| |
18 juni.
Weer weg bij Bekleidung, waar ik met het gezag slecht opschoot. Nu werk ik bij
Pick: men werkt heel hard, maar ons werd brood ingehouden en we moesten aan het
hek staan. Ik voel me patent door vanmiddag geslapen te hebben. Droomde dat A.A.
boos was, omdat ik een afspraak niet was nagekomen en dat ik dr. C. verzoeken
moest niet meer telkens te komen praten: de wachten hadden het al in de gaten en
ik verstond tóch niets van wat hij zei. Gisteren onder het werk hoorde ik de | |
| |
wiekslag van naderend onheil, zoals men iets voelen kan wanneer men
bang is in donker, maar ditmaal bij klaarlichte dag en prozaïsch hard werk. Het
blijkt de Duitse revanche te zijn geweest, een ‘kampher injectie’ zoals Pick het
noemde, die inderdaad het Duits moreel heeft verhoogd. Edgar zal een zomermantel
van Mams krijgen: het vorig geschenk is blijkbaar op, want hij weigerde mij
herhaaldelijk te woord te staan. Het laatste blik, dat geen spijsje is en niet
in het depot staat (daar tracht Mams al 6 weken bij te komen, en vandaag hoor ik
dat het stelselmatig wordt leeggegapt) bleek boter te zijn en helpt ons nu al
een paar dagen via ruiltransacties aan eten. Dan is alles op en wordt het hard
honger lijden bij hard werken. Mams moest, nu ze toch de hele dag in het kamp
is, en niet weet of dat duren zal, veel meer relaties aanknopen. Ikzelf zou 't
niet beter doen, je hebt hier een neiging passief te zijn, en het zwaarste werk
onder commando, maar niet het geringste op eigen initiatief voor jezelf te doen.
Veel echter dan vroeger wordt de humor, waarmee ik soms iets zie: een pose
vroeger, nu tot deel van het harnas geworden.
Wintervoet in onderbarakkenleider geworden en bleek onderbelangrijk tevens.
Humor: ik legde mijn jasje niet vlak bij de grote strontvijver, die we
dichtgooien, wegens de te kleine ‘vlieg’-afstand! (Bedoeld wordt de
afstand, die de vliegen van vijver tot jasje hebben af te leggen.)
Elke zondag zal ik voortaan 's middags eerst slapen. Ik heb nog een hele
blocnote, het mooiste cadeau, ooit van Paps gekregen. Dat ik me al mijn vrienden
als Unterscharführers kan voorstellen, komt door de groentijd. Kompaan lijkt op Rau, de ellendeling: deze blijkt dan ook
beeldhouwer geweest te zijn. Tweemaal zag hij me al werken, en zei niets, men
staat dan, zegt men, in z'n geheugen gegrift. Toch bleef ik achter toen hij
vanmorgen de twee besten uit ons commando haalde, | |
| |
uit ons commando
dat hij vandaag een onmogelijk ‘pensum’ opgaf, dat ons morgen of overmorgen wel
weer aan 't hek zal brengen.
Lubbe lijkt op K.'s broer, die ik in Amsterdam al een pestkerel vond. Hij was
journalist en ik dacht aan xy, die zo veel nazisympathieën
had, dat hij uit overcompensatie veel ιλλεγᾶλ werk deed. Toch zou de gelijkenis
illusoir blijken, als je er de originelen naast zette: hopelijk kan ik gauw weer
normaal worden. Toch ben ik van mening dat deze pestkerels mensen zijn en zijn
veel joden me in even hoge of hoger mate antipathiek. Hoe zouden zij zich niet
misdragen in die positie! (De onwelkome waarheid is dat er in de ss
plaats was voor elke geaardheid, ook voor de mijne of de uwe.) Zouden
ze gniffelen, die dwazen, als zij eens het open boek lazen van mijn ziel.
Later zal ik een werkelijk goede ballade schrijven over Sodom.
Veel is er niet overgebleven van mijn illusie een groot man te zullen worden.
Bijna alles moest ik aan aanpassing prijsgeven; de ervaring leerde me
bijvoorbeeld dat ik eer lafaard ben dan held, eer verrader dan martelaar. Wat er
ovetgebleven is, zit echter muurvast, en dat mag zeker nu niet anders.
Gek genoeg denk ik aan neef M., de chiroloog, en aan zijn opmerking dat ik voor
mijn 25ste jaar moest zien klaar te zijn. Bedoelde hij dat ik daarna zou
sterven? Ik ben niet erg bijgelovig, maar bij een zó blind in het duister tasten
als nu ben je verplicht zelfs de geringste aanwijzing te verwerken. Iets is er
tenslotte wel waar gebleken van wat hij zei. De grote eerzucht voor later is nu
geworden: een goed en prettig leven te leiden en na analyse met Jenny te
trouwen, aan wie ik de finishing touches zal geven. De narcist kan gelukkig
getrouwd wezen, mits hij zich Pygmalion wane. De vermelde finishing touches zijn
trouwens nodig!
| |
| |
De kinderen verwilderen hier hopeloos. Uit luiheid, onbekwaamheid, bigotterie en
slecht verwerkt zionisme is het ‘onderwijs’ gebrouwen.
Mams (die nu schoolmeesteres is) vertelt hoe de kinderen, als de les ze verveelt,
een Hebreeuws lied gaan ‘ableieren’, waarvan ze de woorden niet verstaan.
Met Koosje ga ik graag om, maar 1) was ik deze week heel moe; 2) wou ze laatst
dit boek lezen, en dat kan niet. Ik ben wel bakvis, en heb de intentie gehad een
meisjesboek te schrijven, maar zover ga ik niet. De droom van de wachters is
voor het schrijven van vandaag een slecht omen gebleken: er stond een
Rottenführer bij de pen en één bij de inkt.
