| |
| |
| |
Amsterdam, 28 januari 1969
Beste vriend Bert,
Nu je alweer een week op het Molenhoekje zit zijn we verdomd benieuwd om te horen hoe je het rooit. Ik denk, laat ik maar eens een paar dagen niet bellen - je leeft toch al te veel met de telefoon, een ontuchtig apparaat, in zekere zin - en liever een briefje schrijven. We hopen dat je, verlost van allerlei dagelijkse kwellingen en ingrepen, eindelijk eens kunt relaxen en iets meer van het komende voorjaar gewaarwordt dan binnen Rudolfs overigens met de edelste bedoelingen gegrondveste kliniek. Laat ons vooral horen wanneer we je kunnen bezoeken om geheel op de ouderwetse toer bij te praten.
Vrijdagmorgen ben ik bij de notaris geweest om 2 vliegen in 1 klap te slaan. Binnen het kwartier had ik een huis gekocht en verkocht, met gesloten beurs. Nee, dat is niet helemaal waar; de klerk Fledderus vroeg mij het nog ontbrekende bedrag ad ƒ2,- aan te zuiveren, en laat ik dat net in kleine coupures bij me hebben. Ik draag anders nooit baar op zak, alleen cheques. Maar nu ben ik bezig een volle maand vooruit te lopen. Ik moet teruggaan tot medio december en noem het verhaal KUNSTSCHAATSEN, want daarmee is alle ellende begonnen.
(Sorry, jongen, ik moet met Eddie en Miesje en Aal en Jaap gaan eten in de bistro Klein Paardenburg in Ouderkerk - die afspraak loopt ook al een maand, maar niemand schijnt nog tijd te hebben om iets aardigs te doen. Tot straks!)
Dat straks is natuurlijk de 29ste geworden, want we hebben gisteren behoorlijk lang getafeld en je weet hoe het loopt, iedereen komt met zijn verhaal, ieder legt zijn vreugden en zijn sores op het damast; Jaap gaf ons college over de tactiek van het huizen kopen, Eddie vertelde hoe hij zich net voor het diner had laten masseren door een wijf dat hem ook nog een half uur vrije oefeningen laat doen, Miesje had een griep on- | |
| |
der de stevige leden, Marga had een doof oor, waarvoor ze behandeld wordt door een literatuurminnende specialist, Aal een gezicht getekend door zorg om haar in de Sturm und Drang verkerende tweeling, en ik een rooie kop als gevolg van te lang hoogtezonnen. Later zijn we nog even gaan kijken of er in Américain, waar we nooit meer komen, veel veranderd was. De Jugendstil entourage bleek gelukkig nog aanwezig, maar de oude obers bedienden nu in hoofdzaak slordige scholieren, mislukte kleinkunstenaars, gastarbeiders, bejaarde leerkrachten van nijverheidsinstituten en een enkele gemelijke toerist, die een half uur lang de kaart van Nederland zat te bestuderen. Je vraagt je af, waar wil zo'n man naar toe? Hij volgde herhaaldelijk met zijn vinger de loop van de Maas, stroomopwaarts. Fysiek leek hij mij in staat de rivier per kano op te varen zeker tot aan de Stop van Ternaaien. Na één kop koffie zijn we uiteraard vertrokken.
