Dagboek uit een kamp
(1946)–Loden Vogel– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |
geroepen. De kinderen en de vrouwen gingen gescheiden op transport. Ik waag het nauwelijks naar mijn ouders te kijken; zo slecht zien ze eruit. Zelf ga ik erop achteruit: het middageten bestaat nu uit honderd procent koolraap plus water. Ook mijn handen zijn stuk, ik moet oppassen dat het mij niet als Jaap gaat, die uit de keuken ontslagen werd om zijn verbonden handen. Vaak slaap ik staande in, of zijn het de ‘Sperrungen’ van een beginnende schizofrenie? Vandaag sloeg ik de beste slag sinds ik in de schilkeuken werk: een klomp reuzel die, per ongeluk weggegooid en toen slecht weggemoffeld, door mij in het afvalemmertje ontdekt werd. Jackie, Bernie en ik namen elk ½ pond; er bleef nog veel meer over, dat later naar de zwijnenstal is gegaan! Mams smolt en zeefde het. Had ik toch maar Theo gevraagd in de keuken terug te mogen: misschien had hij dan ook mij vandaag naar keuken ii gestuurd. Twee van ons zijn daar nu. Hij had de 5 uitgezocht, die het slechtst bij hem staan aangeschreven? 3 kwamen terug. De sterfte stijgt, zeer veel lieden lopen met de dood in de schoenen. Paps is in het voorstadium daarvan, hij heeft nog geen oedeem. (De laatste nacht in de schilkeuken gebeurde nog het volgende. Wij moesten in donker de vastgevroren koolrapen van de hoop loshakken, en naar binnen dragen. Ten slotte, daar wij zo het tempo niet bijhielden, kregen we een persgaslamp. Jacob wilde dat die telkens mee naar binnen en naar buiten zou gaan, maar ik overreedde hem de lamp bij de koolrapenhoop te laten. Toen dit een uur geduurd had, kwam er aflossing en ging het licht uit: luchtalarm. Ik schreeuwde iets van: haal de lamp binnen, en liet het daarbij, daar mijn collega's toch buiten waren. Opeens viel buiten een schot. Soep kwam met de lamp binnen, en riep mij, haast plechtig: kom jij eens kijken, wat je gedaan hebt! Ik volgde hem de keuken in en zag toen, bij kaarslicht op een tafel opgebaard, Friedmann liggen, die ik juist tevoren vergeefs gevraagd had mij de keuken in te helpen. Even hoopte ik dat de wacht hem doodgeschoten had, maar later bleek dat het een waarschuwingsschot geweest was, dat F. snel naar buiten | |
[pagina 81]
| |
was gelopen om de lamp binnen te halen, over iets gestruikeld en toen flauwgevallen. Jacob gaf mij van dit alles de schuld, en alles kwam los, wat hij tegen me bleek te hebben: dat ik op hem neerkeek, dat ik een student was, et cetera, et cetera. ‘Maar nu is het afgelopen met jou; nou is het afgelopen, daarvoor zorg ik nog,’ herhaalde hij steeds. Het is nooit zover gekomen want:) Ga naar eind17 |
|