze is net op tijd wakker geschrokken. Ze heeft 'n klein half uur geslapen, 't leek wel 'n halve dag, - 'n gat in de dag. Het is half-negen.
Ze kijkt naar zichzelf, naar haar benen die vannacht zoveel gelopen hebben en haar overal mee naar toe genomen hebben. Ze voelt zich er goor uitzien, en ze is moe. Ze heeft steken onder haar borst. Ze is ziek, maar toch maakt ze zich klaar om naar buiten te gaan. Ze moet 'n andere jas aantrekken omdat er achter op de jas, die ze vannacht heeft aangehad, grote gele moddervlekken zitten. Iedereen zou zo kunnen zien wat ze heeft uitgespookt.
hij trekt de deur achter zich in 't slot, kijkt niet meer om of z'n vrouw hem nazwaait, en loopt snel in de richting van de tramhalte. Hilde op 'n veilige afstand er achteraan.
Het is 'n gedrang als de tram stopt, iedereen wil er tegelijk in. 'N oud mannetje dat juist aan komt lopen, doet net of ie van niks weet en probeert, vol vertrouwen op z'n ouderdom die bestaat uit kromme benen, kaalkop en buikje, voor iedereen naar binnen te dringen. Hilde verwachtte 't al en denkt: oud is maar oud, dat baasje heeft heel z'n leven al vooraan kunnen staan, maar nu steken we er 'n stokje voor, ieder hoort op z'n eigen plaats, - en ze zet haar brede schouder tegen hem aan en houdt hem met haar vooruitgestoken knie tegen, terwijl ze haar hoofd de andere kant uitdraait. Het mannetje drukt wat ie kan, maar het lukt hem niet vooruit te komen; hij begint zenuwachtig met z'n kopje te draaien, en ze ziet zelfs tranen in z'n verkreukte oogjes komen. ja, 't is geen lolletje je ouwe dag, oud is geen goud - en ze stapt achteraan in de rij maar nog voor hem naar binnen.
Op eigen kracht haalt hij 't niet, en er is niemand die 'n hand uitsteekt, van armoede slaat hij 't handvat van z'n bergstok om de paal in de tram en hijst zich zo naar boven. Hijgend komt hij achter haar te staan, tegen haar rug gedrukt. Ze doet 'n stapje vooruit om hem niet tegen haar aan te voelen, ze wordt er koud van. Ze hoort hem mummelen, aan een stuk door, - ze voelt zich intens kwaad worden over zijn hulpeloosheid, dat hij niet eens meer gewoon kan staan zonder zich ergens aan vast te moeten houden; ze zou hem wel willen slaan.
Ondertussen moet de overbuurman juist betalen. Ze ziet nu z'n gezicht van opzij: z'n mond hangt 'n beetje open van inspanning; hij heeft blijkbaar niet genoeg of geen gepast geld in z'n portemonnee en moet
| |
| |
daarom eerst z'n andere handschoen uittrekken met z'n tanden om in z'n zak naar kleingeld te zoeken, waarbij hij ook nog z'n zakdoek laat vallen; hij begint zich te verontschuldigen maar weet toch nog geen hand vrij te maken, hij moet z'n tas vasthouden en z'n zakdoek en z'n handschoenen en hij moet zichzelf vasthouden om niet te vallen, totdat de kondukteur ongeduldig zelf het geld maar in zijn platte hand uitzoekt. Hij heeft het er warm van gekregen - Hilde merkt dat ze met zijn pogingen meeleeft dat zij ook 'n kleur van schaamte heeft gekregen, alsof zíj daar zo stond te klungelen. Iedereen zit spottend naar hem te kijken, en de mensen die achter hem moeten wachten vol ergernis.
Ze moet blijven staan. Boven haar hoofd bengelt 'n handvat, dat er uitziet als 'n stijgbeugel. Nu ze staat kan ze alleen maar de onderste helft van de huizen zien.
Er gaat iemand met 'n hak op haar voet staan, ze trekt echter niet terug; omdat 't 'n breed vlak is doet de pijn haar niet zo pijn, ze vindt 't wel 'n prettig gevoel. Het is 'n glimmend gepoetste schoen - zou die man helemaal niet merken dat ie scheef op z'n voeten staat - erboven 'n broek die keurig in de vouw zit behalve op 't zitvlak waar 'n paar valse vouwen zitten - door 't vele zitten zeker, dat zet zitvlees aan de dijk - brede schouders die haar beletten voorin de tram te kijken, lange haren in z'n oren en in z'n neus. Ze staat vlak tegen hem aangedrukt door de nieuwe stoot mensen die zijn ingestapt; er stapt bijna niemand uit, omdat iedereen naar het sentrum moet. Hij draagt 'n gouden bril met halve maantjes onderin voor 't lezen. Hij staat de krant te lezen, en kauwt ondertussen ergens op: kauwgum, 'n kaaskorstje, of misschien op z'n tong die te lang is, want af en toe komt er 'n lange rooie punt uit z'n mond wiebelend tot aan z'n neus, - als hij z'n neus ophaalt schiet 't lange geval weer vliegensvlug tussen de bruine lippen naar binnen; er zijn nog witte vlekken op z'n wangen te zien, overgebleven van de after-shave.
Als hij 'n blad omslaat van z'n krant, kan ze langs z'n schouder naar voren kijken, en ziet ze dat het oude mannetje presies naast hèm is komen zitten. Ze praten met elkaar, of liever: het oudje praat tegen hem - over haar?, zit hij soms te klagen over haar, 't alomheersende onfatsoen tegenwoordig en 't gebrek aan eerbied voor de gezegende ouderdom tetterdetettermaardoor - als hij maar niet naar haar omkijkt, nee, hij kijkt naar buiten, beweegt z'n hoofd mee. Waarmee? hé, die griet, zit ie daar naar te kijken, vind-ie die zo mooi dan, 't zou wat... Ze krijgt weer de krant voor haar neus:
| |
| |
‘MENSELIJKE’ OORLOG VOL MET CLICHÉS
PYAMAS TOMATENSOEP MOET VAN HERO ZIJN KNIPOOG
SUSAN HAMPSHIRE EN CHARLES AZNAVOUR VERMAKEN ZICH IN DE GLAZEN KOOI MET ZWEMBAD EN WINTERTUIN... ja hij vermaakt zich wel zo te zien, als je ook zoon huis hebt, ik zou ook wel met 'm in 't water willen zitten, en maar zingen, samen in zoon onmenselik grote badkuip, en iedereen ziet 't... GEZELLIGE MENSEN HALEN...
POËTISCHE STUDIE
OVER DE VROUW
MORALISEREN
OVER ZONDE
hé uitkijken, hij stapt 'n halte eerder uit, ik zou 't bijna gemist hebben, wil zeker van die ouwe af...
Door de frisse lucht is ze weer 'n beetje opgeknapt. Zolang ze achter hem aanloopt heeft ze weinig tijd om zich moe te voelen, maar af en toe komt haar weer iets van de afgelopen nacht voor de geest. ...en hij, zou hij er niets van in de gaten hebben, ik kijk naar z'n achterhoofd en denk tegelijkertijd aan vannacht, zou hij er dan helemaal niets van weten, zelfs niet in z'n achterhoofd, maar ik weet ook niet waar híj aan denkt, ook als ik bij wijze van spreken bij hem op z'n rug zou zitten, paardjerijden, we zouden nog niets van elkaar weten... wat we denken - denken is nog 't enige wat je mag, dat kan niemand zien, voorlopig nog niet tenminste, maar ik zou juist zo graag weten waar hij aan loopt te denken, zo ontgaat me nog bijna alles... hij loopt gewoon door, zelfs als ik in gedachten zou zeggen - val dood - dan nog liep ie doodgemoedereerd verder...
- Het verloopt zoals gisteren, de dag ervoor, de dag erna, én zoals morgen, als er niets tussenkomt.
hij heeft weer geschreven, kort na de vorige brief.... er is ook iets op school, hij heeft moeilikheden gekregen, maar hij vertelt niet presies wat. och, wat moet hij ook als leraar. 't interesseert me ook niet zo erg wat hij weer over zichzelf te vertellen heeft, ik wil het eigenlik ook niet weten. dat zou ook veel beter zijn, voor m'n gemoedsrust, haha
| |
| |
gemoedsrust. elke keer zeg ik tegen mezelf: dit is de laatste keer dat ik z'n brief lees, de volgende gaat onherroepelik de prullenmand in, al gaat ie op z'n kop staan, ik laat me niet meer door 'm beetnemen. maar elke keer ben ik weer even nieuwsgierig, en ook even bang voor wat er nu weer boven m'n hoofd hangt. maar 't vervelende is wel dat 't m'n hele dag verpest, ik kan niks anders meer doen omdat ik er telkens weer aan moet terugdenken, of ik wil of niet, 't druppelt langzaam in me binnen, ik voel 't in me omlaagsijpelen.
ik heb gemerkt dat hij iets te weten probeert te komen, hij heeft blijkbaar nooit goed kunnen begrijpen wat er toen opeens is voorgevallen. hij zoekt 'n verklaring, dat zou gemakkelik voor 'm zijn, 't zou misschien 'n vrijbrief voor hem zijn voor wat er daarna van hem geworden is. ja, alsof dat allemaal daardoor én door mij gekomen zou zijn: zijn mislukking, zoals hij dat maar blijft noemen, zou dan 'n oorzaak hebben die buiten hem ligt, buiten zijn bereik in ieder geval, en ik denk dat hij de stille hoop heeft dat ik het geweest ben, ik...
.........dat jij juist toen bent weggegaan, na die verschrikkelijke week. Ik zal proberen het nog eens uit te leggen zoals het voor mij was, want jij zult je wel niets willen herinneren, dat heb je nooit gewild.
da's toch wel erg, steeds maar denkt ie dat ik dezelfde gebleven ben, hij praat tegen me zoals ik tien jaar geleden was, alsof ik niet meer dan 'n foto ben, die nu nog zou lijken, dat wil ik niet, dat wil ik pertinent niet, 't is 'n leugen...
Je was die week druk aan de studie en je had absoluut geen tijd, we hadden daarom 'n afspraak gemaakt voor zaterdags.
Het was een vreselijke week; als ik er nu aan terugdenk schaam ik me er bijna over wat ik toen niet allemaal gedaan heb, ik leek wel gek geworden, maar er hing voor mij ook alles van af. Ik had me opgesloten en ik durfde er alleen snachts uit te komen; ik heb de hele week ook niet gegeten. Maar het heeft echt weinig zin dat nog eens allemaal te verhalen, en voor mezelf te herhalen.
