7 aug. 's morgens.
Gisteren was een zwarte zondag voor wie in de schoenen werkte. Luchtalarm, zodat
ze pas om 3 uur thuiskwamen, en bevel om halfvier weer aan te treden; hun enige
vrije middag werkten zij, en wel tot 's avonds 9 uur.
Ik voer het bestaan van een luiaard, dit is - doordat het initiatief snel
reageren en handelen tegen sterke suggesties in vereist - veel opwindender en
opvoedender dan braaf naar 't werk te gaan. De 14 dagen, die de joden mij geven,
zijn immers niet meer dan 14 dagen medewerking. Zelf moet ik maar zien me niet
te laten snappen door de Duitsers. Moeten ‘alle mannen direct naar appèl’ dan
neem ik een bezem en ga ergens bezemen. (Nu is er een verbetering: op een
afgelegen plaats komen wij op een soort particulier appèl bijeen, dat de
Duitsers nog niet is opgevallen.)
Het gesprek met Landauer bracht eergisteren malaise: de ‘Geest van
Laplace’-fictie, die ik aanhaalde, noemde hij pathologisch. Gisteren kwamen we
elkaar wat nader; er zijn nog misverstanden en partis-pris. In elk geval zijn
volgens hem Heymans' ideeën ‘Gedankeneisbergen’, en is het pathologisch ze zelfs
maar au sérieux te nemen. De zaak is dat hij er niets van begrijpt, en ik het
slecht uiteenzet. Een analyse kan het niet worden, maar misschien een ‘short
cut’ of althans besprekingen met enig therapeutisch of ander effect. M'n verzen
liet ik aan mevrouw G. lezen, die ze, geloof ik, niet mooi vond, maar geen
oordeel durft hebben. Ze is gek, maar niet onaardig, lijkt veel op J.K., haar
nicht, maar niets op haar neef Vic.
De keukenkwestie is niet definitief van de baan: Friedmann zei ongevraagd dat ik
nog wat geduld moest hebben. Ik ken echter het geval van iemand, veel sterker
dan ik, die ondanks