Ik moet zorgen dat er iemand iets voor de familie van Jenny doet, die in
Theresienstadt goede kansen gehad heeft, wanneer het met ons eens misloopt.
Alles overlezende zie ik aan het proza dat ik hier schrijf, meer dan in de
spiegel, hoe het verblijf hier me toch wel op de proef stelt.
Het hele harde werken van vorige week is uit: ik werk nu in het kamp aan het
verfraaien van de draineringsgoten. Pick wordt misschien ploegbaas van de
Bekleidung, zodat ik, wanneer het met mijn huidige, algemeen als een ‘moordlijn’
beschouwde commando eens misliep, altijd dáár terecht kan, waar ik tot voor kort
vergeefs trachtte terug te komen. At nu al mijn ontbijt op, maar kreeg van Karl
B. (een goed fond heeft hij tóch, en 't is jammer, dat hij zich een zo
ingewikkelde pose heeft aangemeten, dat hijzelf er niets meer van begrijpt) een
beetje druivensuiker. Met sanatogen, cacaoboter en wat suiker bij de koffie heb
ik dan morgenochtend geen lege maag. Het eten is toch heus, zoals laatst iemand
zei - en het vanzelfsprekende in zijn toon viel me toen nog op - ‘het allerbelangrijkste wat er bestaat’.
| |
| |
Waarom vergeet ik bepaalde dingen steeds te vermelden, zoals bijvoorbeeld Paps
stereotiepe klacht dat ik, zijn zoon, hem méér tiranniseer, dan zijn vader in
zijn ergste tijd? Het gaat hier daarom, dat een nobele houding van waardig
afwachten, en het niet ambiëren van werk, waarvoor hij zich niet volkomen de
juiste man voelt, en het versmaden van dit, en het zich te goed voelen voor dar,
ál te goed passen in de passieve ‘totstell’-houding die Paps graag inneemt. En
in hem ergeren me natuurlijk vooral mijn eigen fouten, zodat hier een ruziebron
ontstaan is van zodanige potentie, dat de ruzies eigenlijk zelfs nog meevallen.
Mams begint nu zo veel honger te krijgen dat we binnenkort niet meer bang zullen
behoeven te zijn dat ze zich tekortdoet: het middageten eet ze nu op. Alleen
geeft ze nog drie kwart van haar 350 gr brood aan ons, en de bijbehorende
‘belegging’. Mocht dit zo blijven (en we missen de kracht ons te verzetten) dan
wordt ze nog ziek, en het is geen pretje hier, waar je onder de 38,5 niet in bed
mag blijven, en kort na een operatie uit het ziekenhuis gegooid wordt. Om op
‘het allerbelangrijkste wat er is’, terug te komen: men zou, zoals Theo Thijssen
het met de kleding deed in Het taaie ongerief, het eten als
onderwerp kunnen nemen, en al het andere vanuit het gezichtspunt van een eter,
of liever van een hongerlijder, behandelen. Dat zou zelfs heel interessant
kunnen worden want alles wat buiten het kamp, politiek, moraal, recht,
literatuur, commerce, heroïek, lyriek is, gaat hier over eten. Alleen: toen T.T.
zijn boek schreef, zat hij al aardig in zijn garderobe, en wanneer ik weer
aardig in m'n vlees zit, ben ik alles van dit kamp vergeten. Wat zal ik in 's
hemelsnaam gaan doen, en wat wil ik worden? Het zou niet gek zijn een boek te
schrijven met als stof mijn elke dag wisselende toekomstplannen. Van de schotel,
bestaande uit havermout, cornedbeef, blokjes kaas, en macaroni af, tot het
behalen van de Nobelprijs in de filosofie toe.
| |
| |
Vandaag, met dit mooie voorjaarsweer en de bijbehorende heimwee (melancholie is
een vorm van geluk), voel ik voor de Spiegelgracht het meest, en voor een
studentenbestaan in een grachtenhuis met nachtelijke excursies naar kroegjes vol
antiek. De grofste anachronismen en imitaties zouden me, dunkt me nu, niet
hinderen. Ach, een groentijd met rare feesten, en vreemde vondsten vroeg in de
morgen. Ik heb van dat alles maar een glimpje meegemaakt, en ben zo weinig blasé
van aard! Of ik zou zomaar kunnen binnenwandelen (waarvoor ben ik nog bang, als
de ergste sanctie een tientje boete is!) in de Kring. Ik zou misschien naar
Parijs gaan in de vakanties. Met tien gulden per week kan men veel beter leven
in vredestijd, onvergelijkelijk veel beter, dan hier. Men kan in vredestijd zo
laat over straat als men wil, en om een uur of tien bij de artiestenuitgang
staan te wachten op een ‘echte’ vriendin. Toch, al is me dat niet steeds bewust,
voel ik meer voor een huwelijk met Jenny, die dit alles heeft meegemaakt; men is
toch voor het leven getekend en zou met buitenstaanders misschien niet meer
harmoniëren? God zal je bewaren voor zoiets, want (gesupprimeerd) zo erg is het. Zo erg is het met de rest van de mensheid
natuurlijk ook, en daaruit laat zich verklaren dat het leven in vrijheid niet zo
sprookjesachtig mooi was als het nu lijkt. Nog even deze opmerking: het is pas
sinds een paar weken dat ik aan de vrijheid denk en erover fantaseer. Westerbork
was zelf interessant genoeg om stof voor fantasie te leveren: ik teerde de hele
dag op de visite aan Jenny 's avonds, of op andere avonturen. Ook hier leefde ik
in het begin uitsluitend ‘hier en nu’, verkondigde ook de theorie, dat men dat
doen moest, en rekenen met permanente verbanning.
|
|