Totaal uitgeput ben ik zaterdags op de afgesproken tijd naar je kamer gegaan, ik verwachtte er alles van, alles, ik had het niet moeten doen natuurlik. Je was er niet. Je had ook geen enkel bericht voor me achtergelaten. Je hospita vertelde me dat je plotseling naar huis geroepen was omdat er iets gebeurd was, maar je had haar niet gezegd wát er gebeurd was. Het gaf me een geweldige knik. Het eerste wat ik dacht was dat je voor mij was weggegaan, en dát kon ik niet meer hebben.
| |
| |
Toevallig, nou ja toevallig, las ik naderhand dat er een ongeluk gebeurd was met je broer in de kazerne, dat was natuurlijk de reden dat je plotseling weg had gemoeten, maar dat hoorde ik pas naderhand.
Je bent daarna ook nooit meer teruggekomen, ik heb je nooit meer gezien. Daarom geloofde ik, en dat ben ik nog van mening, dat het iets meer was, dat er veel meer gebeurd was dan zo ogenschijnlijk leek......
...ik wil er niet meer aan denken - op 'n gegeven moment moet iets toch voorbij kunnen zijn. maar zo is 't niet, er gaat niets voorbij, 't blijft allemaal in de zeef hangen en het hoopt zich alleen maar op... ja, in mij, ik word steeds dikker... 't wordt niet meer natuurlik verteerd, nou ja natuurlik?, 't vergaat niet, 't zal steeds blijven doorwerken tot... tot ik klap, patsss uit elkaar spring, dat is 't punt waarop ik niets meer kan hebben...... Herman, ja dat is inderdaad tóén gebeurd, dat ongeluk, met Herman.
soldaat vrijgesproken
DODELIJK SCHOT
BIJ OEFENING
berecht
maand voorwaardelijk
voor sergeant
- De sergeant Z., die de leiding had van de schietoefening waarbij op 15 oktober van het vorig jaar de eenentwintigjarige soldaat H. Verheyen uit...... om het leven kwam, is door de krijgsraad in........... veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van een maand met een proeftijd van een jaar. De soldaat F.B., die het dodelijke schot afvuurde, is vrijgesproken. Het ongeluk gebeurde tijdens een oefening in het richten, waarbij Verheyen het richtbord vasthield. Plotseling zakte hij, na een schot, ineen. Hij was door een scherpe patroon in het hoofd getroffen en overleed enige ogenblikken later.
De voornaamste vraag in deze droevige zaak, namelijk wie in een clip exercitiepatronen de scherpe patroon gedaan heeft, zal wel nooit beantwoord worden, aldus de auditeur-militair. De sergeant was
| |
| |
ten laste gelegd dat hij heeft nagelaten zich er van te overtuigen dat er geen scherpe patronen aanwezig waren bij een oefening als deze en aan de soldaat dat hij de scherpe patroon in zijn houder niet ontdekt heeft. De controle was achterwege gebleven omdat de sergeant meende dat dit reeds door een collega was gedaan. De soldaat verklaarde dat hij nog een week tevoren had geconstateerd dat zich geen scherpe patronen in de houder bevonden. Hij heeft dit toen in het kastje op zijn kamer opgeborgen. De auditeur-militair betoogde in zijn requisitoir dat bij een oefening als deze zelfs geen exercitiepatronen gebruikt mogen worden. Hij achtte daarom de sergeant strafbaar.
Sinds het ongeluk is de methode van veiligheidsbescherming voor dergelijke oefeningen veranderd. Op de kamers wordt nu gecontroleerd. De soldaat was nooit het verschil tussen een oefenpatroon en een scherpe patroon getoond. Hij had tevoren geen voorschriften. Nu wel. Het slachtoffer was een vriend van de soldaat, die het dodelijk schot loste. Hij heeft overplaatsing aangevraagd.
......dat 't toevallig juist Frik moest zijn, Frik die mij altijd al verdedigd had. hij was er naar aan toe na het gebeurde, ik had de indruk dat hij mij opzettelik vermeed. de verhouding tussen Herman en mij was in die tijd erg gespannen, hij was jaloers op me. maar ik weet niet of er daarom soms iets tussen hem en Frik was. ik weet 't niet.
niet vallen, pasop niet vallen, - maar zogauw als ze eraan gaat denken begint ze al vervaarlik te wankelen en ze hoeft maar even mis te stappen. Voorzichtig voetje voor voetje, nee misschien is 't beter stevig door te lopen, want als 't te langzaam gaat verliest ze in 'n ommezien haar evenwicht.
Ze balanseert op 'n smalle brug over de afgrond, op de trottoirband. Drie stappen tussen twee naden. Maar als ze eenmaal begint te zwaaien en zich moet kronkelen om rechtop te blijven, valt ze / moet ze op de weg stappen.
| |
| |
Ze hoort stappen achter zich - ze keert zich om. 'T kleine meisje verliest van schrik haar evenwicht en valt de andere kant uit. 'T is ondoenlik: zoon smalle brug. 'T meisje lacht verlegen, beschaamd dat ze ontdekt is bij 't nabootsen van de vrouw. Zogauw ze onder haar gekwetste blik weg kan komen, gaat ze er met 'n vaartje vandoor.
Verstoord vervolgt Hilde haar weg - zelfs kinderen laten je niet met rust.
Ze had er niet eens bij nagedacht, deze keer, dat ook maar iemand 't zou zien, 't leek in de namiddag immers zo rustig op straat.
Ze is van de brug gevallen.
Ze liep halfhalf in gedachten - gedachten, flarden en beelden die haar vooral de laatste dagen niet meer met rust laten.
Als ze langs 'n sportwinkel komt en ze ziet 'n pop met 'n badpak aan, dan schuift er onmiddellik 'n andere halfwassen pop in badpak voor, en ook al staat ze dan op straat, in de winter, en heeft ze zelf 'n dikke jas aan en zijn haar handen paars van de kou, dat alles verdwijnt,, en het begint opnieuw:
Savonds in 't zwembad. Ze is erop gebrand, maar meestal moet ze alleen gaan omdat de anderen geen tijd hebben. De zon is al weg en de tegels zijn afgekoeld. De meesten die zijn komen zwemmen zitten in groepjes bijeen en vermaken zich onder elkaar.
Ze staat bij de duikplank. Ze gaat pas de hoge op als hij vóór haar de trap opklimt. Ze heeft hem nog nooit eerder gezien, en ze hebben nog geen woord gewisseld. Gebiologeerd staart ze naar de natte zwembroek voor haar neus, naar de haren die als streepjes op z'n benen geplakt zitten. Ze gaat 'n tree hoger, schuift haar hand op de leuning omhoog zodat ze hem heel licht aanraakt. Het golft door haar heen. Ze moet wel zo dicht bij hem komen omdat anderen haar omhoogdringen. Met 'n parmantige duik verdwijnt hij onder de plank. Eerst moet ze zien waar zijn hoofd boven water komt, voordat ze 'n aanloop kan nemen. Ze durft eigenlik niet zo goed, daarom houdt ze als ze springt haar neus stijf dicht. Het kan zeer doen als ze met haar armen plat op 't water terechtkomt. Maar daar gaat 't niet om, - ze moet zien vlak achter hem te komen als ze de ruwe betonnen rand is opgeklauterd. Haar knie raakt zijn hiel, zijn billen draaien voor haar trillende borsten, ze raakt zijn arm aan - ze staat bijna helemaal om hem heen. Hij trekt niet terug, maar 't is ook aan niets te zien dat hij er iets van gemerkt heeft. Als ze hem voor is, wacht ze beneden aan het trapje en doet alsof ze geinteresseerd naar de andere duikers staat te kijken. Hij blijft maar
| |
| |
doorgaan, telkens gaat hij na 'n duik weer de toren op. Zijn sprongen worden steeds stoerder. Ze is er trots op, maar als zij ook eens probeert te duiken vergeet ze haar handen bij elkaar te doen en met 'n harde dreun tegen haar schedel splijt ze 't water - draait onder water om, scheert met haar buik over de bodem en komt met bonzende oren bij de stang aan de kant weer boven, vlak langs zijn watertrappelende benen. Ze lacht tegen hem en schudt hem 't water uit haar haren in 't gezicht. Hij heeft veel puisten in z'n gezicht en z'n natte haar ligt plat op z'n schedel geplakt. Met 'n grijns pakt hij speels haar pols om haar van de stang los te trekken om haar dan te soppen. Maar ze is sterk, te sterk, en ze geeft geen krimp hoe hard hij ook staat te rukken, zelfs niet als hij haar gaat kietelen, Ze kan niet zomaar toegeven en het enige wat hij kan doen is aan haar armen blijven trekken, wat ook gauw verveelt. Ze krijgt aanmoedigingen van de kant, maar er is niets leuks aan. Hij lacht zelfs niet eens meer. Tenslotte laat hij maar los en zwemt naar de overkant.
Ze gaat de duikplank niet meer op, en rillend zit ze op 'n bank. Ze heeft haar handdoek over haar voeten gelegd omdat ze, ook al is 't dan midden zomer, spierwit zien van de kou én omdat ze zo groot zijn. Ze ziet het aan de reusachtige natte voetafdrukken van de kant naar de bank. Ze wil niet dat er iemand om gaat lachen of dat er een van de groepjes, die in 't gras zitten, grapjes over zal maken, dat is genoeg gebeurd. Haar handen met zeker zes dooie vingers verbergt ze onder haar oksels. Haar lippen zullen wel weer paars zien.
Gelukkig dat Herman en Frik er niet bij zijn, die zouden haar zeker niet sparen, maar ze zouden haar wel kunnen beschermen.
Toen was het alweer 'n paar jaar geleden dat 't ongeluk gebeurd was waardoor ze verder getekend, beter vertekend, door 't leven moest, al had ze in die tijd de gevolgen nog niet zo goed onder ogen gezien - ze kon ook nog maar de helft zien. Daar waren zij ook bij: Herman en Frik.
- de buks was langer dan 'n arm, maar als ze hem tegen haar schouder zette en zo tegen haar wang drukte dat ze het met haar tanden kon voelen, was het 'n arm geworden waardoor ze opeens machtig geworden was en waarmee ze alles kon aanwijzen wat ze maar wilde, ondanks de lange Frik achter haar, die om over haar schouder mee te
| |
| |
mikken dicht tegen haar aangedrukt stond.
Frik woonde in dezelfde straat en hij was de enige die haar te baas was, de enige, de rest wist ze met haar woedeaanvallen en gekrijs naar haar pijpen te laten dansen, zelfs Herman, die toch twee jaar ouder was dan zij.
