| |
| |
| |
8 Danse Macabre van de Zwarte Weduwe
naast het stopkontakt boven het bed hangt 'n foto opgeprikt. Ze kan soms urenlang terug zitten kijken naar de woeste kop: 'n smalle mond die 't gezicht in tweeën snijdt, 'n blazige neus, 'n stekelige baard, de kop met 'n korstige huid loopt spits toe, uitsteeksels en bolle uitpuilende ogen die haar nietsontziend aan blijven staren.
Ze zit gehurkt, 't kopkussen tegen haar buik geklemd en de dekens om zich heen geslagen met alleen 'n kijkgat vrijgelaten, als 'n zwangere oosterse schone, schoon omdat er niets van haar te zien is,,
ze voelt zich bevangen door die vervaarlike blik -
er is 'n onderschrift bij:
spinnen vormen een belangrijk aandeel in het handhaven van ‘het natuurlijk evenwicht’ omdat zij helpen de insektenbevolking op een zodanig peil te brengen dat het te overzien is. derhalve zijn ze hoogst nuttig voor de mens en, behalve de zwarte weduwe, volledig onschadelijk......
de kop schijnt in 't schaarse licht steeds groter en gruwzamer te worden, en begint door haar turen en turen waggelend van links naar rechts te bewegen, - de mondhoeken trekken tot 'n grijns omhoog, zijn ogen blijven onbeweeglik op haar gericht, en met lompe maar toch omzichti- | |
| |
ge dansbewegingen nadert hij - de kwetsbare plek tussen haar ogen waar hij 't op gemunt heeft,,
er schuift 'n spits tongetje tussen z'n smalle behaarde lippen
- ze drukt het glas tegen haar voorhoofd, de buitenkant is koel; het beest leeft nog, dolt rond in de glazen pot waaruit hij geen uitweg vindt maar wel schijnt te zien, de poten kriskras door elkaar; 'n zingend geluid gaat door het glas,
telkens glijdt hij af tegen de ronde gladde wand, - hij vecht tegen haar vingers, haar levensgroot gezicht en de vermoeidheid houdt soms plotseling stil loert ineengekrompen rond / / om vervolgens in alle heftigheid met bliksemsnelle bewegingen zijn pogingen te hervatten tegen haar gezicht, haar vingers, tegen zijn onzichtbare gevang - 'n dans tegen de dood,,
tot hij niet meer kan...
ik heb nooit beesten in leven kunnen houden, na 'n paar dagen lagen ze al dood, dikkoppen, sprinkhanen, visjes, spinnen. - ik wilde 't nooit geloven, als er weer een doodstil op de bodem lag, ik dacht dat 't 'n list was, dat ie deed alsof om mij te misleiden en zo te kunnen ontsnappen. maar nee hoor. ze hadden genoeg lucht en te vreten, vond ik. ik wilde ze nooit wegdoen, ook al wist ik wel dat ze dood waren. ik zette de fles open, ze verdwenen vanzelf, iemand zal ze wel in de vuilnisbak gegooid hebben, waar ze tuishoorden.
ik weet niet waarom ik die rotfoto toch laat hangen. elke keer jaagt het me weer de stuipen op 't lijf. ik ben moe. smorgens al. altijd moe. maar ik heb vandaag toch niet zoveel gelopen. er is weinig gebeurd - er was niet zoveel te beleven. met dit weer zijn de straten zo goed als leeg. er gebeuren ook niet zo veel ongelukken, de mensen zijn wel eerder ziek. maar toch: buiten is gezond. van binnen zitten word je mager, je krijgt geen frisse lucht, niet voldoende lichaamsbeweging, je wordt sjagrijnig en daar krijg je weer dikke benen van...... dat zei moeder altijd.
......'n winterslaap zou nog het beste zijn, dan zou ik ook niet zo moe zijn - drie maanden lang niet eten, niet lopen, niet praten, niets, langzaam de wintermaanden doorsudderen op je eigen vet, anders niets
| |
| |
nodig hebben, en in de lente... mager maar vol levenslust...
hilde ligt languit op het bed, de handen onder haar hoofd gevouwen alsof ze ingespannen luistert om de vragen die iemand haar stelt goed op te vangen - Iemand die ze niet ziet. Ze mag geen woord missen.
Ze heeft haar sigaret halfopgerookt weggelegd, en is hem vergeten. De askegel groeit aan, er stijgt 'n pijltje rook op, eerst steil omhoog, dan begint het te kringelen door de luchtstromingen in de kamer, - de adem van Hilde die ronddwaalt. De adem komt zichtbaar uit haar mond, of uit haar neusgaten.
(de stem: hoe heet je?)
Hilde praat, met halve stem fluisterend voor zichzelf uit; 't klinkt alsof de antwoorden die ze geeft te vanzelfsprekend zijn om 't allemaal nog te hoeven vertellen, toch doet ze het,,
Ze antwoordt: hoe ik heet?... Andrea... Andrea Dodemont...
(de stem: hoe oud ben je?)
zij: - alsof ze moeite heeft het zich nauwkeurig te herinneren - vijfendertig... nee, nee, drie-en-dertig...
Er volgt een stilte. Ze houdt haar adem in.
(hij: hoe oud presies, zei je?...)
zij: - ze aarzelt nog - negenentwintig, bijna dertig...
(nu eens is 't de stem van 'n oudere man met 'n schrapend bijgeluid, dan weer die van 'n jonge man, die zo te horen nogal opgewonden lijkt; nu eens dicht bij haar oor, haast vertrouwelik, bij 'n volgende vraag van veraf, galmend als vanaf 'n preekstoel, weerkaatst door stenen gewelven. Twee stemmen van een en dezelfde persoon, onafhankelik van elkaar)
Ze moet steeds weer tegen iemand anders praten, tegen twee tegelijk; 'n spervuur van vragen.
Ze houdt krampachtig haar hoofd stil, telkens weer wil het gaan schudden; ze blijft stil liggen met gesloten ogen, ze durft niet op te kijken -
(hij: hoe is je naam?... je naam, vraag ik je...)
zij: ...Hilde Verheyen... met E, griekse Y, E, N...
(hij: Hilde ik kan je niet meer zien - de stem klinkt nu bijna hulpeloos, de autoritaire toon is eruit verdwenen, maakt plaats voor die van iemand die koste wat kost iets te weten wil komen; het is geen ondervraging meer, maar 't zoeken naar iemand die verdwenen is, uit het gezicht
| |
| |
verloren - Hilde, ik zie je niet...... ben je er nog... hoe zie je eruit, wil je me zeggen, hoe je eruit ziet...... ik weet 't niet... vertel 't me...)
zij: - ze weet niet goed te beginnen, ze moet er eerst over nadenken, eerst nog naar zichzelf kijken, - ze kijkt naar zichzelf, naar haar schouders, langs haar lijf naar beneden tot aan de opstaande voeten aan het andere eind van het bed ver van haar vandaan - eh, ik lig op bed. Ik ben nog aangekleed, ik zal eerst zeggen wat ik aanheb: 'n paarse rok met kleine bloempjes erop; erboven heb ik 'n groen truitje aan, dat staat wel aardig... vooral vader vindt 't zo mooi, die begint te stralen als hij me zo ziet, maar goed... verder, m'n schoenen heb ik naast 't bed gezet, anders wordt 't zo zwaar op de duur...
(hij: nu weet ik nog niets, kleren...)
zij: hoe ik er echt uitzie, eh, ja 'ns kijken, nou, ik ben een meter zevenenzestig lang, 't staat in m'n pas, 'n mooie lengte, misschien net iets te kort, maar als ik hoge hakken aan heb...... ik ben eerder slank dan gezet, toch heb ik goede maten, om presies te zijn 90-65-90, dat gaat dus wel hè, maar 't hangt er natuurlik ook vanaf wat ik draag......
m'n haar is zwart, soms ongeveer kastanjebruin, er zegt wel eens iemand dat er 'n rooie gloed over hangt...
(hij: wie zegt dat?
(zij: ...dat weet ik zo niet meer, och, zo maar iemand, dat doet er ook niet toe.
(hij: dat doet er wel toe, wel degelik...)
zij: ...het is zo lang dat 't tot over m'n schouders hangt, heel mooi, vroeger kwam 't zelfst tot onder op m'n rug, maar op 'n gegeven moment voelde ik me daar te groot voor, ik vond 't zo kinderachtig staan... maar nu laat ik 't weer groeien, ik heb het nu loshangen, dan lijkt m'n gezicht ook niet zo rond, dat vind ik niet zo mooi...
(hij: en verder, je gezicht, hoe ziet dat eruit, ben je knap?)
zij: ...ja, ik geloof dat ik wel knap ben, maar dat kan ik zelf moeilik zeggen...
(hij: waarom niet, je kunt toch zelf wel nagaan of je mooi bent of niet, je ziet jezelf toch genoeg, niet, en 't zal toch wel eens iemand tegen je gezegd hebben...)
zij: ja, dat wel, maar 't is zo moeilik om zelf...... ik heb gelukkig 'n gave huid, 'n niet al te grote neus, 'n beetje dikke wenkbrauwen maar dat kun je bijwerken, heel donkere ogen... soms zeggen
| |
| |
ze, vooral ook omdat ik er altijd ietwat gebruind uitzie, dat ik 'n zigeunerin lijk, of ze vragen of ik soms van zuidelike afkomst ben, och dat vind ik wel grappig, dan zeg ik maar van ja...
(hij: dat streelt je wel, niet, maar wie zegt dat van die zigeunerin?)
(zij: ja wie?... hij zei het altijd...
