Amsterdam, 11 maart 1969
Beste vriend Bert,
Goed dat ik je nog even belde, anders was deze brief naar Gapinge gegaan, waar je je dagen allesbehalve gapend hebt doorgebracht, naar de opsomming van je werkzaamheden te oordelen. We bewonderen de discipline die je jezelf oplegt, je stugge doorgaan ondanks de pijn, je hele houding ten opzichte van deze ellendige kwaal. Voor ons respect koop jij natuurlijk geen flikker, maar we wilden het toch eens kwijt, na zoveel maanden te hebben moeten toekijken zonder iets wezenlijks voor je te kunnen doen.
Neem me dit wat zwaar op de handse begin niet kwalijk - je bent het niet van me gewend en ik had je trouwens het volgende verhaal beloofd. De boekhandelaar Kees H. Veninga begon vorig jaar in de Oude Doelesteeg in Leeuwarden een pockethal, De Peperbek genaamd, op de plaats waar eerst een winkel in gummiwaren gevestigd was geweest, die bij gebrek aan klandizie had moeten sluiten. Bij het naderen van de boekenweek en het 1-jarig bestaan van zijn zaak kreeg Kees het idee voor een stuntje. Hij wilde Gerard Kornelis uit Greonterp vragen een kort prozastuk te schrijven, en dat bij de opening van de boekenweek als particuliere uitgave op de markt brengen. Het eerste exemplaar zou met de nodige tam-tam worden aangeboden. G.K., nooit afkerig van publiciteit, bleek er alles voor te voelen. Hij schreef een jeugdherinnering, Kees nam het kostbare manuscript mee en liet het zetten. Afspraak was dat de overhandiging zou plaatsvinden op zaterdag 1 maart in De Peperbek, waar G.K. dan ook zijn werken zou signeren.
Nadat hij de eerste proef gecorrigeerd had, wilde de schrijver nog een revisie hebben, die Kees hem op zondag 23 februari ging brengen, in gezelschap van zijn vrouw en zijn dochtertje van 2½. Gerard wist dat de boekhandelaar zou komen, maar toen deze bij Huize ‘Het Gras’ aanbelde, werd er niet open gedaan. Hij belde nog eens - geen reactie. Het kon zijn dat G. de afspraak vergeten was en zich met Teigetje naar