Ze had altijd ruzie met Herman en 't ging er vaak hard aan toe. Het ging erom wie de baas was. Als de ouders tuis waren had zij geen schijn van kans, want de vader koos altijd de partij van z'n zoon. Als ze konden zaten ze elkaar dwars. Maar zogauw er niemand van de ouderen tuis was, dan ging 't erom.
Ook die middag. Herman was opgedragen te zorgen dat iedereen rustig bleef spelen.
Het was al begonnen toen ze ruzie kregen bij 't monopoly-spel: zij wilde geen straten en huizen verkopen als ze die had; toen Herman dreigde te zullen gaan winnen had ze alles door elkaar gesmeten en was naar buiten gerend. Tegen de anderen vertelde ze dat ze 'n heel mooi plan had. Och, de anderen telden nauweliks mee: Niko, Frik en zo, die sloten zich bij voorbaat al bij de sterkste aan, als ze tenminste wisten wie de sterkste was, anders lieten ze het eerst maar uitvechten. Frik was er ook bij gekomen. Herman hield zich nog terzijde; zolang hij niet wist wat ze presies ging doen kon hij niets beginnen. Wantrouwig volgde hij haar, hoe ze beslist en 'n beetje spottend te werk ging. Maar toen ze triomfantelik naar buiten kwam met de windbuks die ze uit de kamer van vader gehaald had, begon hij op te spelen - dat zullen ze vast en zeker merken en je zult 'n pak slaag krijgen als je 'm niet onmiddellik terugbrengt - maar hij kon moeilik op tegen alle anderen die zich entoesiast bij haar aansloten - maar als er iets van komt is 't jouw schuld, ik heb je gewaarschuwd - toen kon hij ook niet meer achterblijven en in schieten zou hij haar zeker de baas zijn, daarom sloot hij zich na wat tegenstribbelen toch maar bij hen aan. Achter in de tuin was 'n schietbaan.
Hilde genoot ervan de zon op de blinkend gepoetste loop te zien weerkaatsen en de anderen achter zich aan te hebben. Onhandig klemde ze de buks tegen zich aan en op het beslissende moment als ze de trekker moest overhalen kneep ze haar ogen stijf dicht en miste finaal alles. Nee, dan waren de jongens beter. Die kenden het al van jongsafaan; in hun dromen schoten ze als de besten, waarom zouden ze 't dan nou niet kunnen. Ze vochten om hun beurt, Herman zeker niet 't minst. Omdat Hilde er niets van terecht bracht, moest ze meestentijds achter
| |
| |
de schuttingborden aan de zijkant gaan staan, en na elke beurt 'n nieuwe schietschijf in het kader schuiven.
Als ze zelf ook 'n keer schiet wordt ze geholpen door Frik.
Frik zit haar altijd achterna en grijpt haar overal beet, ze is eigenlik bang voor hem, vooral omdat hij voortdurend om haar heen is zonder haar te zien. Hij is de grootste, daarom heeft ze ontzag voor hem en wil ze toch wel graag bij hem zijn. Ook omdat hij de enige is die voor haar opkomt als de jongens haar eruit willen gooien, en alleen voor Frik dost ze zich uit als 'n jongen en gaat ze als 'n wildeman tekeer, veel liever bleef ze binnen zitten, - maar Frik beschermt haar tegen Herman. Frik is de vriend van Herman, maar niet van de Herman, die Hilde altijd op de nek zit; hij vormt het evenwicht tussen hen en speelt 't spel mee, ook al is 't steeds minder 'n spel.
Soms kan ze, als ze in bed ligt, zich razend voelen worden, dan haat ze hem en ze moet de nagels in haar handpalmen drukken om niet te beven van opwinding; dan zou ze tot alles in staat zijn. Hij haalt 't bloed onder haar nagels uit.
ik was in die tijd nog broodmager, dat zou je nou niet zeggen, maar toch was 't zo, en ik had hele grote handen waar ik nooit raad mee wist, daarom stopte ik ze maar in m'n zakken. ik had ook zulke grote voeten. iedereen lachte erom, daar ging ik niet dood van, als hij 't maar niet was, ik bedoel Herman, m'n broer die 'n paar jaar ouder was dan ik, die dag in dag uit zat te etteren, daar had ie 't grootste plezier in om me konstant te pesten - als ik weer 'n krentenbaard had omdat ik altijd als ik met iets inspannends bezig was met m'n tong buitenboord meedeed, daar kreeg ik puisten van. hij maakte me telkens weer hels, en andersom, maar ik kon niets terugdoen...
Het is 'n plechtigheid telkens als er iemand gaat schieten. Niemand kan het echt goed, ze hebben het allemaal van toekijken. Herman schiet nog 't beste.
Het gaat er doodernstig toe.
De buks moet met krachtige hand over de knie dubbelgebroken worden, dan wordt er 'n klein kogeltje uit 't doosje gehaald en met duim en wijsvinger in 't gaatje gestopt, de buks weer rechtgebogen, aan de schouder gebracht, het linkeroog stijf dicht, de spieren gespannen, het beven van de loop zoveel mogelik tegengaan, heftig gekauw op de kauwgum, aanwijzigen van de omstaanders, 'n snauw terug, stilte, Hilde
| |
| |
die kijkt of het kaartje in orde is en daarna achter de schotten is gaan staan en dan ‘ja’ gilt, met 'n heel hoge stem van spanning geeft ze het teken, kortaf de knal, spattend papier of 'n doffe dreun in 't houten bord, gevolgd door gelach of goedkeurend gemompel. Elke keer is 't weer even spannend.
Om haar taak nog geheimzinniger te maken heeft Hilde 'n grote zonnebril op gezet, die haar halve gezicht beslaat; hij hangt op 't puntje van haar neus: twee donkere schijven in 'n rood montuur.
Zíj geeft de bevelen, want zij is nu de baas, - zij is op 't idee gekomen. Ze heeft er 'n nieuwe kaart ingeschoven. Bij de buren klinkt van de andere kant van de schutting gekakel en gefladder tegen gaas en daartussendoor 't protserig gekraai van 'n haan. Een van de jongens heeft 'n kei over de schutting gegooid. Herman begint woedend tegen hem uit te vallen, maar Hilde staat erom te lachen, het maakt hem giftig. De zon staat laaiend 'n paar meter boven de muur tussen de bomen in.
Herman is aan de beurt - het gladde hout tegen z'n bloes, 'n rood gespannen gezicht, hakken tegen elkaar.
Hilde heeft er 'n nieuwe kaart ingedaan en verdwijnt snel achter de schuinopgestelde planken schotten en roept ten teken dat alles klaar is en dat hij kan gaan schieten.
Het blijft stil, geen kets van 'n droog schot. Nog eens schreeuwt ze - ja, klaar - en kijkt ondertussen naar 't nog gave doel met de pikzwarte roos als 'n starend oog. Het stro waar ze tegenaan staat ritselt achter haar rug en kriebelt haar blote armen. Ze steekt haar kop om de zijkant van de schutting en kijkt over haar brilleglazen heen om te zien wat er gaande is - ze ziet: de scheefgehouden kop van Herman, zijn ogen, 't donkere gat in de lange loop, die op de roos gericht is, denkt ze eerst, - maar dan ziet ze dat hij iets naar opzij beweegt - ze verstijft - in haar richting PATS
in haar hoofd knapt 'n bes, sap, 'n ijldunne stalen draad dwars door haar hoofd
ze drukt de bril recht - wat er gebeurd is weet ze niet - verduisterd wat ze voelt,, dat doet ze terwijl ze al vooruit rent,,
hij is nog met 't geweer aan de schouder stokstijf blijven staan. Ze rukt hem de buks uit de slappe handen en wijduithalend mept ze hem ermee tegen de zijkant van z'n kop, op z'n wang - BOTS - dof, loodzwaar, waardoor hij begint te wankelen, op gespreide benen heen en weer zwaait en 'n kwartslag omslaat, zodat hij recht voor haar komt te staan. Ze ziet enkel nog de kolos voor haar, maar ze ziet bijna niets meer door
| |
| |
het opspuitende vocht, of bloed, ze voelt alleen maar dat er achter de glazen iets warms uit de holte van 't oog over haar wangen stroomt, wat haar opzweept; gespitst nog door de ingehouden stilte van de anderen om haar heen, trapt ze hem met haar zware hogeschoen, plompverloren, midden tussen z'n benen, onder z'n zak - - - - daarmee barst de hel los.
Verder wist weet ze 't niet meer.
KOGELTJE IN
OOG VAN
MEISJE
(Dinsdag) - De dertienjarige scholiere Hilde Verheyen is gistermiddag in de Eerste Nassaustraat in haar oog getroffen door een kogeltje uit een luchtbuks. Zij is opgenomen in het Wilhelminagasthuis. Naar gezegd is het linkeroog zodanig beschadigd dat het onherstelbaar is. De kinderen waren met de buks aan het spelen, die ze tijdens afwezigheid van de ouders in een baldadige bui weggenomen hadden. Daarbij heeft de vijftienjarige H.V., de broer van Hilde Verheyen, haar per ongeluk geraakt, van opzet was geen sprake. Het wapen is in beslag genomen.
ze zoekt de fotoos, die her en der verspreid liggen, bij elkaar en legt 't stapeltje weg in de schuifla van 't nachtkastje. 'T is schemerdonker geworden en ze heeft geen zin om het licht aan te doen, daarom blijft ze op de vloer zitten met haar rug tegen 't bed.
Ze spitst haar oren om elk geluid, hoe zacht dan ook, op te vangen. Ze knijpt haar ogen dicht, zodat de spieren gaan trillen, om toch maar alles te zien; en ze heeft haar kin op haar knieen rusten en haar armen om haar benen geslagen zodat ze 'n bal vormt en zichzelf voortdurend voelt - ze is een en al aandacht opdat niets haar ontgaat /
ze is 't gevoelig sentrum waar alle geluiden, alle lichtstralen, alle ogenblikken in samenkomen,
't brandpunt,,
Ze zuigt alles wat buiten haar is in zich op, ze kan er niets meer tegen doen, - en in 't halfdonker neemt ze steeds onduideliker vormen aan,
| |
| |
zodat ze op 'n gegeven moment geen besef meer heeft waar zij ergens ophoudt / waar buiten begint,,
Alles begint te zweven en wordt doorzichtig in dit luchtledig. Om haar, roerloos in 't middelpunt,
zweven
de mensen, die ze op straat gezien heeft, met bolle vliegenogen en happende monden, grote luchtbellen klokken door hun luchtpijp, de zuurstof verspreidt zich als kwikzilver door hun bloed, gedachten hebben zich zichtbaar achter hun ogen vastgezet in 'n brij,,
de hele stad schuift ineen achter het raam dat haar nog van buiten scheidt,,
de klimplant op de buitenmuur zet zich met grote tastende zuignappen vast op de binnenmuur, over de kast, over de spiegel heen,,
de lamp zwelt, zwelt en schommelt als 'n zeppelin,,
'n boek waarvan alle letters zichtbaar zijn,,
de potjes en flesjes zijn gevuld met 'n groenachtige vloeistof,,
de zachte stem van de grootmoeder trilt vanachter de tussenmuren over haar trommelvlies; en het scheuren van de muren, het groeien van de planten, het leegzuigen van de grond en de steen, overal om haar heen is zij, de grootmoeder met haar harde broze huid - alsof zij in haar lamme buik hangt - het begint haar te benauwen, 't is verstikkend, 'n geweldige druk op de zijkant van haar hoofd, ze wordt samengeperst -
Ze probeert uit de kluwen draden te komen, maar heeft geen weerstand meer, haar armen zijn loodzwaar geworden; met de grootste inspanning kan ze de vangarmen van haar benen lostrekken en iets opheffen
met 'n harde slag maait ze met haar plotseling te licht geworden hand tegen de hoek van 't nachtkastje, - de pijn verdrijft wat haar benauwde / ze is meteen weer nuchter.