(hij: wie is hij?)
zij: ...nou hij, hij is hij, 't doet er ook echt niet toe, dat is toch al voorbij... bovendien vind ik dat zelf ook, ik heb 'n fijn gezicht, vooral m'n lippen, daar ben ik heel trots op, ze zijn heel vol en zelfs al smeer ik er niets op, dan zijn ze nog rood genoeg... nu, zeker als ik 'n wat hete bui heb...
(hij: nu... heb je nu 'n hete bui?...)
zij: nee, nu voel ik niets,... ja, en wat nog meer, ik zei al dat ik best 'n goed figuur had, ik geloof echt wel dat ik aantrekkelik ben, zeker voor bepaalde mannen... ik heb niet al te brede heupen, en tamelik lange benen, ik draag daarom graag strakke rokken... en m'n borsten zijn ook net goed, niet teveel en beslist niet te weinig...
(hij: zo te horen moet je wel 'n mooie vrouw zijn......... overigens, ben je al getrouwd?, me dunkt als je werkelik zo mooi bent, dan...)
zij: nee, nee, ik ben niet getrouwd, ik zou ook niet willen, ik heb anders kansen genoeg gehad...
(hij- waarom deed je het dan niet?)
zij: omdat ik ze nooit goed genoeg vond, er was altijd wel iets...
(hij: woon je dan alleen in dit huis, 't is toch veel te groot voor iemand alleen... woont er niemand anders?...)
zij: tot voor kort zat ik alleen met m'n vader, hij was wel veel van huis,... toen hij... gestorven was, ja toen heb ik wel even alleen gezeten, maar daarna is mijn broer hier komen wonen, m'n broer, hij had daarvoor 'n tijdlang in 't ziekenhuis gelegen, hij had iets aan z'n hoofd, maar dáár konden ze er weinig meer aan doen, hij had ook 'n meer persoonlike verzorging nodig die ze hem daar niet konden geven, dat kunnen ze nooit, en ik weet zelf nog wel iets van de verpleging af, vandaar dat ik hem maar hier in huis genomen heb... je hebt er wel veel zorg aan, dat wel...
(hij: maar waarom wil je geen man hebben, zo alleen dat is toch niet goed voor 'n vrouw, aan twee
| |
| |
benen heeft ze op de duur niet genoeg...)
zij: och, als 't aan mij lag, ik, ik wil wel, daar gaat 't niet om, maar ik zou niet kunnen, nee echt, ik kan 't niet, ik heb het anders al genoeg geprobeerd zou ik zo denken - ik ben er voortdurend op uit geweest, misschien wel te veel, maar wat doe je als de twintig steeds verder achter je komen te liggen, je kunt wel ten eeuwige dage blijven wachten en als er dan niemand komt... niemand... ik ben overal en naar iedereen toegegaan, zoveel ik kon, ik heb me zogezegd aan iedere man die langskwam vastgeklampt maar 't is nooit zover gekomen - 'n man houdt er blijkbaar niet van als 'n vrouw zelf 't heft in handen neemt... sommige wel, maar op 't laatste moment piepen die er ook nog tussenuit, en dan blijf ik onbevredigd en beschaamd achter, - ik schaamde me nog het meest als ik bedacht hoe ik me had laten gaan, me gewoonweg had uitgeleverd ...men zag mij liever niet komen, ik kom ook nergens meer... ik geloof dat de meesten 'n afkeer van me kregen, alleen al van me gruwden als ze me zagen,... ik zie er ook niet zo aantrekkelik uit, integendeel... - ze stokt, durft niet verder te gaan als ze zich plotseling bewust wordt wat ze allemaal zegt, en dat tegen 'n vreemde; misschien dat ze ertoe kwam 't te zeggen omdat 't zo donker is en ze niemand ziet -
(hij: ben je niet mooi?... ik kan je niet zien, 't is zo donker - de stem wordt plotseling weer zakelik - kun je me zeggen hoe je eruit ziet?)
zij: ............'t is wel vervelend, maar - ik heb mezelf vaak genoeg gezien en ik heb 't mezelf ook al vaak genoeg verteld hoe ik eraan toe ben, - het is nu eenmaal zo, het zal misschien nog wel erger worden denk ik, vroeger, dat moet wel lang geleden zijn, vroeger had ik nog wel iets aantrekkeliks, of verzin ik dat maar achteraf, ik weet 't niet, naderhand is 't steeds onregelmatiger geworden, uit 't verband gegroeid, noemen ze dat...
(hij: wat bedoel je nu, wat wil je eigenlik zeggen?)
zij: och, ik durf het nu gerust te zeggen, ik ben inderdaad allesbehalve mooi, ik maak mezelf echt niets wijs, nu kan ik tenminste doen zoals ik ben... ik heb er wel lang tegen gevochten en mezelf bedonderd en gedaan alsof ik in werkelikheid nog best voor de dag kon komen...... maar ze hebben me er wel van afgeholpen, nee zeggen doen ze niets dat is wel 't laatste wat ze zullen doen: 't je ronduit zeggen... maar de manier waarop ze naar me kijken, ik hoef maar op straat te lopen en meteen
| |
| |
merk ik 't, van alle kanten, in de tram zitten ze je spottend of meewarig aan te kijken - blijkbaar is er weinig teers aan dat ze niet meer voorzichtig hoeven te zijn, moest je maar 'ns mooi zijn toevallig, dan zou je zien hoe ze voor je vliegen, het lijkt wel alsof 'n vrouw die 'n beetje lelik of wanstaltig is uitgevallen besmettelik is,,
ik zou willen dat ik er tegen kon, dat het me niet deerde, goed ik weet wel dat ze niet bijten, maar toch...... ik zou willen dat ik geen vrouw was, maar ach dat wil iedereen...... maar als lelike man gaat 't gemakkeliker, daarbij is 't soms nog wel eens sjarmant... goed... hoe ik er uit zie, wil je weten...
...waarom wil je het eigenlik weten, je kunt me toch niet aanraken, waarom vraag je dan dat alles?...
(hij: ik wil het weten, zeg me hoe je eruit ziet, en draai er niet voortdurend omheen - de stem is dwingender geworden, die van 'n strenge vader, onredelik en hard - van veraf)
zij: ...ik vraag al niet meer verder - ze gaat verder op 'n toon alsof ze voor de spiegel staat en van onder naar boven, van teen tot top alle feilen konstateert - m'n benen, dat is wel de grootste ellende, ze zijn zo dik, net of ik met stronken aan de grond vastzit - iemand noemde ze eens omgekeerde cocacolaflesjes, presies, en wat ik ook probeer om 't te verbergen, het lukt me niet, ik heb me daarom er maar aan gewend er niet zelf voortdurend naar te kijken, als ik er niet naar kijk kan ik 't soms vergeten, en dan marsjeer ik maar rond, ik heb vaak 'n lange broek aan, dat scheelt tenminste iets... verder heb ik te brede heupen, bijna geen taille, koeien van borsten, brede schouders, lange armen, kolenschoppen van handen - 't is gewoon erg, ik zie eruit als 'n grondwerker, misschien overdrijf ik nu, maar ik wil niets mooier voorstellen dan 't is... wat ze me al niet verteld hebben, verhaaltjes van de ruwe bolster en de blanke oh zo blanke pit,... dan m'n gezicht - dat van m'n oog valt geloof ik niet zó erg op, vooral niet als ik m'n bril op heb: ik heb links 'n glazen oog, 't gevolg van 'n ongeluk, daardoor kijk ik scheel, ik merk daarom dat men nooit goed weet... iedereen denkt altijd dat ik juist hem aankijk, ze voelen zich daarom steeds onbehaaglik met mij in de buurt, dat ook nog, m'n rechteroog begint de laatste tijd ook al slechter te worden, ik denk dat het vermoeid raakt nu het al zolang alles alleen heeft moeten opknappen...
ik heb 'n te grote mond, dikke zoenlippen; alles is eigenlik te groot aan mij: m'n neus, m'n oren, m'n nek, m'n hart, m'n borsten, ik heb de grootste maat, 52 C, geen gezicht - opeens begonnen m'n handen te
| |
| |
groeien dan werden m'n benen opeens weer dikker, telkens begon er opeens weer wat te groeien en er was niets tegen te doen...
...en wat me altijd zo geërgerd heeft zijn m'n haren, daar is niks mee te beginnen, pieken, pieken, in zoon peper-en-zout kleur, 't lijkt wel verschoten garen... als je er zo uitziet, dan ga je je wel verbergen...
m'n gezicht en handen zijn altijd rood, m'n vingerknokkels zijn dik opgezwollen en de nagels groeien over de toppen, dat komt door m'n hart...
toen ik klein was zeiden tantes natuurlik, om tenminste iets te zeggen, dat ik zulke mooie ogen had, was dat niet zo dan hadden ze wel iets anders gezocht daar niet van, maar dat konden ze daarna moeilik meer zeggen... zo hadden ze niks meer, en daarom zeiden ze ook maar niets meer, ze namen zelfs niet meer de moeite enige aandacht aan me te besteden, ze hoefde mij niet meer aan te halen om m'n ouders goedgunstig te stemmen...
- ze stopt, het wordt stil, ze schraapt 'n paar keer haar keel -
...nee, ik ga niet verder, het is zo wel genoeg, ik kan niet...
