Oudejaarsmiddag, 4 uur.
Zeer onaangename Stubbencommandodagen achter de rug. 's Ochtends bij de lange
mars naar 't bos toe ben ik doodongelukkig, net als vroeger naar school. Er
wordt hard geslagen. Tot dusver ben ik niet opgevallen. Jaap werkte vandaag in
het broodcommando; mij lukt zoiets niet. Misschien heeft Koosje een balletje
opgeworpen en is met een beroep op mijn ongewassen reputatie tot zwijgen
gebracht? Luizen heb ik al sinds de schilkeuken, vervuild ben ik ook. Het is me
te koud in het washok, en het strontwater staat er te hoog, en ik ben te moe.
Dit is in de schilkeuken begonnen. Het natuurschoon is te Duits, te kitscherig
gaat de zon op; het besneeuwde bos en de vlagen sigarettenrook (het enige
menselijke aan de wachtposten) wekken zuur geworden wintersportassociaties. Nooit meer wintersport.
Nu de charme van het nieuwe eraf is, blijken de kapo's geen verbetering. Ons
commando wordt wel beter gevoed, maar ik heb vanaf m'n verjaardag een bedorven
maag en dus geen honger. Mams heeft grote broodschulden. Vandaag kwam er
eindelijk een pakketje. Bedenkelijk vaak is het thema van conversatie: zullen we
het halen? Hoor zojuist: twee pakketjes. Een schurk van de nog intacte joodse
leiding beloofde al een paar dagen dat ik eruit zou komen; vandaag benam hij me
alle hoop.