Haar hoofd voelt ongewoon zwaar aan; ze kalmeert zich door 'n natte spons door haar gezicht te halen.
Ze wil voorlopig uit de kamer weg. Na 'n paar minuten voelt ze zich weer 'n beetje opgelucht.
Eigenlik wil ze snel de deur voorbijlopen, maar omdat juist als ze wil passeren de grootmoeder in de kamer iets zegt, houdt ze stil. Het is niet voor haar bestemd, want op de zachte gangloper kan ze binnen niet te horen zijn. Zij blijft bij de deur staan.
| |
| |
als ze naar 't raam op de overloop wil lopen en daarbij de halfopen deur passeert, hoort ze de grootmoeder praten - niet zoals anders binnensmonds en met lange pauzes waarin ze ingedommeld lijkt, zo praat ze altijd tegen zichzelf; maar nú praat ze echter zo hard dat ze zichzelf kan verstaan en weet wat ze zegt tegen de luisteraar (bezoeker) die voor 't raam moet zitten want ze kijkt voortdurend die kant uit.
..................nou, toen we dan hoorden dat Evelien, Evelien was m'n jongste dochter moet je weten, toen we dan bericht kregen dat die eindelik 'n dochter gekregen had, want de vorige waren alletwee jongens geweest, zijn we er, de tweede dag geloof ik, met 'n stel naar toegegaan, tenminste - ze zucht - dat was de bedoeling...
Hilde krast met haar nagels over de deurstijl - ze weet vantevoren wat er komen gaat, ze heeft 't al vaak genoeg aangehoord, 't maakt haar zenuwachtig - ze schraapt er verfbladders af, er komen kleine stukjes onder haar nagels te zitten, ze krijgt er kippenvel van, en met haar tanden haalt ze die er onderuit. Waar ze de verf eraf gekrabd heeft komen eronder stukken van 'n bruine laag bloot. Ze doet 'n paar stappen de kamer in en blijft met haar achterwerk op de punt van 't dressoir verder luisteren - misschien hoort ze nu meer dan vorige keren, 't kan best zijn dat ze 't tegen 'n vreemde anders verteld:
...'ns kijken, wie zaten er ook weer in de auto, 't was de bestelwagen van Peter, dat weet ik nog wel, Peter was de man van Marie-Therèse, m'n oudste dochter, waar ik die tijd bij inwoonde, Karel was namelik al 'n paar jaar dood toendertijd, gelukkig maar voor hem achteraf bekeken zo hoefde hij dat niet allemaal nog eens mee te maken; nou, Peter natuurlik, die reed, dan zaten er verder in de wagen, Anna en 't zoontje van Marie-Therèse en ik. Ik zat naast Peter voorin, ik weet 't nog als de dag van gister. We waren smorgens al vroeg vertrokken, want 't was 'n behoorlik eind, en we wilden perse op tijd zijn voor de doop smiddags; Peter zou peter zijn, ja gek hé, Peter zou peter zijn, hu... en ik stond er op de plechtigheid mee te maken. Ik was al lang niet meer bij Evelien geweest, ik had alleen maar gehoord hoe moeilik ze 't gehad had, al wel 'n maand vantevoren, daarom had ze ook in 't ziekenhuis gelegen, ze was de eerste uit de familie die 't in 't ziekenhuis deed, de rest had 't allemaal tuis gedaan, waarom ook niet, zo ging dat toen. We wisten al dat ze Hilde zou heten, dat had Evelien al tijden tevoren gezegd, als 't 'n meisje was dan zou ze Hilde heten, waarom ze dat met alle geweld wilde heb ik nooit zo goed gesnapt, maar je weet hoe die
| |
| |
jonge mensen dan zijn, je krijgt 't hen niet uit hun hoofd gepraat en bij haar zeker niet, bovendien was ze toch al zoon beetje overspannen door alle troebels; ik vond ik anders maar niks, om 'n meisje Hilde te noemen, zo heette bij ons vroeger de stalzolder - daar boven de paardenstal waar swinters 't hooi opgetast lag en soms een van de knechts sliep als er weer 'n koe op kalveren stond, en 't doet me ook nog altijd denken aan hillebil en al die gekke dingen meer, nee hoor, ik had veel liever 'n gewone naam gehad, d'r zijn er toch genoeg, ik had ook zo graag gehad dat 't eerste meisje naar mij genoemd was, waarom niet ik was toch de grootmoeder, en Anna da's toch 'n mooie naam, niet, maar goed je kunt zoiets niet opdringen en tenslotte moesten ze 't zelf maar weten. In elk geval, om daar op terug te komen, was 't toen we wegreden smerig weer, 't zeverde aan een stuk door; 't was eind september maar 't leek al wel winter, dat had je vroeger toch - toen was 't wel 't halve jaar winter, en bovendien was 't mistig op de weg, je kon bijna niets vooruit zien. En had ik 't niet gedacht, ergens halfweg schiet er plotseling 'n wagen van rechts de weg op, Peter remt wat ie kan, we reden ook veel te hard, hij wijkt nog uit naar rechts, net verkeerd natuurlik, en we schieten zo tegen 'n boom op, met 'n geweldige klap, en ik zat presies aan de kant waarmee we tegen die boom opbotsten; ik wist van niks meer, helemaal van de kaart. Naderhand hebben ze 't me verteld hoe 't gegaan was. Ik was met m'n kop tegen de voorruit geslagen en er was bovendien 'n stang van de zitting in m'n rug gekomen, erg diep, zo erg dat er zelfs wervels verschoven waren en 't ruggemerg was geraakt, tenminste zoiets, ik weet dat ook niet allemaal zó presies, maar zo hebben ze 't me naderhand verteld; ze hebben me d'r uit moeten breken, en toen onmiddellik met 'n ziekenwagen naar 't gasthuis, ze hebben nog van alles geprobeerd, maar ja er was niets meer aan te doen, ik zat als
'n wrak in elkaar, alles hieronder zo slap als 'n vod, ik had nog niet eens zoveel pijn, na 'n paar weken kreeg ik pas door dat ik tot aan m'n middel totaal lam was, ja dat was 'n mooie feestdag. Waren we maar niet gegaan, alles kwam door dat kind - Hilde, die 't tot nu toe tamelik onverschillig heeft aangehoord, verstrakt nu opeens, dan kun je wel zeggen: daar kon dat kind toch niets aan doen die wist nog van niets, ja dat is natuurlik wel zo, maar van de andere kant is 't toch ook waar dat als zij niet gekomen was, dan kon ik nou nog alles, want ik was altijd goed gezond geweest, tot dan, verdorie, ze had maar één dag later hoeven komen en er zou niets, niets gebeurd zijn, got, als ik daar toch aan denk......... 'ns kijken, Hilde is nou negenentwintig, nou zolang
| |
| |
ben ik nog maar 'n half mens en bovendien ben ik nou ook nog oud. 't erge is wel dat ik zo ook helemaal afhankelik ben, ik kan bijna niks zelf, ik moet alles aan haar overlaten, aan Hilde, da's de enige die voor me zorgt, da's ook niet alles hoor, verder zie ik de laatste tijd geen mens meer hier, ik snap niet wat er toch kan zijn - ik zit maar heel de dag te wachten en uit te kijken, ja die Hilde...
Hilde is achter haar komen staan en legt plotseling 'n hand over haar ogen / ineens is de bezoeker tegenover haar verdwenen, en is tegelijk 't verhaal afgelopen.
- Hé, wie is dat... Hilde, zeg ben jij 't, gut doe niet zo flauw... oh, nou ben ik weer helemaal alleen......... dat heb jij gedaan......... altijd en altijd 't zelfde, nooit kan ik 'ns...
- Oma, wilt u 'n kopje tee - ik heb tee gezet, zal ik 't maar even halen?... De grootmoeder kan de overgang niet zo snel maken, ze zit nog te schudden van de plotselinge schrik.
Hilde trekt zachtjes aan de dunne bijna witte haren die uit de dot achter op 't hoofd zijn losgeraakt, ze heeft zin de hele kluwen los te halen. Tussen de ijldunne draden, die als 'n net over 't hoofd gespannen liggen, is de goorwitte schedel te zien; ze is in tijden niet meer gewassen. - Ik heb vanmiddag toch al tee gehad...
- Hilde, zou je er dan niet teveel suiker in willen doen... m'n bloed wordt er alsmaar dikker door, dat voel ik, je geeft me altijd 'n half kopje suiker, ik groei dicht, je maakt 'n suikerbeest van me...
Ze lacht om zichzelf. Ze is weer op adem gekomen, en door zichzelf vertederd pakt ze de hand van Hilde vanachter haar hoofd weg en legt die op haar rechterschouder om hem te strelen, 'n katterug, nijdig springt 't schootdier van haar weg. De streelhand blijft even in de lucht hangen, en valt met 'n plofje op de dik ingepakte buik, als de voetstappen zich over het zeil verwijderen. Miskend kijkt ze Hilde met 'n scheel oog over haar schouder na. Ze geeft 't op: de mondhoeken trekken opzij, de ogen gaan dicht zodat de huid eronder opbolt. Ze is moe. Ze valt half in slaap.