(hij: - gaat minzaam verder, 'n vriendelike toon om er letterlik alles uit te krijgen, tot ze misschien hels wordt - en daarom wil je geen man, omdat je vind dat...)
zij: - heftig - ik heb al gezegd, ik wil best 'n man, maar al te graag, maar wie wil... och, 't is allemaal overbodig...... - kalmer, uitgeblust bijna gaat ze toch verder - Charles, dat met hem is zoon voorbeeld: ik leerde hem kennen op 'n feest, we stonden samen 'n poos achter de bar om te helpen, wat moest ik anders doen, dansen soms?, ik dronk veel en ik deed erg vriendelik tegen hem, vriendeliker dan ik eigenlik bedoelde, hij dronk ook veel en werd later op de avond steeds toeschieteliker. toen ik naar huis ging op de fiets, 't viel me mee dat ik nog kon rijden, stapte hij ook op om naar z'n kamer te gaan. hij vroeg me of ik soms koffie had, mijn kamer lag toch op zijn route. ik was zo goedgemutst dat ik 'm zelfs achterop fietste. heel voorzichtig om niemand in huis te storen slopen we bij mij naar boven. ik maakte nescafé voor hem klaar. hij prees 't uitbundig. 't werd stil. voor de gezelligheid had ik alleen maar 'n schemerlamp aangedaan. hij vroeg me of hij soms kon blijven slapen, op de vloer, 't was nog zo ver om helemaal naar huis te lopen. ik stemde toe, omdat ik overblufd was door zijn vriendelikheid. ik wou 'n stoel voor hem klaar maken, maar daar wilde hij niets van weten, dat zou veel te veel moeite voor mij zijn, 't bed was
| |
| |
groot genoeg, plaats genoeg voor twee. wat zou er met mij nu eenmaal kunnen gebeuren. ik voelde me onbehagelik worden, maar durfde niets te weigeren, ik was ook zo warm, bijna behagelik geweest, nu er eindelik iemand niet medelijdend deed en... we kwamen met de ruggen naar elkaar te liggen. Ik was erg opgewonden, maar werd toch slaperig. ik vond 't goed zo, het was meer dan ik had durven hopen. ik sliep bijna, toen ik plotseling 'n hand over m'n zij voelde strijken, naar m'n borsten, omlaag tussen m'n benen. hij streelde met z'n vingertoppen eroverheen dat ik het vochtig en warm voelde worden. hij keerde me voorzichtig naar hem toe. ik kreeg zijn geslacht in mijn hand. bijna zou hij op mij zijn komen liggen, ik snakte naar hem, of plotseling zag ik me zelf zoals ik daar lag, vlezig, lelik en vol verlangen, ik kon niet meer, zijn hippend geslacht brandde in mijn hand, ik liet het los en duwde hem zonder iets te zeggen van me weg. ik hoorde hem brommen. hij draaide z'n rug weer naar me toe. ik lag te trillen van de zenuwen. zo dicht bij elkaar kon ik niet meer, al wilde ik wel, zeker, maar ik was helemaal versteend toen ik hem zo dicht met zijn lijf tegen me aan voelde, dat was nog alleen in m'n dromen gebeurd, maar nu... na 'n goed uur, ja zeg dat wel, is hij zacht weggegaan. hij wuifde me toe dat ik best kon blijven liggen, dat hij er wel zelf uitkwam, hij bedankte me zelfs nog voor de koffie. weg was ie.
...dat was niet de laatste keer. ik popelde van ongeduld, ik stond erom te springen en ik rustte niet voordat ik iemand had, onverschillig wie 't was, ik kon niet zonder, maar zogauw als 't moet gaan gebeuren dan geeft het wel wat wie het is, dan bevries ik... - ze komt nu pas goed los, ze is steeds sneller gaan praten - (maar hij onderbreekt haar, van bovenaf galmt zijn stem:
...ja maar - Hilde
Stilte
Opeens 'n hele menigte mannenstemmen, echoos, 'n mannenkoor dat tegen elkaar op resiteert:
ja maar hilde hilde
kilde kilde kilde die niet wilde...
adelaar verminkt in d'r nest...
schamel haar, niemand daar schampavie, schampavie...
koningin der marokanen van marokijn zal ze zijn
slakkeklaver in hete buizen 't brandt in 't slakkenhuis
| |
| |
lege huizen nergens tuis...
vrouwendoder doder doder alsmaar groter, alsmaar doder
sperzietor in 't oor der
horigen en wijzen spermaseet pas op je reet...
meesteroog der spiegelmakers
wezenmakers altijd later
vrouw der vaders dan de vader...
aan 't spiegelkruis geslagen hoor haar
gesel der naakten hoor haar
spons der droogten got, hoort ze brommen...
waakster der vrijen blijf maar
die huishoudt ha ha
vrees voor het trekmes doorboor haar...
voor de lachende kerf hoor haar
o wee spaar de uitwas voor haar
de woedende schuimvlokken voor haar
het is de vrouw schoppen vrouw
het is de mond van de vrouw hoor haar - dode mont blote kont
waardin van de ijzeren schoot
sloot voor haar
laatste boot voor haar, haha ha
- - - - ze is ingeslapen door de eentonigheid van haar eigen gefluister en de dreun van de stemmen. Nog rilt ze bij elke uitroep en 't stakkato gelach. ze hoort het met andere oren, het dringt diep, heel diep in haar door, vervormd zoemt en knaagt het door het merg, de zenuwen, het wordt meegevoerd door het voortrabbelende bloed -
stemmen die ze in haar hoofd en haar hart heeft opgesloten, heeft gesust, maar die op 'n onbewaakt ogenblik als ze tussen slapen en waken zweeft weer hun stem terugkrijgen en met de jaren steeds verwarder, onverstaanbaarder worden, maar ook veeleisender,,
ze kan ze niet het zwijgen opleggen, ze is machteloos; ze hebben zich verenigd hoewel ze niets met elkaar te maken hebben, een Babel,
in haar,
wat haar niet meer aangaat, waar ze nauweliks weet van heeft,,
(de stem van Charles -
| |
| |
ik had hem gevraagd, ik had 't gewild en hij ging met me mee, - omdat hij me niet wilde kwetsen, hij deed het uit vriendelikheid omdat hij me niet wilde afstoten voelde ik, hij wist hoe ik verlangde, maar hij wilde niet echt, niet uit zichzelf, dat voelde ik, of heb ik me dat enkel maar verbeeld - ik kon niet meer,,
nooit. de paar kansen die ik gehad heb - Frik, Charles, André misschien, die blonde kerel, z'n naam ben ik kwijt - net als ik op 't punt stond dat ik me eindelik zou kunnen overgeven, mezelf zou kunnen vergeten, iemand anders in me zou voelen, zou laten binnendringen met 'n trillend geslacht, ander vlees, warmte... kon ik niet meer, kon ik niet,
omdat er iets tussen ons was, iets onzichtbaars,,
dat ik zag hoe hij me zag: ik zag mezelf met andermans ogen en ik kon mezelf niet bezitten, verkrachten...
belachelik, in één woord belachelik,
ik heb teveel gezien, misschien meer dan er eigenlik wel was,,
ik heb in mijn eigen sprookjes geloofd, ze waren meer dan echt... het kan niet waar zijn...
er wordt 'n litanie gelezen. 'N litanie die maar nooit schijnt te zullen ophouden - verhoor haar, verhoor
tegen het ijzeren splijlenhek geleund staat ze te wachten tot de kerk uitgaat. Het is buiten nog stil; pas als de deuren worden opengedaan dringt het geluid van de mummelende opeengepakte menigte daarbinnen tot buiten door.
Als ze het geweten had was ze onmiddellik weggegaan. Ze wist wel dat het zondag was, maar het was niet bij haar opgekomen dat er ook wel eens mensen naar de kerk zouden komen.
De hoofdingang gaat nu ook open en uit de deuren die eerst op 'n kier stonden maar nu opeens allemaal wijdopen gezet worden, komen ze naar buiten: de eerste golf bestaat voornamelik uit mannen, die achterin misschien nog kans gezien hebben hun sigaar te roken en 'n kaartje te leggen bij de doopvont, en die nu opgelucht buiten met elkaar verder praten.
De volgende afdeling mannen kijkt nors - god heeft zeker tot hen gesproken, of hun vrouw die tuis met de koffie en de kinderen zit te
| |
| |
wachten. Het orgel is buiten te horen.
Ze kijken haar onderzoekend aan als ze langs haar komen, de gearmde vrouwen met hun roomhoedjes en devote reknekken, die schuin omhooggegroeid zijn van het rondkijken en betuttelen, de maagden van de jesis-mina-kongegratie. Kinderen komen bedeesd tevoorschijn uit het hoge portaal, staan tegen het licht te knipperen; geleidelikaan komen ze weer tot zichzelf, en hollen tussen de groepen door. Het plein is ondertussen volgestroomd, de afvoer geschiedt maar langzaam.
Zo te zien is er nauweliks verschil tussen al die gevulde overjassen; iedereen lijkt op elkaar: al is de een dan langer of dikker dan de ander, ze zijn in niets van elkaar te onderscheiden. Ze heeft zoveel mogelik iedereen bekeken, maar hij is er niet bij. Als hij erbij zou zijn wie zegt dat ze hem ook zou opmerken. Ze kijkt naar de grond om de keurende blikken te ontwijken. Ze ziet de handen die elkaar vastgrijpen. Handen. Er is niemand bij.
Zogauw als iedereen er uit is, er zo te zien niemand meer uit de deuren komt, loopt ze snel om de menigte heen en gaat naar binnen.
Voor 'n antoniusbeeld, dat achterin staat, doet ze alsof ze neerknielt om te bidden, voor de patroon van de zwijnen -, sint antonius beste vrind, zorg dat ik 'n kwartje vind... Ze zorgt dat ze met haar gevouwen handen vlak bij de kaarsenbak zit, waar alnaargelang de prijs kleine tot grote kaarsen in staan opgesteld. Ze kijkt opzij - snel steekt ze 'n bosje grote kaarsen onder haar jas, ze houdt ze onder haar oksel vastgeklemd, ze doet het niet minder dan met acht.
