oorlog twee echte zal moeten geven: een aan Mams, en een aan
mevrouw L., die het afstond (al wil ze er niets voor hebben). Ik heb m'n maag
bedorven. ‘Ich stosze auf nach faulen Eiern,’ zei een moffenjongen in de keuken.
De Verfressenheit uit zich zo dat men, schoon lang verzadigd, niet met eten kan
ophouden. Het lijkt dan of de verveling de rol van de honger overneemt. Zelfs
met een bedorven maag denk ik aan eten. (Zou het misschien een fysiologische
ondergrond hebben in de weefsels, die naar voedsel verlangen?)
In de keuken was het net zo, gedroeg ik me even eigenaardig. De anderen, sinds
lang doorvoed, verachtten mij daarom.
De oorlog lijkt nu elke dag te kunnen ophouden. Gisteren kwam Jaap M. me weer
vragen of ik zin had in het Altersheim. Ik doe het niet.
Een der grootste talmudkenners, M., ligt op sterven. Ik hoop alleen dáárom dat
hij blijft leven, omdat anders een ander, die het nu nog niet is, een van de
grootste talmudkenners zal worden, wat ik ook die man niet gun. Déze is gek, wil
‘zo gelegd worden, dat hij kan slapen’, maar rolt zich daarna het bed uit. Het
is zijn straf van God, omdat hij een goed boek (Voltaire) als pleepapier
gebruikt. Men bedenke dat deze vrome huichelaars, als er een joods boek op de
grond valt, het kussen. Het schrijven gaat me slecht af,
vandaag, laat ik gaan werken: de hele zaal heeft buikloop.