Eerst haalt ze snuivend adem door haar neus, terwijl haar hoofd telkens onmachtig op haar borst valt, 'n knikengel - dan 't hoofd weer ver achterover, zodat haar nek wordt uitgerekt; haar mond zakt daarbij open en de paar losse tanden klepperen op elkaar,, tot ze 'n ijzeren bekertje in haar handen gestopt krijgt - weer schrikt ze, nooit hoort ze haar op tijd aankomen, 't is alsof ze altijd sluipt. Hilde kijkt haar aandachtig aan en mist geen onderdeel van al die bewegingen: 't knipperen
| |
| |
van de ogen, 't slobberen van de tong, die na elk slokje over de snorharen glipt, 't horten en stoten van de zware arm die ze maar met moeite omhoog krijgt naar de mond, die voor haar veel te hoog zit.
Tevreden nasmakkend geeft ze de lege beker terug - haar kleindochter kan toch soms ook wel 'ns aardig voor haar zijn.
hilde is met de krant bij de grootmoeder in de kamer komen zitten, in de paarse krapaud die in de hoek staat. Er lag 'n laag stof op de zitting en op de leuningen, maar inplaats van 't stof af te nemen, heeft ze 'n kussen van haar eigen kamer gehaald - ze wil in de kamer niets veranderen, hoe meer stof hoe beter, maar ze wil het niet aan haar kleren krijgen. Ze doet zo voorzichtig of alles in de kamer besmettelik is. Ze zit er ook liever niet maar ze kan momenteel niet op haar eigen kamer. Ze grinnikt als ze 'n advertentie op de voorpagina leest. Ze leest hem hardop, maar net niet hard genoeg dat de grootmoeder 't kan verstaan: alles anders doen, gemakkelijke kleren dragen, stokbrood eten en wijn drinken; luieren en bruin worden; rondsnuffelen op rare marktjes en in gekke winkeltjes. En dan de zoele avonden, de dansterrasjes, en de muziekjes...
Zo wordt het vast weer in uw zomervacantie. Ja, dat zal wel, als ik met haar over de boelevard kuier, machtig zeg, ik zie ons al.
Maar één ding wordt nog anders: deze zomer blijft u niet toekijken. Iedereen kan ze leren, die nieuwe dansen. En voor iedereen is er een eigen gezelschap - voor ‘tieners’ en ‘twens’, voor dertigers en veertigers, voor echtparen en voor verstokten in de vrijheid. Nu inschrijven...
- Wat lees je daar, Hilde?...
- Oh,... 'n moord...
- hu, altijd maar moorden tegenwoordig, is er dan nooit iets anders?
- nee, maar dit moet u horen, echt iets voor u... 'n alleenwonende weduwe van twee-en-zeventig in haar bed met 'n dolkmes doodgestoken en van haar spaarsenten, die ze in de spekulaastrommel had weggeborgen, beroofd, hoe is 't mogelik, of er seksuele mishandelingen hebben plaatsgehad is niet bekend... nou, oma, 't is maar goed dat u mij in huis hebt, stel je eens voor...
- oh, hou op, ik stel me niks voor, wat denk je wel, vertel me liever wat anders, jij ook altijd met die verschrikkelike verhalen uit de krant, weet je niks beters...
Er valt 'n stilte tussen hen, die Hilde maar beter niet kan verbreken.
| |
| |
Alsof ze persoonlik gekwetst is en in haar eer aangetast - ze zit vooral nog aan de vermoorde weduwe te denken - zit de grootmoeder stijf in elkaar gedoken, terwijl ze aan een stuk door haar handen wrijft en ze krakend uit elkaar trekt.
(een andere keer:)
- Wat voer je toch heel de dag uit, Hilde, of mag ik dat soms niet weten?
Ze vraagt 't omdat ze iets moet zeggen, om de tijd tussen twee van die muiskleine hapjes wittebrood op te vullen, de lange tijd die ze ervoor nodig heeft 't brood met speeksel samen te klonteren en dat te pletten tussen tong en gehemelte, het daarna met zijwaartse maalbewegingen te verdelen in kleine sponsachtige deeltjes, die ze als ouwel op kan zuigen.
Maar als ze praat kan ze niet tegelijkertijd eten, en omdat ze toch verder wil eten, maar tegelijk wil praten, beweegt heel haar gezicht met de woorden mee;: voor elke letter 'n stijf spiertje, voor elke lettergreep 'n hoofdschudden waarbij de mond 'n eind open komt te staan en de tong er half buiten op en neer gaat met grijs deeg en schuimbelletjes erop drijven.
Ze kan onmogelik twee dingen tegelijk - als ze eet kan ze niet praten, als ze eet kan ze ook niet kijken, als ze praat kan ze niet eten, als ze eet kan ze niet kijken en als ze kijkt kan ze weer niet praten en eten, en als ze wil eten, praten en omkijken tegelijk, verslikt ze zich.
- Kalmaan toch,, omaatje, kalmte kan je redden... van de dood, kijk toch uit, 't een na 't ander...
Om net te doen alsof er niets aan de hand is, vraagt ze verder:
- Zit je nog steeds op kantoor?...... je zat toch op kantoor, of vergis ik me?...... dat is goed, kind, je moet hard blijven werken, dat is goed voor de mens... hik...
Ze hikt, zodat nog eens alle ingeslikte stukjes brood uit haar keel schieten, maar nog praat ze verder, ze wil niet laten merken hoe onhandig ze is.
...en voor je lieve moeder zorgen, zo hoort 't... hik... goed oppassen, je weet wel wat ik bedoel hè, we zijn allemaal jong geweest... hik... en je moet niet zoveel suiker in m'n koffie doen, meisje, dan krijg ik suikerziekte... hikik... suikerziekte, of niet soms... ik voel me toch al niet zo best...
| |
| |
Het is niet nodig dat Hilde antwoordt, ze hoeft zelfs niet te luisteren, als ze haar maar ergens vasthoudt of in de buurt blijft, in ieder geval doet alsof, maar dat kan ze niet, - ze moet wel gespannen opletten als ze vragen begint te stellen, dan wordt ze zenuwachtig.
ze hoeft niets te weten, nee ze moet in elk geval blijven denken dat er niets is, niets, alles nog hetzelfde gebleven is.
- Heb je daar eigenlik veel werk in 't gasthuis, maken ze je niet te moe... ouwe mensen zijn lastig hè, daar ben ik nog heilig bij... maar ach nee, je ziet er niet slecht uit - ze ziet Hilde niet eens, ze heeft 't veel te druk met 't uitgespuwde eten bij elkaar te rapen - je ziet er echt niet slecht uit, geloof ik, anders moet je 't me maar zeggen...... werk je nog steeds voor halve dagen, je vertelt me er nooit iets over...... maar goed dat ik nog goed gezond ben, niet, in 'n gasthuis, nee aan mijn lijf geen gast...
- Oma, eet nu eerst eens af, 't duurt zo veel te lang...
- 'N uur lang?... wat lang, laat me toch op m'n gemak afeten, jij... je hoeft toch niet weg... waar moet je naar toe, zeg op... moet je soms gaan hooien... laat me toch rustig m'n gang gaan, je zit me altijd maar achter de veren... 't is ongepermitteerd, zoals...
- o asjeblief, hou op, en leuter niet zo veel... bovendien is praten helemaal niet goed voor u, dat is eh... dat is slecht voor 't hart en 't bloed, al die opwinding... kom nou, verdorie, ik heb wel wat anders te doen...
En ze stopt alvast maar 'n blokje in 't paarse mondje dat er meteen helemaal door gevuld wordt. De grootmoeder begint wild met haar armen te zwaaien, proest, en spuwt weer wat uit, zodat er lange slijmdraden aan haar mond komen te hangen naar 't vogelpoepje op haar borst, 'n zilveren draad die, waar 'n klein luchtbolletje samenvloeit, afknapt.
Haar ogen komen vol tranen. De lellen onder haar kin zwaaien heen en weer boven haar slikkende strot. Hijgend weet ze weer adem te krijgen. Als 'n gebelgde kleuter slingert ze in haar kakstoel. Het valt nog mee dat ze niet voorovervalt, maar daarvoor ligt ze te schuin achterover, al heeft ze zich uit pure nijd 'n stuk overeind weten te wringen. Maar niemand die zich er druk over kan maken. Hilde, die 't niet meer kan aanzien, gaat de kamer uit.
blauwe en rode aderen; hier en daar lopen er ook paarse of violetkleurige doorheen. De bovenkant van de marmeren tegels is glad en
| |
| |
glanzend, waar 't glazuur is afgebrokkeld korrelig. Vooral in 't midden zijn de meeste tegels uitgehold, en op sommige plaatsen waar de voegen verpulverd zijn en soms hele spleten zijn ontstaan steken er hoeken uit. Onder bij de trap, waar 't meeste overheengelopen wordt, zitten verschillende plavuizen min of meer los - als er aan de ene kant 'n voet op neerkomt, de tik valt samen met de voetstap, wipt het andere eind iets omhoog, zodat wanneer de voet weer wordt opgetild er 'n doffe plof klinkt. Ze probeert er een op te tillen maar haar vingers zijn te dik voor de richel; door 'n kam als hefboom te gebruiken krijgt ze hem echter omhoog. Op de achterkant zijn korsten sement vastgekoekt, en op de bodem van de opening die in de vloer is ontstaan is de sement tot zand uitgedroogd.
Alle tegels die niet helemaal vastzitten werkt ze los en legt ze naast de trap op 'n stapel. Door heel de hal, vanaf de voordeur naar de trap, is er een schaakveld van grijsbruine gaten ontstaan. Met 'n kolenschop zou ze kunnen proberen de uitgedroogde sementlaag los te wroeten, de gaten dan dieper uit te graven ze misschien met water op te vullen (het huis te ondermijnen) en dan van de plavuizen op haar kamer boven 'n voetpad kunnen maken, van de deur naar haar bed.
De gave gedeeltes liggen onder 'n laag stof en zand dat knerst onder haar leren schoenzolen als ze opstaat en haar voeten op de plaats 'n draaiende beweging maken.
Nog meer zand dan er al lag, dat alleen maar van haar kan zijn door 't van buiten naar binnen lopen: zand van de voortuin, 't pad, van de straat, overal vandaan, - maar wie zegt dat 't alleen door haar is binnengekomen en dat 't niet van iemand anders afkomstig is: aan 't droge zand dat ze door haar vingers laat glijden is 't niet te zien.