Ze loopt een eindje naar voren tussen de pilaren vandaan met de verschillende offerblokken: voor de armen - voor het onderhoud van de kerk / de kapelaans / het maria-altaar. Ze moet oppassen dat er geen kaars uitschiet. Ze blijft nog even staan kijken om geen argwaan te wekken.
De koster heeft voorin 'n hoge ladder neergezet. Enkele ouwe vrouwtjes zijn blijkbaar vergeten dat de plechtigheid afgelopen is, zolang ze kunnen zitten voelen ze zich tuis, en er is bijna geen verschil tussen breibewegingen en het murmelend afraffelen van de rozenkrans; vanaf hun jeugd glijden de kralen tussen hun vingers door.
De koster, in hemdsmouwen, is de ladder opgeklommen tegen 'n pilaar waar hij zwarte lappen ophangt, voor morgen zeker of vanavond. Hij is nog jong en schijnt plezier in z'n werk te hebben, het ontbreekt er nog aan dat hij staat te fluiten of te zingen, misschien is hij tevoren wel glazenwasser geweest...
| |
| |
Op 'n zijaltaar is nog iemand de mis aan 't lezen: 'n kaal hoofd in het zwart - met wijdse gebaren schuifelt hij voetje voor voetje rond, van links naar rechts dan weer naar het midden, trappen op en af, de handen ver uitgespreid, dan hemelhoog boven z'n hoofd. Geboeid volgt ze het schouwspel: het buigen, knielen, kussen, zegenen, zwembewegingen, bekruisigen, knikken en zwaaien - de zwarte man. Op een van de kruiswegstaties in de zijbeuk staat 'n ladder tegen 'n opgericht kruis.
Naast statie v de spreuk:
ik zoek een vertrooster en vind er geen...
Naast statie vii:
en nu gaan zij voort met zondigen
Het ruikt er nog naar wierook, naar 'n opeengepakte mensenmassa. In de gekleurde lichtbundels die door de glas-in-lood ramen binnenvallen zweven ontelbare stofjes - ze snijdt er met haar hand door, - er verandert niets, ze blijven op hun plaats. Boven haar hoofd wiebelt een ronde kroonluchter:
...hoeveel zou dat kosten al die lampen, elk 250 watt?
Boven het priesterkoor hangt aan het plafond 'n reuzengroot kruis met 'n voetstuk dat in een punt uitloopt:... als 'ns op 'n goeie vrijdag, wanneer er hele rijen onder knielen om 't kruis af te zoenen, dat gevaarte omlaag zou komen, zou afbreken, met de punt presies in 'n schedel, gekraak, voor straf, vier doden...
gedenk de overledenen - ik zal vandaag heel de dag de overlevenden gedenken, de afgestorven zielen hebben hier wel plaats genoeg als ze tenminste niet al te groot zijn, met die geweldige koepels en gewelven, ze kunnen tot bovenin op elkaar getast worden, misschien zijn al die stofjes wel... ze zijn alleen in 't zonlicht zichtbaar...... moet je die man daar aan de voet van de heilige maagd eens zien staan heupwiegen, helemaal in 't zwart, ik ook, hij knielt weer eens...
(de dans van de Zwarte Weduwe in de zwavelkamer)
Ze kan haar ogen niet van hem afhouden. Ze loopt achteruit naar buiten. In 't schemerdonker van het voorportaal bukt ze zich in het voorbijgaan over een wijwatersbak; die is leeg; op de wit uitgeslagen bodem ligt alleen 'n glinsterende mansjetknoop; ze raapt hem op - er staat 'n geknielde boogschutter op van goud. Ze laat hem in haar mantelzak glijden.
Ze komt weer op het kerkplein, ze knippert nu ook tegen het felle zonlicht. Er staan nog 'n paar groepjes te praten, ze draaien hun hoofd om, maar als ze blijft staan gaan ze weer verder met hun gesprek.
| |
| |
Ze gaat rechtsaf vanwaar ze straks gekomen is. Na 'n twintigtal stappen houdt ze stil, blijft even zo staan met 't gezicht naar de lucht, en keert dan om, aarzelt eerst alsof ze nog niet zeker weet of ze 't wel doen zal - kijkt nog eens rond of het niemand gezien heeft dat ze zich zo opeens zonder aanwijsbare reden omdraaide, wat moet die wel niet denken: waarom draait iemand halfweg de straat zomaar ineens om? - dan loopt ze met afgemeten passen de andere kant uit, naar links, waarbij ze het kerkplein weer passeert, - ze kijkt er niet eens naar, maar loopt beslist verder.
als het donker is, lijkt alles geheimzinniger: zelfs iemand die zomaar over straat loopt schijnt iets in 't verborgen te doen wat niemand zien mag, telkens verdwijnt hij in de schaduw van 'n portiek, achter 'n verkeersbord, 'n geparkeerde auto. Alleen in de buitenwijken, want in het sentrum is het nog volop dag.
Op de spiegelgladde bevroren rijweg maken fietsbanden 'n vreemd geluid, de fietser hoort het zelf waarschijnlik niet, hij heeft alle moeite om overeind te blijven. Bij regenpijpen waaronder bevroren plassen glinsteren moet ze oppassen niet uit te glijden.
In sommige huizen is nog licht; het leven van twee, drie mensen schijnt met muren en gordijnen van de buitenwereld afgesloten en onzichtbaar gemaakt, slechts af en toe zijn er schaduwen te zien. Iemand zet de vuilnisbak buiten. Of er kijkt iemand door het raam, ze doet alsof ze het niet merkt, maar ze voelt hoe ze gevolgd wordt: 'n vrouw alleen, zo laat in de avond nog op straat.
Toch schijnen overal geluiden vandaan te komen, die anders niet te horen zouden zijn, maar snachts wel: ongedefinieerde geluiden van hout, stenen gebouwen, enzovoorts, - een onderaards leven komt aan de oppervlakte.
Het is laat geworden.
Ze is ook nog langs het huis aan de overkant gelopen, er waren zelfs geen kieren om binnen te kijken, er was ook niets te horen. Ze durfde niet al te dichtbij te komen, het zou teveel opvallen, en het was toch al 'n waagstuk er langs te gaan. Nu is ook daar het licht uit. Hij gaat slapen - (ze noemt de overbuurman nooit anders dan HIJ, meer weet ze ook niet van hem, dan dat hij toevallig tegenover haar woont en daarom haar overbuurman is) naast z'n vrouw, hij zal wel koude voeten hebben met dit weer, hij probeert ze warm te krijgen, eerst door ze met z'n handen te wrijven maar 't is vermoeiend zo diep te moeten bukken,
| |
| |
dan legt hij ze tegen haar warme dijen aan, met 'n overdreven gilletje rolt ze van hem weg, hij laat 't verder maar, z'n voeten blijven toch steenkoud...
Beneden in de hal kan ze de grootmoeder al horen. Ze had de hele dag al last van hoestaanvallen, telkens als het weer erger werd moest zij ernaar toe, maar wat kon ze eraan doen, als ze haar op de rug klopte om haar te kalmeren gilde ze 't uit van de pijn, en als ze haar water te drinken gaf verslikte ze zich en werd het nog erger, daarom is ze om 'n uur of zeven maar weggegaan.
Het begint telkens met enkele droge kuchen, steeds harder, ze volgen dichter op elkaar, 'n rochel, en dan schijnt 't blaffen opeens geen einde maar te nemen. Ze durft niet te gaan kijken.
Ze heeft het licht uitgedaan om niemand te laten merken dat ze nog wakker is. Alleen de radio is nog aan, maar omdat ze niet de moeite genomen heeft 'n ander station te zoeken toen om twaalf uur het volkslied uitgeloeid was, klinkt er nog slechts 'n gezoem, onderbroken door getuuuut-kort-lang-lang-lang-kort-kort-lang- de deur piept. Ze schrikt op, komt halfovereind, leunt op haar elleboog. Ze ziet 'n vage gestalte in de deuropening. Hij sluipt niet, loopt rechtop. Hij sluit zachtjes de deur en blijft enkele ogenblikken met de rug tegen de deurpost aan staan. Loopt met de handen voor z'n buik de kamer rond, nee niet rond, vierkant tot in de hoeken toe. Hij neemt alles nauwkeurig op. Komt daarbij langs haar bed. Zijn gezicht, ze kan z'n gezicht niet onderscheiden. Ze ziet wel dat hij een lange jas aan heeft. Hij is zelf ook tamelik lang.
Hij steekt z'n armen omhoog alsof hij zich uitrekt, naar achter, - hij trekt z'n plastic jas uit, die voortdurend kraakt en ruist, en hangt hem over 'n stoel.