Het geverniste hout van de kamerdeuren beneden is donkerder en nog doffer geworden. De verminkte kop, de opgeheven arm met de afgebroken speer, het in plooien loshangend opperkleed van de strijdgodin - 't hele borstbeeld is bedekt met stippels vuil; in alle plooien, alle hoeken en alle putjes die in 't oppervlak ontstaan zijn zitten stofnesten. De stapel ongeopend drukwerk en reklameblaadjes ligt schots en scheef door elkaar onder 't lage tafeltje bij de kapstok. Op 't tafeltje ligt 'n barometer waarvan 't oog is afgebroken zodat hij niet meer opgehangen kan worden; hij ligt er al maanden en al die tijd staat de blauwe wijzer onder 't glas op onbestendig en de koperen wijzer op de buitenkant van 't glas op zonnig. Nu ze er naar kijkt, vraagt ze zich af of hij de vorige keer toen ze hem gezien heeft niet andersom lag met de bovenkant naar
| |
| |
de muur toe - hij zou dan in die tussentijd door iemand verlegd moeten zijn, maar 't kan misschien ook zijn dat zij 't zelf 'n keer gedaan heeft zonder erbij stil te staan. Voor de barometer maakt het geen verschil wie 't gedaan heeft, bovendien dient hij nergens meer toe, zelfs als sieraad heeft hij afgedaan, maar ze laat hem toch maar liggen.
Nergens is aan te zien of er de laatste tijd iemand anders dan zij iets heeft aangeraakt: geen vetvingers op de deurklinken, nergens 'n peukje of 'n afgebrande lusifer op de vloer, geen enkel spoor, alleen maar van haarzelf, - toch moet ze moeite doen zich te herinneren of de plastik regenjas die aan de kapstok hangt inderdaad wel van haar is of niet; er ook is níet aan te zien of 't de jas van 'n man of 'n vrouw zou zijn en zelfs als ze 't ruisende ding aantrekt is 't alsof ze hem voor 't eerst aanheeft, hij is ook zo lang en ziet er nog gloednieuw uit, toch moet hij van haar zijn, van wie zou hij anders moeten zijn, de laatste zes maanden is er geen mens 't huis binnen geweest, niemand buiten haar.
Ze hangt de jas dichtgeknoopt terug op de hanger zodat ze meteen zal kunnen zien of iemand hem heeft aangehad, in elk geval zal zíj hem niet meer aantrekken.
Ze kwam eigenlik ergens anders voor. Ze was naar de wc geweest en toen ze klaar was, vergat ze dat de afvoer verstopt was; ze merkte 't pas toen ze doortrok en aan de zijkant van de pot al 't water er weer uitspoot en in 't opengebroken gat om de buis heen verdween. Daarom is ze naar beneden gegaan om te kijken hoe 't daar gesteld is, of 't toilet daar nog te gebruiken is en wat de eventuele gevolgen van de verschillende overstromingen zijn. In de wc onder de trap loopt 't vocht glinsterend langs de gekalkte muur af, maar in de huiskamer is 't nog veel erger: op 't plafond hebben zich grote donkere plakkaten vocht verspreid, 't water is waarschijnlik tussen 't plafond en de daarbovenliggende vloer doorgestroomd, en in de verf zijn grote barsten ontstaan, hele rivieren door 't land heengebroken; druppels petsen met 'n tik op de kommode en op de tafel neer, op 't vloerkleed zijn op verschillende plaatsen al natte plekken zichtbaar, en 't behang zit vol builen omdat 't papier door de nattigheid is opgebold - de afvoer moet al 'n hele tijd stuk zijn, 'T ruikt er zuur, naar bedorven lucht en vochtig hout.
Ze is er al die tijd niet meer binnengeweest sinds de grootmoeder naar boven gegaan is, En behalve door enkele spleten en kieren langs de raamkozijnen komt er geen streep licht of lucht binnen.
Ze komt nergens aan, ze verplaatst niets, zet zelfs geen raam open: ze wil alles laten zoals 't was, er mag niets veranderen. Zó rook 't en zó
| |
| |
zag 't eruit in de tijd dat de grootmoeder nog beneden huisde, én ook nadat Hilde haar op 'n minder goede dag naar boven had gesleept (als er watersnood dreigt zoekt men z'n toevlucht zo hoog mogelik in huis) en dat er bij tijd en wijle de een of ander nog eens op bezoek kwam, hoewel dat steeds minder werd op de duur omdat zij iedereen, wie 't ook mocht zijn, zonder 't openlik te zeggen de deur uitkeek. 'N enkel familielid dat toevallig in de buurt was, toevallig, wilde wel 'ns komen kijken hoe de zaken erbij stonden, maar ze bleven nooit lang: Hilde gaf hen te kennen dat grootmoeder op 't moment niet zoveel kon hebben en dat ze, na 'n kwartiertje over en weer kletspraatjes uitgewisseld te hebben als ze erop stonden te kijken nog even te willen blijven, 't beste maar beneden in de huiskamer konden gaan zitten, en daar zaten ze dan in die muffe kamer zonder zelfs maar 'n kopje tee tegenover de in zwijgen gehulde Hilde; na 'n paar onbehagelike minuten hadden ze dan altijd wel ergens 'n dringende boodschap, - ze hadden 't dan al wel bekeken.
Elke dag de kans dat er weer iemand aan de deur zou komen, weer iemand die zich met haar zou bemoeien, zou zeggen zo-en-zo, en die zou vragen wat er met haar daar boven gebeurt, of ze wel in goede handen is, en wat zij doet tegenwoordig, ben je nog steeds zus-en-zo, 'tzelfde zoals we altijd van je gedacht hebben; iemand die in één oogopslag 't hele huis, haar inkluis, bezien zou hebben - ze kon er niet meer tegen, elke dag weer 't gevaar ontdekt te worden en nooit alleen te kunnen zijn. Telkens had ze weer dagen nodig om bij te komen: in 't achterhoofd van de vraatzuchtige bezoeker was ze zonder vorm van proses 't huis uitgehaald, opengemaakt en leeggehaald met slechts 'n paar vragen met één vorsende oogopslag. Tot elke prijs wil ze heel blijven, daarom moet ze van hen af en alleen op zichzelf blijven.
Ze heeft daarom de bel afgezet: de drukknop heeft ze laten zitten - niemand hoeft immers van buitenaf te zien dat de bel er niet meer is - maar de batterij, boven bij de schel, die heeft ze er wel uitgehaald. De voordeur houdt ze altijd zorgvuldig op slot. Alsof er nooit iemand tuis is.
De grootmoeder moppert er wel eens over dat ze nooit meer iemand ziet van de familie, Hilde klaagt dan met haar mee. De bel gaat nooit meer, dus komt er ook niemand; zolang 't duurt is ze binnenshuis tamelik veilig, op haar eigen kamer 'n enkele keer als ze weet waar ze aan toe is en op de gang omdat ze daar alles zoveel mogelik tegelijk kan overzien.
| |
| |
Af en toe komt er natuurlik nog wel eens iemand aan de deur. Als ze dat ook nog zou weten te voorkomen, zou ze er helemaal in geslaagd zijn alles en iedereen buiten te sluiten en zodoende 'n plaats vrijgemaakt te hebben voor haar alleen - 'n niemandsland, 'n vrijplaats waar ze zich tegen alles van buitenaf kan handhaven en zonodig verdedigen.
Hilde staat juist voor 't raam aan de voorkant van het huis boven de deur (om te kijken of ze iets van wat er aan de overkant gebeurt kan opvangen), nee, ze is er naar toe gelopen omdat ze knerpende voetstappen hoort aankomen over 't grindpad. Door 'n spleet langs 't overgordijn ziet ze 'n nog tamelik jonge man aankomen / 'n vrouw van middelbare leeftijd met 'n grote boodschappentas en 'n rood gezicht van inspanning / 'n oudere heer met 'n ouderwetse gleufhoed en 'n dikke hoornen bril / 'n man in uniform.
Meestentijds zijn alle gordijnen aan de voorkant gesloten zodat 't gezicht dat onderzoekend naar boven kijkt niets kan zien binnen. Ze hoort de schoenen schuifelen over 't ijzeren rooster in 't portiek bij de voordeur, kuchen / fluiten / roepen. (soms) Begint er iemand beneden tegen 't raam te kloppen. Maar geen enkel teken van leven in huis. De garagedeur is evenmin open te krijgen, die zit al jaren op slot en grendel, zodat hij/zij weer onverrichterzake weg moet gaan, niet dan na nog eens aandachtig naar boven gekeken en misprijzend 't hoofd geschud te hebben.
Haar dijen die ze van spanning tegen elkaar geperst hield, kan ze weer ontspannen. Als er maar niemand is die hoe dan ook, met alle geweld binnen wil komen, daar is ze echt bang voor, een van die mensen die nog liever onder de deur doorkruipen dan voor niets aan 'n gesloten huis te komen.
Ze kent geen rust voordat hij weg is en 't klapperen met de brievenbus, de stappen rond 't huis, 't tikken tegen 't raam, 't roepen, 't steentjes naar boven gooien is opgehouden en de voetstappen zich weer over 't pad verwijderen.
De grootmoeder kan niemand zien, die zit rustig op ruim 'n meter van 't raamkozijn af, als ze tenminste van Hilde voor 't raam mág zitten - zolang ze niets ziet is er ook niemand.
Soms is 't de postbode. Ze ziet hem smorgens nooit, omdat ze dan niet tuis is, maar smiddags kan 't wel eens gebeuren dat ze hem ziet aankomen; ze staat er meestal ook op te wachten.
Ze staat vaak op de uitkijk.
| |
| |
Nee, 't zand op de trap kan alleen maar van haar zijn. Zolang ze niet in de mogelikheid gelooft dat 't anders zou kunnen zijn, is er voor haar geen gevaar.
Ze kan ook niemand laten komen om de afvoer te laten repareren, dat zou gelijk staan aan, ja waaraan, verraad? - 't begin van iets dat niet meer te overzien zou zijn. -
Op de bodem van de gaten die ze in de vloer van de hal gemaakt heeft legt ze kleine beschreven papiertjes van de stapel die ze op haar tafel had liggen, en daarop legt ze weer de plavuizen. Maar er past er bijna geen een. Een voor een moet ze bij iedere opening de zware tegels passen tot ze weer allemaal op hun plaats liggen; ze kan ze moeilik op maat gaan kappen.
zo blijft er altijd werk, ik kan niks doen of er komt wel iets anders tussen waardoor ik weer heel de dag in beslag word genomen,
Met haar ene hand moet ze 't papiertje vasthouden zodat 't niet net wegwaait als de steen eroverheen komt, en met de andere hand moet ze de tegel in 't langwerpige gat laten zakken, dan presies op tijd de ene hand wegtrekken als ze hem laat vallen - nu eens trekt ze haar hand iets te laat terug zodat ze de zware steen op haar vingers krijgt, dan weer trekt ze wel op tijd terug maar kan ze niet vlug genoeg 't papiertje neerleggen, waardoor ze weer van voren afaan moet beginnen, ze heeft geen macht over alle twee handen tegelijk. Ze wordt er ongeduldig onder. Voor zes uur moet ze ook nog boodschappen gedaan hebben anders zijn de winkels dicht, en 't heeft toch al zoveel in voordat ze de goede zaak gevonden heeft. Ze moet alle boodschappen zelf doen, omdat ze immers niemand aan huis kan laten komen, en eens in de paar dagen loopt ze de bakker, de melkboer en de kruidenier af, telkens 'n andere bakker, 'n andere kruidenier en 'n andere melkhandel, soms zelfs tot in de andere kant van de stad. Voor geen geld wil ze ergens meer dan één keer komen; ze vindt 't vreselik als ze haar in een of andere zaak herkennen en dan 'n praatje beginnen om te weten te komen of ze nieuw is in de buurt, of ze er misschien pas is komen wonen en waar dan wel, of ze getrouwd is, wie ze is en wat ze doet, - nee dat wil ze in geen geval, ze herkennen haar overal toch al zo gemakkelik. De grote zelfbedieningszaken zijn voor haar nog 't beste, daar zien ze haar niet staan, daar kan ze vlugvlug ongezien tussen iedereen doorglippen.
het is een van die zeldzame avonden dat ze helemaal rustig
| |
| |
op haar eigen kamer kan blijven zitten, omdat 't om haar heen stil is en 't buiten zonder maan zó donker is dat ze niets ziet.