Hij doet weer enkele stappen; het maakt 'n piepend geluid op het zeil voor de schouw. Hij bukt. Gerammel van 'n lusiferdoosje. Fel licht vlakbij zijn gezicht - hij gaat 't hele huis in brand steken, wat gebeurt er met me - 'n dik gezicht, de zwarte schaduw van 'n stoppelbaard, toegeknepen ogen, 'n plompe neus. Trefzeker, - kent hij 't huis zo goed? - weet hij de houtkist te vinden, die rechts in de hoek staat. Hij draagt er 'n stapel houtblokken vandaan, gaat nog eens terug om meer te halen. Draait rond. Verschuift 'n stoel. Er ritselt papier. De radio fluit nog steeds - er worden ergens van buiten, misschien van 'n plaats ergens op zee of uit de stad signalen gegeven, ik begrijp ze niet, aan- | |
| |
wijzigingen voor wat hier gaat gebeuren - het bericht houdt op. Het papier brandt, krult knetterend. De vlammen beginnen aan wat kleine houtjes, splinters en papier - welk papier zou hij gebruikt hebben om 't aan te maken, papier van mij - Het gezoem wordt onderbroken door stemmen, 'n andere zender is er doorheengeschoven: 'n vreemde taal, hongaars, kroaties, grieks óf 'n omgekeerd gesprek, waarom niet. Het vuur verspreidt zich en kruipt al gauw hoger. Ze bijt haar tanden zo stevig op elkaar dat 'n paar minder goede tanden pijn beginnen te doen, steken, 'n aangename pijn; ze klemt ze nog steviger opeen om ook het beven van haar handen en knieen tegen te gaan. De gestalte is duidelik te zien, reuzengroot op de muur achter hem. Ze ziet zichzelf nu ook; de dekens zijn naar achteren geslagen, ze heeft nog alleen 'n laken over zich heen, over haar handen en haar buik. Ze heeft het koud en om ze te warmen houdt ze haar handen tussen haar dijen geklemd, daar is 't warm.
Hij is nu midden in de kamer, niet meer met zo trage bewegingen. Hij heeft ook z'n kolbert uitgedaan. - - - - - Plotseling breekt er 'n elektronies orgel los. De man schrikt er niet van, het is ook niet zó hard, maar het verbrak de stilte.
Hij heeft z'n ene voet op 'n stoelleuning gezet, in de schaduw op de muur is 'n lichtspleet. De randen zijn 'n tint lichter en bewegen hoewel hij ongeveer stil staat: de grote man is bedekt met lange haren die voortdurend bewegen. Hij knoopt z'n schoen los, zet dan de andere op de stoel en trekt die ook uit. Opeens snel, zo snel dat er 'n knoop afspringt die op de vloer, onder 't bed rolt; z'n overhemd uit, z'n hemd, broek, sokken, onderbroek, - Hij beweegt, danst met het grote hoofd achterover. Zet 'n tafeltje opzij om meer de ruimte te hebben.
Ze volgt de levensgrote figuur op de muur, die half op het plafond tegen de deur over het schilderij glijdt. Ze durft niet goed naar hemzelf te kijken, ze zou misschien de betovering breken door 'n onverhoeds gebaar, 'n geluid.
De vlammen knetteren alsof het hout in duizend splinters gebroken wordt, het geluid hoort bij de muziek - nu brandt alles, de brief ook, hij heeft er ekspres vuur in aangestoken, om de brief -
Geen ingestudeerd ballet, geen geordende bewegingen, nee, hardlopen, vallen, springen, kreunen, zwaaien, zijwaartse snokken, steeds weer opstaan, spiegelgevecht, buikdans, woester en niet zo ingetogen als de zwarte man voor 't altaar. Zijn geslacht zwiept voor hem uit, zijn ballen dansen tegen zijn onderbuik. Vanachteren, met één been in de hoogte,
| |
| |
grijpt hij het vast, maar wankelt en stoot tegen 'n stoel aan. Ze hoort hem vloeken en hijgen.
Ze hijgt zelf. Het laken heeft ze opzij geschoven. Ze heeft niets meer aan. Hij komt met woeste bewegingen langs haar bed. Ziet hij haar? Hij ziet haar niet. Raakt met z'n knieen wel de rand van het bed, het is of hij zich over haar heen zal buigen, maar hij schrikt, buigt weer terug, wordt kalmer, lijzig met houten armen en benen met elastiek aan elkaar, hortend.
Hij gooit nog 'n paar blokken op het vuur. Onmiddellik laait het weer op. De halfopgebrande stukken hout eronder storten in elkaar. Er bladdert as omhoog. Ze ziet z'n haren, het hangt in slierten over zijn voorhoofd. Z'n mond staat open, hij hapt naar adem, hij moet iets kwijt, wil iets zeggen misschien. Hij ziet er zo met die vluchtige schaduwen over z'n gezicht, die maken dat hij telkens iets mist 'n oog of 'n neus of 'n mond, haast onmenselik uit. Hij kan niet praten.
De gordijnen wapperen als hij nog sneller door de kamer wervelt. Ze ligt met de benen vaneen, haar handen bewegen, steeds wilder, gelijk met hem op, ze laat hem geen ogenblik met haar blik los. Ze zweet, ze heeft het nog altijd koud.
Maar hij wil haar niet zien. Hij gaat tekeer, buiten haar om, raakt haar niet aan. Ze krimpt ineen onder zijn ontwijkingen.
hij lijkt er niet op, maar toch hij is 't, dat weet ik zeker.
Met 'n bons valt er iets op de grond. Ze probeert niet eens te weten te komen wat er gevallen is. Haar haren liggen op haar gezicht geplakt, 'n sliert over haar oog, ze veegt het niet eens weg. Ze blijft muisstil liggen.
Zijn bewegingen worden na de bons langzamerhand trager, hij raakt uitgewoed, als in 'n klassiek treurspel: met overdreven gebaren, tergend langzaam.
Hoe ze ook met haar handen wrijft, het helpt haar niet, ze blijft koud en hij komt niet dichterbij, - omsingelt haar.
Ze kan het niet meer aanzien.
- hou op, oooh, hou oooop, gaaa weg van mij ij
Met 'n ruk draait ze zich van hem af en kruipt met haar hoofd onder 't kussen. Ze hoort nog alleen haar eigen oren, het knappende hout, het slaan van haar bloed.
Ze ziet hem nog.
Ze trekt de dekens weer over zich heen, laat hem verdwijnen, zinkt weg, weet nergens meer van.
Ze weet niet wanneer hij is weggegaan, wanneer het vuur is uitgegaan
| |
| |
en het weer donker geworden is, als voorheen.
er is weer 'n brief voor haar gekomen; ze vond hem pas toen ze om half twaalf tuiskwam. Het maakte haar boos, maar tegelijk voelde ze zich ook weer nerveus worden, misschien enkel uit nieuwsgierigheid - het is altijd mogelik dat er opeens iets gebeurd is, en dat er iets in staat wat ze niet verwacht heeft.
Wat zou er veranderd kunnen zijn als er in het klein al bijvoorbeeld in de landenpolitiek en wapenwereld niets bij het oude blijft en dag na dag 't hele bedrijf onvermijdelik en ongewijzigd verdergaat aangroeit, - hoe zou dan voor haar de situatie plotseling wel teniet gedaan kunnen worden. Maar wat weet ze eigenlik over de wereld, ze ziet alleen wat er in die wereld met haar gebeurt, de wereld is voor haar niet groter dan 't huis, de stad, maar ze is zelf zo verschrikkelik groot,, of denkt ze dat maar. Toch blijft de hoop dat er plotseling iets gebeurt waardoor opeens de hele zaak omgekeerd zou worden: 'n kink in de kabel, waardoor binnen buiten zou worden, achter voor enzovoorts. Alles zou niet meer aan elkaar gekoekt zitten, er zou 'n gat zijn: 'n kijkgat, 'n uitweg.
Er gebeurt zoveel, ze kan het niet bijhouden.
Ze heeft vanmorgen de resten gezien van 'n uitgebrand warenhuis; toen ze het in de krant gelezen had was ze er spesiaal naar gaan kijken. Daar was opeens binnen wel naar buiten gekomen en zichtbaar geworden, maar er was geen buiten meer, alleen toeschouwers bij 'n onoverzichtelike ravage. Ze heeft bij de krant fotoos bekeken, en raamadvertenties - ze heeft 'n moeder 'n jankend jongetje zien slaan - 'n man die z'n brommer aan 't repareren was, wat maar niet wou lukken - 'n blinde met 'n lange witte baard die 'n bord op z'n kromme rug had: bidt voor elkaar - 'n meisje dat in 'n winkelruit gezichten trok tegen zichzelf - zeepsop dat pruttelend in 't putje verdween - - -
't volgt na elkaar, maar 't heeft allemaal geen echte gevolgen, 't volgt alleen maar uit elkaar.
En nu heeft ze weer 'n brief van hem in handen -
presies dezelfde als de vorige. De vorige keer is hij kwaad afgeknapt, en nu toch weer 'n nieuwe brief, terwijl ik niet eens geantwoord heb, wat kon ik ook terugzeggen, we hebben niets met elkaar uit te staan...
Ze heeft hem zolang laten liggen, omdat ze hem op haar gemak wil lezen als ze zich erop heeft voorbereid en niet met bevende vingers.... hij had wel haast vanmorgen, wilde zeker vroeg op z'n kantoor zijn,
| |
| |
was misschien achter met z'n werk, bang dat de sjef er aanmerkingen over zou maken. Hij liep zelfs door 't rode licht heen, dat gebeurt anders niet gauw, hij keek wel alsmaar rond of geen agent 't gezien had......... ik denk dat hij nieuwe leden moet inschrijven, 't zal 'n drukke tijd zijn in de winter, iedereen is bang voor brand met al die kachels, en hij is achter, of hij heeft 'n fout gemaakt, dat kan ook natuurlik... ik zou wel 'ns willen weten wat voor werk hij eigenlik doet daar.........
Ze blaast wat stof van 'n inktpot, hij wordt ook zo weinig gebruikt, maar daar hoeft het niet aan te liggen, want in 'n halve dag zit overal al 'n laag stof op. Op 'n kalender zet ze achter de datum 'n kruisje - elke dag dat ze hem ziet is er één, soms heeft ze 't gevoel dat elke dag dat ze weet wat hij uitvoert voor twee telt, maar hoeveel mensen weten wat zíj vandaag doet, ze kan het niet nagaan, dat zou er dan weer afgetrokken moeten worden. 'T is de vraag of ze nog wel iets zou overhouden.
Met haar duim drukt ze de deuk in de meloen nog verder in. Op de schaal van gevlamd hout liggen twee rode appels, 'n grote peer, kersen en 'n meloen - het moet 'n bons gegeven hebben toen die van de kommode op de grond viel. Het kunstfruit ligt er al jaren, ze heeft het 'n keer op zolder teruggevonden. Ze kan zich herinneren dat het vroeger altijd op het dressoir lag, er kwam niemand aan, behalve eens in de week, dan werd het afgestoft. Ze heeft het zelf ook nog 'n keer geprobeerd te zaaien; elke morgen ging ze kijken of ze nog niet opgekomen waren. Toen de scheuten boven de grond kwamen waren ze echter binnen de kortst mogelike tijd verdwenen, waarschijnlik door de vogels opgevreten. Ze konden soms in één nacht tot vijf sentimeter opschieten, maar dan nog, zelfs geen tomaat kon ze er van overhouden.
Ze haalt het eten weer bij haar weg, Ze eet steeds minder de laatste weken.
goed, wat zij niet eet, kan ik opeten, zo kost ik ook niks, ze hoeft me niet te zeggen dat ik op haar zak teer, anders zou 't maar in de vuilnisbak terechtkomen, van mij zal ze niet failliet gaan, bovendien verzorg ik haar toch, als ik daar eens geld voor ging vragen... ik doe 't niet, maar dan moet ze ook niet zo wantrouwig doen alsof ik met haar geld zou zitten smijten, als ik maar 'n dak boven m'n hoofd heb, en ik ergens kan zijn... ze zou maar 'ns 'n verpleegster moeten nemen, dan zou ze wel anders piepen......... 't zal dit jaar 'n zware tijd voor haar worden als 't lente wordt, denk ik, in de lente en in de herfst vallen de oude
| |
| |
mensen bij 't minste zuchtje wind al om, bij bosjes... en ze blijft maar hoesten...
- hoe gaat 't ermee, oma, alles goed?...
- ochjé...
- zal ik u voor 't raam zetten, hè, fijn naar buiten kijken... 't is zulk mooi weer vandaag, niet, kijk maar eens hoe de zon schijnt...
- ik zie niks...
- ik zal u 'ns verwennen, zo... 'n kussen in de rug, de deken er weer overheen... en zal ik 't raam openzetten?...
- nee, nee... dat...
- maar oma, wat is dát nou, anders wilt u altijd dat het raam opengaat omdat 't zo gezond is, en nu schijnt de zon 'ns 'n keer, en dan wil ze opeens niet, kom kom, en u ziet er net zo goed uit, echt... nee, ik zou zeggen nu er de kans voor is zetten we 't raam goed ver open... en dan flink diep ademhalen en u zult merken... u vindt het anders toch altijd fijn, 't is ook niks gedaan altijd zo opgesloten te zitten, 't lijkt hier wel 'n graf zo...
Daarvan schrikt ze, 't moet dan maar, als ze het anders altijd zo graag wil, zal 't wel goed zijn. Om er inderdaad niet slecht uit te zien, houdt de grootmoeder met alle macht de opkomende hoest tegen; ze houdt haar mond stijf dicht en drukt er 'n grote rode zakdoek tegenaan. Ze moet spuwen. Ze houdt de zakdoek dicht bij haar ogen om te zien wat er in ligt, en vouwt hem dan zorgvuldig dicht. Ze houdt hem verder in haar vuist gefrommeld.
Hilde doet alsof ze niets gezien heeft.
Buitenlucht is goed, gezond, maar niet voor oude mensen - als ze echt sterk zijn komen ze er doorheen, anders niet, alleen de sterken overwinnen.
Eigenlik wil ze snel de deur voorbijlopen, maar omdat juist als ze wil passeren de grootmoeder in de kamer iets zegt, houdt ze stil. Het kan zeker niet voor haar bedoeld zijn, want op de zachte gangloper is ze volstrekt niet te horen. Ze blijft bij de deur staan. Wat doet ze opgewekt.
Die klok daar, hé... hij rijdt tegen die lantaarnpaal - heel bezorgd - pas op!...... ja, de agent ziet 't ook... kijk hij wijst naar me met z'n witte handschoen en z'n stok, naar mij want ik heb het 't eerste gezien...... ochnee, meneer, ik kan niet komen, ik kan echt niet komen, 't spijt me erg... maar hoe laat is 't op de klok, kunt u me dat zeggen, meneer de
| |
| |
agent?...
hoe moet ik lopen naar 't columbusplein, ik moet er in elk geval op tijd zijn, maar m'n zakdoek, m'n zakdoek, waar is die...... zeg, agent, laat 'm niet doorrijden, eerst m'n zakdoek, hemel, ik kan m'n zakdoek niet meer vinden, en ik moet juist zo huilen, ik bedoel, hoesten, nee ik ben echt niet ziek, die rotmeid ook, waar is ie nou. lieverd, geef me jouw zakdoek even, ik zal 'm dadelik... och, je laat iedereen voorgaan, en...... oh, waar is nou in hemelsnaam de klok gebleven, - huilend - ik mag ook nooit weten hoe laat 't is, daar ben ik zeker te oud voor... zonet zag ik 'm nog en nou is ie weg, nu weet ik helemaal niets meer. agent waar moet ik naar toe, agent, agent... hij doet net of ie me niet hoort, maar hij weet even goed als ik dat 't maar 'n spelletje is...... hij doet net of ie me niet hoort, en ik moet net zo huilen, m'n zakdoek, ik moet zo huilen...
De rug in de stoel voor 't raam gaat schokkend op en neer.
Van de deur uit kan Hilde niet op straat kijken, ze ziet alleen de bomen en de parallelle elektrisiteitsdraden die elkaar hoog in de lucht kruisen, waarlangs af en toe trambeugels glijden.
Zojuist deed ze nog alle moeite om met voor haar doen hard schreeuwen boven het geraas uit te komen - omdat de ramen wijdopen staan dringt het straatrumoer onverminderd tot in de kamer door en het verkeer is juist op z'n spitsuur - nu is er nog slechts slikken en onverstaanbaar gemurmel te horen en luidruchtig snuiven.
Ze gaat niet naar binnen, zelfs niet om de ramen te sluiten, ook al waait de wind haar tegen.
dan wordt de zaak 'ns 'n keer gelucht, als ze straks gaat roepen zal ik ze wel 'ns dicht maken, nu niet.
Zoals altijd blijft de deur openstaan: dat is een van de weinige wensen van haar waaraan Hilde gehoor heeft gegeven, behalve als ze samen op de kamer zijn dan gaat hij dicht ook al protesteert ze nog zo heftig - ze zegt dat als de deur dicht is, ze het gevoel krijgt te stikken omdat ze gelooft dat binnen 'n uur alle lucht op zal zijn, ze heeft ook zoveel nodig, ze krijgt dan ademnood, ze krijgt het benauwd, en bovendien als de deur dicht is zit ze opgesloten, ze wil voortdurend zoveel mogelik van het huis zien, háár huis, stel dat Hilde de deur op slot zou doen en haar in de steek zou laten, er zou niemand zijn om haar bij te staan, om 'n machteloze oude vrouw te helpen, niemand. En wat ze 'n keer zei: zo kan ze haar 'n beetje in de gaten houden, want per slot van rekening heeft zíj alle verantwoordelikheid - ze is toch de grootmoeder.
| |
| |
...even denken wat ik straks zal zeggen als ze 't niet meer in die kou uithoudt, ze zal wel kwaad zijn en dat kan ik beter voorkomen, dat mag niet, want als ze op mij gebeten raakt laat ze me geen minuut meer met rust, en ze moet me met rust laten, daarom moet de verhouding zo blijven als ie is... ik zal zeggen dat ik 't niet wist... bah overal ligt wel 'n duimdik stof... ik zal zeggen dat ik het zelf niet wist dat het buiten zo koud was, maar dat er genoeg ouwe mensen zijn die met dit weer de straat opgaan, nee dat moet ik juist niet zeggen natuurlik, dan wordt ze nog meer jaloers, ook nog op mij dat ik er wel uitkan en zij niet, nee ik kan 't beste doen alsof het allemaal nog wel losloopt, ze 'n beetje vleien door te zeggen dat ze er in tijden niet zo florisant uitgezien heeft, haar 'n glas warme melk geven, wat blijven babbelen alsof ik alle tijd voor d'r heb... ik moet oppassen, want juist door zulke kleine dingen kan ze helemaal overstuur raken, dan loopt ze ik weet niet hoe gauw uit de hand, ik zie haar er best voor aan dat als ze 'n keer goed hels gemaakt wordt rustig op de ruit gaat zitten trommelen, iemand hoeft 't maar te horen, iemand die toevallig langs komt en het hoort, dan heb je de poppen aan 't dansen ...de poppen... 't beste is, ze maar aan 'n zacht lijntje te houden...
Ze heeft de radio aangezet, het doet er niet toe wat voor 'n programma als er maar geluid is, zodat het lijkt dat het huis vol mensen is, dat het huis tot in elke hoek toe bewoond is door mensen die alsmaar in de wilde weg praten maar elkaar niets doen, niet eens aanraken,,
als er een met 'n gesmeerde mond over godallemachtig en de hele santekraam praat, zit de ander op de wc-bril z'n hoogste lied te zingen, de volgende die er komt om uit te huilen en na te denken vergeet z'n bedoeling en begint te vloeken omdat er niet doorgetrokken is, er kan niet doorgetrokken worden; het doet niemand kwaad als er gesproken wordt over de keuze in landbouwmasjienes of opvoedingsmetodes,
zolang er alleen maar gepraat wordt en de voordeur in het slot blijft, loopt niemand elkaar in de weg; iedereen maakt zich zoveel mogelik onzichtbaar,,
Hilde loopt het hele huis rond, de radio staat hard en zakt af en toe weg; de grootmoeder zit voor het raam met bevende vinger naar buiten te wijzen.