'T huis ligt verscholen in 't donker achter de bomen.
Geluidloos schoof De Schaduw langs de muur van het huis. Bij een van de vensters bleef hij staan. Snel en handig smeerde hij de ruit met een dikke kleverige pasta in, waar hij vervolgens een stuk papier opplakte. Hij wachtte weer enige minuten om de pasta hard te laten worden, zodat het papier er goed tegenaan kleefde. Daarna sneed hij een cirkelvormig stuk uit de ruit. Dit trok hij door middel van het papier - overgebleven kerstpakpapier met hulsttakjes - naar buiten en smeet het in de bosjes. - rodondendrons, paddestoelen en natte blaren onder m'n buik, ik rover, verborgen in de struiken, in 'n dun jurkje dat gescheurd was, de politie kon me niet vinden, ik lag ook in 'n ander bos, dat van 'n ouwe dame, dat was niet afgesproken - Hij stak zijn hand door het ronde gat in het venster en opende het. Even later was hij binnen, het venster sloot hij achter zich. Op zijn tenen sloop hij de trap op. Naar de slaapkamer, ze mochten me niet horen, ze zouden de modder zien en 't bloed van scherven, ze zouden vragen waar 't bloed vandaan kwam - naar de eerste verdieping tweede verdieping, op zolder naar de slaapkamer. De safe waar de parels in zouden moeten liggen, zou zich waarschijnlijk wel op Dyson's slaapkamer bevinden. Maar voor hij die safe kon aanraken zou eerst Dyson op de een of andere manier onschadelijk gemaakt moeten worden. wie is er schadelik? voorzichtig probeerde hij de deur van de slaapkamer op de eerste verdieping...
Ze zit te lezen in de teestoel vlakbij de deur. De klink die 'n beetje loszit rinkelt. Nee - ze houdt haar adem in, ze durft niet op te kijken - er zit iemand boven de deur, boven haar ogen die nog vlekken letters zien, letters hij springt, ze laat pardoes 't boek uit haar handen vallen - - - haar overjas, in elkaar gezakt op de grond, onschadelik. Met bonzende adamsappel raapt ze de man / mantel op en hangt hem weer terug op de haak aan de deur. Leest door.
Tot zijn verbazing gaf de deurknop mee. De deur was niet afgesloten. Met de revolver in de opgeheven hand sloop De Schaduw het slaapvertrek van de detective binnen. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Tastend zocht hij naar de schakelaar van het electrisch licht. Eindelijk vonden zijn vingers het knopje en terwijl de kamer plotseling weer in licht baadde, richtte De Schaduw zijn wapen op het bed. Half verlamd van schrik wankelde hij echter weer achteruit. Zijn adem stokte hem in de keel. Huiveringen gleden langs zijn rug... dat is me al niet even wat bij elkaar, zeg
| |
| |
In een krampachtige houding lag namelijk het lichaam van Dyson tussen de verwarde lakens dwars over het bed. Zijn verstijfde hand scheen naar het telefoontoestel op het nachtkastje te grijpen. Zijn ogen staarden glazig. Hij was waarschijnlijk gestorven kip ik heb je toen hij door middel van de telefoon alarm had willen slaan. Op het laken zaten bloedvlekken op mijn laken zaten ook bloedvlekken evenals op Dyson's pyama, hals en borst. Harry Calvin stond als aan de grond genageld te kijken. Het deurtje van de in de muur ingebouwde safe stond open. Enige papieren, die er waarschijnlijk in hadden gezeten, lagen verspreid over de grond. De Schaduw begreep dat een ‘collega’ hem vóór was geweest. Als men hem hier ontdekte, betekende dat de electrische stoel voor hem de stoel van grootmoeder zeker hoe onschuldig hij dan ook was na de moord. Een panische angst beving hem. Harry Calvin verloor voor het eerst van zijn leven zijn zelfbeheersing. Hij moest hier vandaan, zo snel mogelijk. Zo hard hij kon, holde hij de trap af en verdween even geruisloos door het venster als hij gekomen was.
Terwijl hij wegvluchtte sloeg de klok één uur. hoe laat is 't eigenlik? Kort voor vier stond er een man voor het venster beneden te kijken naar het ronde gat in de ruit. Voorzichtig stak hij zijn arm er doorheen, opende het venster en ging naar binnen. Als een volleerd inbreker vond hij de weg naar boven, naar de slaapkamer. Nog geen vijf minuten later kwam deze man zo snel.........
...Ze is naar het toilet geweest - ik heb diarrhee geloof ik, ik moet zó vaak; schopt een knikker hard over de vloer; hoort hem tegen houten poten, de plint, tegen steen aan ketsen, en gaat weer op haar gemak zitten - ik had m'n gat met 'n bladzijde moord kunnen afvegen, had best gekund, de man is toch dood - ontdekt 'n ladder in haar kous, grijpt al naar 'n flesje nagellak, trekt haar hand terug, draait eerst het boek om in haar schoot, zodat de binnenvouw naar boven komt te liggen met de bladzijdes naar bezijden op de dijbenen; van goedkoop papier: afgedankt hout door de molen hupsakee en geen streepje vodden erdoor; geplakt, niet ingenaaid, zwarte aders lopen over de binnenkant van haar dijbenen, spataders in de dezelfde richting als de regels... - Een experiment van me, - vertelde Dyson kalm, - het is altijd een theorie van mij geweest dat niets meer... - daar was ik toch nog niet - .........Nog geen vijf minuten later kwam deze man zo snel hij kon door het venster naar buiten. Hij rende weg. Het angstzweet stond hem op het voorhoofd. Hij had dezelfde ervaring opgedaan als zijn ‘collega’ Harry Calvin............................................................. - Is 't niet zonde? -
| |
| |
vroeg Vincent Dyson, - daarvoor heb ik een heel blikje van die kostelijke tomatenpuree moeten verknoeien. - de bladeren vol bloed, 't was herfst, moeder hield van herfstblaren, en daarom kwam 't hele huis ermee vol te staan, op 't dressoir, naast 't bed......... DE RODE HAND, en de rover werd toch gevonden... ik had 't met hem afgesproken... en wie kwam daar plotseling tussen de bomen aangefladderd - de ouwe freule, die daar geloof ik in De Koepel woonde, met vier honden, 'n kat die altijd ziek was en twee broers, 'n tweeling, ik weet niet wat ze waren, in ieder geval waren het geen zoons van haar. met z'n drieen speelden ze ook politie op hún manier. pas toen ze ons vonden begonnen ze ermee. van schrik liet ze haar zwarte gehaakte sjaal uit haar handen glippen. overal honden, blaffende broers, 'n stinkende kat, 'n zieke freule die 'n hoge rug opzette en blies, en ik met die sjaal voor me gehouden, ik had niks anders aan, je kon er zo doorheen kijken.
voor alle ramen hingen in De Koepel gehaakte gordijnen, waar je ook al doorheen kon kijken. ze konden ons nergens vinden, ze wisten niet dat we binnen zaten. we hoorden buiten mensen rennen, omdat ik door 'n raam, dat ik uit z'n sponning gerukt had, ‘hulp’ riep - ik voelde me 'n opgesloten prinses, ja echt, bij wie 'n erwt in haar verkeerde keelgat geschoten was en daarom om haar minnaar riep.
er was niemand. alle planken kraakten als ik van kamer naar kamer liep. kamer in en kamer uit, ik klopte nergens meer. m'n hoofd vol spinrag. en overal plaats genoeg voor niemand. geen licht, alleen kamers... Onverplaatsbare kisten die met de openingen naar elkaar toe in 'n kwadraat zijn opgestapeld, 'n blokkendoos waar niets omvalt. Op de plaats van 'n kroonluchter hangt 'n meterslange ovenpook, met aan 't omgebogen ondereind 'n lege drankfles en 'n pyamajas; uit een van de zakken steekt 'n gekarteld broodmes, rood en roestig. Overal ovale nummerplaatjes op de deuren. Gaten in de dekens, waar men doorheen kan kijken, die niets verbergen. Alle kamers zijn van hetzelfde kaliber - (ontgrendeld, veiligheidspal overgehaald, gesloten, 'n luchtdruk, gaat af, - dageliks).
Alle huizen hetzelfde.
Er groeit zelfs struikgewas op de zolder. 'T zaad moet door gaten in 't dak en door open vensters binnengestoven zijn. De dikke tapijten die nog op de vloeren liggen vormen 'n goede voedingsbodem.
Duiven, enkele vleermuizen en kerkuilen en nog meer ander luidruchtig gevogelte vindt er 'n beschut onderkomen - koekoeken komen er nauweliks aan hun trekken, zoveel plaats is er.
| |
| |
Best mogelik dat er in de afvoerbuis van de wc konijnen hun hol hebben. Onder 't vermolmde geraamte van 'n schrijfburo ligt 't rottend geraamte van 'n haas of 'n kat - er moet gevochten zijn, overal in de rondte zitten zwarte stippen geronnen bloed - 'n uitgevreten kussen waar goudvliegen nog steeds niet mee klaargekomen zijn. De stenen zitten los, zodat er, als ze ertegenaan leunt, plotseling 'n brok steen achter langs haar kuit omlaagklettert.
In de kale ruimtes klinkt haar stem rauw en elk woord klinkt als 'n bevel. Hier hoeft ze niet aan zichzelf te gehoorzamen, 't is 'n (ander) huis, waarin ondanks alle blutsen, gaten, verrottenis en scherven nog 'n stem te horen is tussen bomen als kapitonering - maar het is niet haar stem, ze hoeft er niet naar te luisteren het zou haar maar onnodig bang maken, 't heeft zichzelf al overleefd.