Hilde is met de brief tussen de twee deuren op de overloop gaan zitten Om het hoekje van de deur kijkt ze de andere kamer binnen.
Al is de middag nog maar nauweliks begonnen, toch wordt 't al sche- | |
| |
merig in de kamer. Er komen donkere gaten waar de schoorsteen is, achter de vazen en meubels. Fotolijstjes weerkaatsen het weinige licht zodat niet meer te zien is wat er achter het glas is.
Onverstoorbaar gaat de spreker verder (hij weet niet wat hier gebeurt) ......wanneer je een fototoestel in je handen hebt en je wilt gaan afdrukken, dan moet je dat toestel zó vasthouden dat het op het moment dat de sluiter opengaat niet beweegt. druk het toestel dus tegen je oog en houd je armen stijf. als je dat niet doet, krijg je wel eens een bewogen foto. zoon foto kun je meestal net zo goed weggooien. Ze houdt haar vuisten voor 't oog en richt het kijkgaatje de kamer in; ze probeert haar hand stil te houden, maar die begint dan net te bibberen.... kiek ook nooit mensen met de zon recht in hun gezicht. stel ze zó op dat de zon schuin van opzij schijnt, want wat heb je bijvoorbeeld aan een meisje met dichtgeknepen ogen en een vertrokken gezicht.
- Oma, kijk 'ns hier...
Ze hoort het niet en blijft naar buiten kijken met dichtgeknepen ogen tegen het licht in. Ze richt haar lens weer: de hoek van de schoorsteen met gebogen lijnen ingesneden, 'n motief dat bestaat uit langgerekte bladeren en stengels. Langs de hoeklijn van de schouw. Naar rechts, de plooien van het gordijn die slangachtig in de wind bewegen. De wijzende hand, de priemende wijsvinger met donkere vlekken erop, de wiebelende kop van 'n slang, -
de kamer lijkt wel 'n groot terrarium: als 't 'n beetje donker wordt begint alles op slangen en insekten en planten te lijken.
In de zoeker: 't ineengeknepen gezicht. Donkere lijnen in 't oor, 'n kronkelig slakkenhuis, verkalkt en vervuild, - ze wil ook niets meer horen daarom zit 't helemaal dichtgegroeid. ga gerust wat dichterbij altijd kun je presies in de zoeker zien, hoe je foto zal worden...... en houdt je toestel recht. maak bij voorkeur midden op de dag szomers, wanneer de zon fel schijnt géén fotoos. De gespitste lippen als ze praat, - ze praat voortdurend, kijkt niet op of om, ze houdt niet op, maar het heeft niets te maken met wat ze buiten ziet, misschien dat ze het ook niet goed ziet en alleen maar aanwijst wat ze denkt te zien, of wat ze nodig heeft voor haar eindeloos verhaal over wat was, geweest had kunnen zijn, maar niet zo is, zou kunnen zijn, en als het zo en zo gegaan was, het in de toekomst niet anders zal zijn, ja wel anders dan nu, maar niet slechter dan toen en
| |
| |
toen, als er dat maar niet gebeurd was, - maar het gaat altijd over wat was en niet kwam.
Ze heeft geen zin om de brief uit en te na te gaan zitten lezen. Ze zit op de grond en leunt tegen de muur tussen de twee openstaande deuren. Ze leest zo snel mogelik.
Na die ene keer, vorige maand, was ik niet van plan geweest je nog eens te schrijven. Maar telkens weer in de afgelopen weken....................................je kunt toch niets terug zeggen, en zolang is het vrij ongevaarlijk. Je lijkt wel een litteken dat ik ooit eens heb opgelopen, en dat bij slecht weer telkens weer begint te steken.
Mijn vrouw.
begint ie weer, wat heb ik ermee te maken wat er wel of niet tussen hen gebeurt. ik zie ze al zitten - hoe ziet ze eruit, ik weet het nog maar amper - alles wat ze doen, daar zweef ik tussen, maar híj haalt me erbij en hij maakt me tegen m'n wil toeschouwer van wat ik niet eens kan zien, wat ik me alleen kan voorstellen, en verdomme hij dwingt me ertoe het me te gáán voortstellen...
......zodoende kan ik rustig op m'n kamer blijven zitten...
fijn, ze is weg en hij heeft 't huis alleen, het kan hem niet eens schelen waar ze heen is... maar ze is blijkbaar ook niet niks voor hem, anders zou hij er niet telkens weer over beginnen, het zit hem dwars en hij voelt zich bedreigd...
Tussen haar gespreide benen trekt ze pluisjes uit de loper en blaast die tussen haar vingers uit. Sommige zweven de trap af, andere dalen op haar hoofd neer zonder dat ze er iets van voelt. Ze beweegt haar tong in haar mond vol klotsend speeksel op de maat van de muziek, ze kan elke keer de eindjes vooruit raden - poem poemde poem poempoem poemmmmmmmmm
hij gaat 't nu over vroeger hebben, ook al. iedereen kan alleen maar over vroeger zeuren. 't lijkt er wel op dat hij er spijt over heeft dat het voorbij is, dat hij niet meer de gedachten heeft met al die grote woorden. gemakkelik praten achteraf. 't kan ook best zijn dat hij zo tevreden is met z'n situatie dat hij 't niet meer aandurft er tevreden mee te zijn en daarom naar 'n uitweg zoekt, naar moeilikheden... misschien ligt het ook wel anders, ik weet 't niet.
Ze leest verder, en geleidelik aan begint haar gezicht te betrekken; haar vingers drukken in 't papier, er komt 'n vertikale frons tussen haar wenkbrauwen. Haar lippen gaan op en neer - het worden haar woor- | |
| |
den. Ze hoort niet meer wat er om haar heen gebeurt. Af en toe, tussen de regels, staart ze voor zich uit.
....................................de rollen zijn verdeeld, ik ben de regisseur (achter de koeliezen) en jij hebt je maar aan je rol te houden, te spelen wat ik wil, daar kom je niet onderuit. Het is altijd net andersom geweest...
...Ik zit dan in een cirkel. Ik heb zo weinig weerstand dat ik mezelf volledig kwijtraak, en er mijn kontrole over verlies, ik wil daarmee zeggen: ik heb dan nog alleen maar oog voor DAT, buiten mij - nee, het is zowel buiten mij als in mij er is geen scheiding meer, elke grens ertussen is weggevallen. Het mat me totaal af. Dan ben ik afwezig, ik ben er niet echt meer..................als ik me niet beweeg, blijf ik onherroepelijk stilstaan, als een klok die stilstaat, en ik blijf erin. Maar het is moeilijk om die sirkel uit te komen............
Het valt haar op dat de grootmoeder harder is gaan praten, maar het wordt nog door de muziek overstemd.
wat is er buiten toch te zien, waar ze alsmaar naar zit te kijken? Ze staat op en gaat naar het raam, op de overloop. Bij 't kruispunt staat 'n groepje mensen, er is 'n politiewagen bij. Als er 'n paar mensen opzijgaan om nog 'n andere agent door te laten ziet ze dat er twee autoos tegen elkaar staan, de ene half op de andere, en dat er midden op de weg 'n verfrommelde fiets ligt. Aan de andere kant van de straat rijdt juist 'n ziekenauto weg. Er is niet meer te zien wat er gebeurd is, alleen 'n groepje mensen geeft aan dát er iets gebeurd is. De agenten zijn het nog aan het nameten. Nieuwsgierigen komen er bij nieuwsgierigen die het alweer gezien hebben gaan weg, zo blijft het kluitje mensen 'n tijd lang even groot. Het is alsof er iets uit de lucht gevallen is, iets wat er tevoren niet was en opeens wel, waardoor in één klap voor 'n uur lang alles op 't kruispunt verstoord is,,
terwijl ik zat te lezen, ik kan eigenlik niet eens meer iets lezen, als ik me maar even terugtrek mis ik alweer iets, het komt omdat ik niet heb opgelet, als ik erbij geweest was... maar dat kan niet, nu is er niks meer aan te doen... het is buiten mij om gebeurd...
Ze gaat weer terug naar de brief:
.....................................ben ik echter alleen, dan kan ik alles en iedereen in de ogen kijken (omdat ik ze niet hoef te zien), ik kijk er dwars doorheen, en het verplicht me tot niets - zeldzame ogenblikken overigens, want zoiets kan nooit lang duren............ het is geen geluk, beslist niet, het is een hongerende tevredenheid...... Hij moet z'n pen
| |
| |
vullen, en...
Op de radio is er nu een of andere juf bezig: ...in het leven van iedere mens is er een heleboel dat onbereikbaar lijkt, maar waar hij in zijn hart toch vurig naar verlangt. iemand die zwak is, droomt van een wapen waarmee hij de sterkste vijand de baas blijft, wie weinig bezit, denkt aan wat hij zou doen als hij rijk was...