De vijver, 'n honderd meter achter 't huis, is droog komen liggen omdat de waterleiding-sentrale in de buurt 't waterpeil enkele meters heeft doen zakken, en is nu de stortplaats voor allerlei mogelik vuilnis geworden (het huis zou er omgekeerd presies in passen) - verroeste blikjes - puinsteen - verwrongen ijzer - papier - ketting - kasten - vodden - maandverband - tassen - as - sintels - rotte groente - 'n embrio - 'n kapotte kat - 'n handschoen met twee vingers - alles komt er tot rust, alles verandert zienderogen in afval tot alle gaten gevuld, de hele aarde ermee opgehoogd, er nergens meer plaats is voor 'n nieuwe auto of 'n levende ziel, requiescat sine pace - ouwe schoenen - flessen met of zonder ziel - scherven - scherven - scherven - zand erover
De hoeken van de kamers zijn rond geworden door zand dat dag in dag uit binnenwaait; vogelstront op 'n familieportret.
Ze kan hier vannacht niet meer slapen, die periode is voorbij. Ze zal onherroepelik gevonden worden. Bovendien tocht 't er als de hel met al die gaten, en 't zal er zeker binnenregenen. Ze moet uit 't huis weg,, 't is bijna geen huis meer te noemen.
de spiegel schuin tegen de ronde buik van de teepot. Ze keert de fles om en drukt wat van de witte kreme op 'n watje en smeert dat over haar wangen uit, tot 't gezicht in de spiegel overal glimt van de vette pasta. Ze kan zich wel met water en zeep wassen, maar de volgende morgen zit haar gezicht dan onder de puistjes; ze heeft er anders al genoeg. Elke avond moet ze er zeker weer 'n stuk of vier, vijf uitknijpen - vooral bij de slapen is dat erg pijnlik, dan spert ze haar mond open
| |
| |
van de pijn - Als 't goed is moet de ‘deep-cleanser’ al 't vuil en al de zwarte putten in de poriën tot diep uit de huid trekken, zodat ze morgenvroeg weer volkomen schoon en gaaf uit bed zou kunnen stappen; was 't maar waar. Ze draait de ronde dop weer op de fles; houdt hem even in de holte van haar hand. Buigt voorover om in haar neusgaten te kunnen kijken, 't hoofd naar opzij zodat 't licht erin valt en ze 't inwendige kan zien na nog wat vuil eruitgepeuterd aan de ene kant is 't gat bovenin naast 't rode tussenstuk groter dan 't andere, ze probeert het van buitenaf recht te duwen, en als dat niet lukt smeert ze 'n klodder roze krème op de punt van haar neus en blaast daaronder haar lippen op - spesiale uitzending voor de jeugd.
Met 'n tot 'n punt gedraaid watje gaat ze door haar oor. De gebruikte watjes, vuil van de heilige olie, legt ze bij elkaar op 'n schoteltje. Dan klopt ze wat geurende talkpoeder, op haar wangen, haar hals, op haar borsten die ze voor zich op tafel heeft liggen, en tussen haar dijen. Nog wat ‘Body mist - du lundi - perfumed spray’ na, en ze is weer op en top de dame.
Na nog eens op de gang geluisterd te hebben of verder alles in huis rustig is, sluit ze de deur en kruipt in bed.
Als ze 't licht heeft uitgedaan, dansen de lichtvlekken nog voor haar oog.
Ze blijft onbeweeglik liggen, de armen langs haar lijf; haalt diep adem door haar neus, houdt die enkele sekonden in met ingetrokken buik en gespannen neusvleugels en blaast dan door haar mond uit, zo regelmatig en zo intens mogelik. 'T bloed, 't met lucht gevulde bloed, trekt geleidelik weg uit haar voorhoofd, - ze voelt zich licht worden, zweverig aan de grond gehouden door haar zware armen en benen.
Ze knijpt haar ogen stijf dicht, zodat ze meteen komen, de beelden-'n innerlike film - aan de achterkant van haar ogen; eerst slechts enkele flarden: zwarte, gescheurde vlekken / lichte stukken in 't beeld / 'n voet / strepen kriskras / vertikaal 'n roze beenlijn / boekruggen / 'n hoek raamkozijn -
geleidelikaan, als ze zich meer en meer kan ontspannen, ziet ze meer en kan ze 't beter onderscheiden: rechts in beeld lichter dan links omdat er nog 'n beetje licht van overdag in haar goede oog zit - nu kan ze met beide ogen kijken, tenminste zo lijkt 't; ze heeft nauweliks tijd om sommige dingen, die voor haar geestesoog verschijnen, te definiëren, ze herkent ze niet en voor ze die groter en beter te
| |
| |
zien krijgt zodat ze zou weten wat 't voorstelt,, verschuiven ze alweer tot iets anders, komt er iets bij, draait 't opzij enzovoorts:
tralies / papieren knipselfiguren erachter / erdoorheen / 'n dansende punthoek / van papier, dat weet ze niet zeker, misschien van ijzer / 'n raam ergens boven haar hoofd, ondoorzichtig / er vallen gebroken lichtstrepen door / ...... / ronde vormen / dalen / gaten / gaas / 'n gazen kop zonder gezicht / 'n borst van gaas / 'n neus / schuin, 'n horizonlijn tussen strand-zee en lucht / de tanden van 'n eg / ... / vogeltenen / de helft van 'n zwarte veer en 'n boot in 'n rond gat / 'n kajuitpoort? / 't gat begint te draaien als 'n wiel / 'n grafkruis ondersteboven aan 'n boomtak / 'n zwarte bol / pluist uit / vertakt zich...
Ze kan nu zelfs haar ogen open doen, in 't donkere gat om haar heen wat haar kamer was, kan ze 't zelfde zien, ze hoeft de projekties maar te volgen.
Als ze perse 'n duidelike mannenkop wil zien, krijgt ze maar met moeite, door haar ogen dicht te persen, 'n ouwemannenhoofd zonder schedelwat ze wil zien, krijgt ze niet -
die 'n draaiende driehoek wordt / wentelende schoepen die rechtsonder verdwijnen / weer 'n omgekeerd landschap / 'n netwerk van onttakelde schepen bij avond / 'n mast dichtbij / 'n slang, even dik als de mast, kronkelt eromheen / alles door elkaar heen, krioelende zwarte strepen / 'n deur open-en-dicht / velplooien als 'n harmonika in elkaar / zwarte beesten in de navel / 'n waaier / de zitting van 'n rieten stoel / 'n verspringende leuning / vier benen / 'n waaier rok / kant / onderlijf van 'n vrouw draait rechtop / tussen de driehoek van de benen 'n blauw meer / .................. / ...... / wankelende stoel / wankelt / valt achterover / poten worden langer / 'n witte vierkanten koek aan de poten geschoven / drijvende halve pot nescafé / pleister op de binnenkant van 'n deksel / drie volle manen aan elkaar geregen boven rode, getekende golven / 'n krullende haarbos / ......... / 'n negergezicht van onder / 'n leunstoel van achter bezien, twee benen die erbovenuit steken / 'n matras steekt uit 'n grote mond / krult op / pluist open / parkbanken vol buiken, bezet met bloemdotten / ...... / 'n puntig uitlopend ijzeren geraamte / 'n toren / de eifeltoren op 'n wegrollend rotsblok / 'n jongen op stelten die omtuimelt / grote verbrande keek valt uit 'n roeiboot / ......... / dak / ......... / met rood papier dichtgeplakt raam / ............ / vloerbedekkingen / gekleurde / van rubber / met verschillende wisselende figuren / gekanteld, rechtovereind, schuin / 'n eindeloze trap / waarvan de treden steeds dichter bij elkaar komen / 'n door- | |
| |
geknakte juffrouw zonder hoofd, alleen haren / zwaaiende plooirok / ze klapt / vanuit 't gordijn achter haar 'n klap van 'n boomtak op haar hoofd dat er niet is / doek scheurt in flarden / 'n dominofiguur van witte stippen, die onmerkbaar van plaats veranderen / flitsende spaken / zilveren dradenstaart / 'n lusifermerk in 'n oogbal / 'n meer dan levensgrote ooghoek / 'n zwartgeblakerde lege oogkas / rode vlekken
flakkeren erin / kogelronde gezichten door en over elkaar heen / 'n gat / 'n donker trapgat naar beneden / 'n ronde putopening / 't inwendige, de stenen zijkant / nee ijzeren plaatwerk / dat opzwelt naar binnen / 'n man spreidt 'n rooster uit op 'n betonnen vloer / blikken kubussen in 'n geometriese orde / files autoos / 'n als kapje gebogen hand erboven / de vingers spreiden / 'n eksplosie, nee, 'n implosie / ......... / de weg gaat als 'n luik naar opzij open, de wagens kantelen / trompetterende middeleeuwse krijgslieden in blauwe maliënkolders / ...
(De beelden houden nu langer aan, zo lang dat ze soms 'n uitgebreid tafereel vormen.) ...... in 'n trappenhuis komen schaduwen langs de muren naar beneden, schaduwen zonder mensen, 't zijn ook geen schaduwen van mensen / 'n markies wordt erover neergelaten / mensen, nu zijn 't wel mensen, met meterslange rietjes in hun neusgaten, in elk neusgat één / ook rietjes uit hun oren / 'n lege nis blijft heel lang hangen, verandert niet noemenswaardig / 'n bedstee zo klein als de nis met 'n levend lijk erin, 'n ouwe vrouw met spierwit haar en zwarte handen op de witte lakenomslag gevouwen, ligt er rechtopstaand in / 'n stuk taart in 'n hartvormig, geglazuurde asbak / buizen, naast elkaar rollende buizen / 'n vrouw rolt mee, heeft de vorm van 'n buis / uit een punt in de zwarte verte stralen bundels buizen uiteen / 'n haak / 'n opgeheven duim draait in 'n nevelvlek ondersteboven / komt neer in 'n bolle buik, alleen maar buik, die in 't gras ligt, van 't hoofd uit gezien / 'n geringde stierensnuit wroet in de dikke laag kleren op de buik / 'n gestreepte kat trippelt voorbij 'n hoog gebouw met ontelbaar veel ramen, aan de staart komt geen einde / 'n donkere haren vacht...
Ze weet niet meer of ze waakt of slaapt, ze voelt niet eens meer dat ze ligt, - ze is in 't volslagen donker opgelost, vloeibaar, enkel nog verschuivende, verspringende, draaiende, omkerende, uiteenspattende lichtbeelden.
|
|