...ik kan me er niet aan onttrekken. Overigens ben ik met dit alles bij jou wel bij de duvel te biechten. Och, ik moet niet telkens zo hatelik worden... vaak schaamt men zich voor dergelijke dwaze wensen... alsof jij de grote boosdoener zou zijn. Ik zou het allemaal nog eens, en dan anders moeten zeggen, zodat... ze worden daardoor nauweliks bewust: maar ze blijven in het onbewuste hangen. ze spoken rond in de slaap, in de dromen en vinden hun bevrediging in het sprookje, waarin het alleronmogelikste gebeuren kan. het sprookje doet ons de werkelikheid vergeten voor een gedroomde wereld. er zijn in het leven zoveel harde en onbegrijpelijke dingen...... hemeltjelief, ze moesten die madam 'n geruite pet opzetten en 't hanenkot injagen... Ze kan het nu niet meer verdragen, ze zet de radio af. Nu kan ze de grootmoeder ook verstaan:
...'t was net of ie niks anders te doen had, Karel was er ook eeuwig en altijd op uit nieuwe sigarenbandjes op te snorren. of 't dubbele waren interesseerde hem niet, hij vond ze allemaal even mooi, vooral als er 'n fraaie naam op stond met veel goud, 'ns kijken hoe heetten ze ook al weer... Karel Een, Willem Twee, La Paz... en... och, ik weet al niet meer, ik kan geen enkele naam onthouden. ja die Karel van mij had er heel wat voor over, 't was zelfs zo dat als we 'ns 'n keer naar een of andere uitvoering gingen, dat deden we niet vaak, 'n hoogstenkele keer als we ergens uitgenodigd waren... Karel meed die gelegenheden zoveel mogelik, maar als we er dan eens heengingen dan zat ie maar voortdurend rond te loeren, nee niet openlik dat durfde ie niet, en zogauw als ie dan iemand 'n sigaar op zag steken, dat rook ie gewoonweg daar had ie 'n aparte neus voor.
...hè de politie is eindelik weg, ik hoop niet dat ze dood is, 't zou zonde zijn, 't zou me anders niks verwonderen, stel je voor - zoon auto tegen je aan...
Het laatste stuk van de brief heeft ze snel doorgelezen, daarna
| |
| |
scheurt ze de brief in kleine stukjes, die ze op de tegels uitspreidt - ze legt de snippers in 'n andere volgorde naast elkaar, zodat ze zo weer 'n andere, onleesbare, brief vormen.
...wat is dat toch iedere keer, zogauw als hij op gang komt en eindelik op 't punt staat te schrijven wat ie wil zeggen, komt er plotseling iets tussen, dan durft ie misschien niet goed en wordt ie afgeleid, dan gaat hem opeens iets irriteren... nu ook weer: z'n zoontje, dat terwijl z'n vrouw weg was in bed was vastgebonden met 'n tuigje, begon te blèren, nou kan ik me dat voorstellen hoe tergend zoiets is als het maar niet ophoudt, - hij hield het tenslotte niet uit en is er naar toegestapt en heeft hem uit kwaadheid 'n tik gegeven, laat zij nou net binnenkomen en het merken, hooglopende ruzie natuurlik, hij schelden op z'n eigen zoon, en zij neemt het natuurlik op voor 't kind, zou ze dat dan helemaal niet begrijpen... hij zit inderdaad wel goed vast...
hilde zit midden in de zaal, met haar rug tegen het houten beschot dat de afscheiding vormt tussen de loges en de laatste rij, waar zij in zit.
De zaal is tot de voorste rij bezet. Het merendeel van het publiek bestaat uit mannen, dat komt waarschijnlik omdat het 'n doordeweekse avond is; vooral mannen tussen de twintig en de veertig kunnen die uren moeilik alleen doorbrengen, en het is nog te vroeg voor 't kafee. Met hun regenjas over de knieën en de handen eronder of erboven, komen ze zien wat ze overdag niet durfden of konden doen.
De muziek sterft weg. De laatste reklamespot verdwijnt. Het gordijn gaat dicht, en als het donker wordt schuift het weer open en valt er 'n spuit licht op 't doek.
Als de film eenmaal begonnen is, weet ze niet meer dat er ook nog anderen met haar meekijken. Alle koppen voor haar zijn in 't donker opgelost en van wat achter haar is heeft ze geen benul meer. Daarom gaat ze ook naar de film, altijd zo vroeg mogelik zodat ze er voor alle anderen zit en niet hele rijen voor zich hoeft op te laten staan die haar aangapen. Ze is dadelik de afstand tussen haar en het doek vergeten, ze denkt zelfs niet meer aan zichzelf, - ze speelt mee - nee, speelt niet mee, ze is het echt:
Als de man in 't tweedpak de auto uitstapt, nonsjalant het portier achter zich dicht laat klappen en op 'n afstand van haar blijft staan, buigt ze zich iets achterover, met haar schouderbladen tegen de schutting
| |
| |
geleund, haar hoofd schuin gehouden midden in de voor 'n deel afgebladderde reklame voor 'n sigarenmerk. Ze ziet hoe juist boven haar hoofddoek - ze heeft nu 'n sjaal op haar bolopgestoken haar gedaan als hoofddoek - hoe daar 'n mannenkop bovenuit steekt, met 'n verse sigaar tussen de tevreden glimlachende lippen, aan het uiteinde is al een mooie zilvergrijze askegel gerookt, - wel zijn er op verschillende plaatsen grote stukken uit de wangen weggescheurd en is er bovendien één oog afgebladderd, zodat hij er ondanks zijn gelukzalige rookgenot, bijna ziekelik uitziet - z'n laatste sigaar, die zij hem gegund, en hij geniet er dan ook tenvolle van.
Hij staat haar 'n beetje ironies op te nemen, of kijkt hij soms naar de grote verminkte die haar boven 't hoofd hangt?
Ze laat haar jas 'n beetje openvallen en steekt de stevige borsten in het spannende truitje vooruit. De sentuur van haar jas houdt ze met haar hand vast in de zijzak. Ze glimlacht, ze probeert uit de hoogte te doen, maar het gaat haar niet al te best af. Er is buiten hen niemand anders in de straat.
Ze doet alsof ze schrikt als hij, na snel enige keren om zich heen gekeken te hebben, dichterbij komt; ze keert haar hoofd opzij, maar blijft in dezelfde houding staan.
Ze ziet haar eigen woorden, 'n kort zinnetje, in witte letters op zijn en haar middel verschijnen - de figuren zijn ondertussen groter geworden - wat wil je van me...
Er kan nu van alles gaan gebeuren, en wat is er tevoren al niet gebeurd? ...Ze staat in 'n telefoonsel. Alles om haar heen is donker, het is blijkbaar al diep in de nacht, en de straat is spiegelglad door de regen op het wegdek. Er is alleen het licht van de telefoonsel.
Ze staat met de rug naar hem toe als hij er in de verte aankomt. Zó lang moet ze de hoorn nog aan haar oor houden - ze is ondertussen natuurlik al vergeten wie ze heeft gebeld, of ze moet het nummer nog draaien - ze wacht alleen nog op hem. Dan ziet ze hoe hij met opgestoken kraag, hoed diep over de ogen getrokken en de handen stevig in de jaszakken dicht langs de huizenrij komt gelopen en op haar afkomt, terwijl zij, nog van niets bewust, toevallig met haar rug in zijn richting staat. Ze is in het glazen hokje van alle kanten zichtbaar, en ze krijgt maar geen verbinding. Ze begint te gillen -
als de deur plotseling achter haar opengaat en ze de handen voelt; ze weet zich nog los te rukken. Ligt met verwrongen gezicht in 'n hoek. 'N hevige pijn snijdt door haar heen als 't glas om haar heen rinkelend
| |
| |
breekt en de scherven in haar gezicht terechtkomen.
Ze voelt plotseling dat er 'n knie tegen haar been gedrukt wordt, of dat er 'n arm naast de hare op de stoelleuning komt te liggen, aan weerskanten hoort ze ademen, ze raakt verward, voelt zich warm worden, 'n kleur krijgen, maar ze durft niet terug te trekken -
Er is (nu) 'n mannenkop op het doek te zien. Gebulder van motoren om haar heen. Hij heeft 'n vliegerhelm op. Er schieten zwarte vlekken door 't beeld. 'N bekend gezicht. De kop beslaat het hele doek. Nu weer zonder helm. Ze ziet hem op 't achterhoofd, de haren komen hem tot diep in de nek, - dat had ze niet verwacht, ze had gedacht: kort en hoog opgeknipt. Alles buiten de omtrek van het hoofd wordt wit.
Gaat het licht aan in de zaal, terwijl de voorstelling nog pas halverwege is; is er wat gebeurd? Ze ziet de rijen hoofden voor zich, nog allemaal onbeweeglik naar het doek gekeerd. (ze horen bij wat er op 't doek gebeurt, ze hebben dezelfde stemmen: 'n koor van doffe mannenstemmen, er zitten 'n stel brommers tussen)
Iedereen staat op. Ze trekken hun jassen aan en draaien zich om. Het hoofd van de piloot keert zich (naar haar) om. Hij heeft z'n ogen toegeknepen en staart haar doordringend aan. Wat is er, wat kijkt hij haar aan, wat heeft ze hem gedaan?
Wat doet ze hier midden in die zaal vol mannen? Op het witte gedeelte verschijnen nog andere gezichten, steeds meer; het lijkt of ze uit het niets tevoorschijn komen. Ze vullen de hele wand op, en vormen zo de achterhoede van de menigte die, nog steeds onverstaanbaar mompelend, op haar afkomt. Zover haar oog reikt zijn er mannenhoofden.
Als ze 'n ogenblik omkijkt, merkt ze dat ze geheel ingesloten zit: achter haar hetzelfde dreigende volk.
Ze naderen nog meer. De achterste dringen die voor hen staan nog verder naar voren, zodat die gedwongen worden ook op de stoelzittingen te stappen om over de leuningen te kunnen klimmen. Nog steeds is er een halve meter afstand tussen haar en de eerstvolgende rij, maar hun gezichten zijn al weerzinwekkend groot en dichtbij...
|
|