Hoe de lotgevallen van een mens bepaald kunnen worden door een paar gebruikte kunstschaatsen maat 38 zal ik je vertellen. Die schaatsen waren Jessica te klein en Marg had al een raamadvertentie bij onze sigarettenboer op laten hangen, toen ze ergens anders een annonce zag waarin een paar schaatsen werd gevraagd. Het was een adres op de Kruislaan, die zowel links als rechts van de Middenweg loopt. De nummering moet je even weten. Marg sloeg - wie leidt ons? - rechtsaf, waar het niet was, maar waar wel een huis leeg en te koop stond. Meteen de auto uit, naar binnen loeren, daarna links van de Middenweg de schaatsen verkopen aan een moeder met vijf sportieve kinderen, als de bliksem naar huis, opgewonden binnenkomen en zonder aarzelen de makelaar bellen. De heer W. Kaskens te Diemen. Gaan kijken. Mooi pand met cv, badkamer, parket, tuin, garage en wat het welvaartsdier verder dienen kan. Vraagprijs 140.000 ballen - waanzin natuurlijk. Ik ook mee gaan kijken. Het pand blijft mooi. De eigenaar zakt naar 130, naar 125, en dan naar 120 - we spelen monopoly en worden het, god mag weten waarom, want ik heb niet meer dan een bescheiden girotegoed, we worden het eens over 117 en een half. Bij de notaris, die
| |
| |
mij eerst door een in het ambt verhaarde compagnon laat doorlichten op mijn solvabiliteit - welke proef ik glansrijk doorsta - ontmoet ik de makelaar Kaskens, sprekend Jan Greshoff, maar dan totaal verzopen, en de eigenaar van het huis, meneer Couperus, met Louis evenveel verwantschap vertonend als een Volkswagentje met een Berliner. Na het aanbieden van grote sigaren laat Couperus enkele malen het woord renteverlies vallen, wat ik voorgeef niet te begrijpen. De man zit kennelijk om centen te springen want hij wil de datum van overdracht zo vroeg mogelijk stellen. Na veel heen en weer gelul spreken we af dat ik op 24 januari ‘afneem’. De notaris wijst mij op de consequenties van een eventueel in gebreke blijven mijnerzijds: verbeuren van handgeld, enorme boetes, gijzeling en noem maar op. In mijn door mateloze bezitsdrift opgewekte euforie veeg ik deze waarschuwingen lachend van de tafel. We tekenen het voorlopig koopcontract en de oude Kaskens brengt mij naar huis in een auto die hij bestuurt of het de locomotief van de stoomtram is.
Na deze weldra als fataal ondervonden dag bezoeken wij nog enkele malen het pand, dat er onveranderd fraai bij staat, maar waarin wij van lieverlee enkele makkes gaan zien, een inzicht dat gedeeld wordt door onze adviseur in architectonische aangelegenheden, J. Rietveld, wiens goedaardige natuur hem evenwel belet onze ondanks alles overeind blijvende geestdrift radicaal neer te slaan. Tussen kerst en nieuwjaar val ik, in mijn gewichtsklasse toch al een grensgeval, vijf pond af en begint Marg op de rand van een zenuwinstorting te balanceren, gebukt onder de schuld dat zij het huis ontdekt heeft. Het woord kunstschaatsen mag in huis niet meer genoemd worden. Als de makelaar belt zit ik op de wc of ben net een brief naar de bus brengen. De notaris laat vragen waar het handgeld blijft. Ik zoek gegadigden voor ons buitenverblijf, ga met een van de reflectanten kijken in Oosterleek en zit met een brok in mijn strot alles aan te prijzen wat wij met zoveel plezier hebben laten verrijzen. Gelukkig belt de man op dat het te klein is. Ik zie wel in dat ik niet de hele dag op het sekreet kan blijven zitten en sta Kaskens te woord, die
| |
| |
een afspraak heeft gemaakt met de directeur van de hypotheekbank. Voor we naar binnen gaan zegt de al veertig jaar in de makelaardij gestoken drankneus dat hij nóg een koper voor het huis heeft - voor het geval ik er van af zou willen. Ik stel voor mezelf vast dat Kaskens ook nog telepaat is, vraag en passant een hypotheek aan van 80 mille, hoor dat ik dan minstens 10 mille per jaar moet aflossen enz., steek daardoor de mij aangeboden sigaar met het verkeerde eind in de mond. Nu volgen enkele dagen van drukke telefonades met Kaskens, die geheimzinnig doet over de identiteit van de nieuwe koper, mij een zoete winst in het vooruitzicht stelt en een middag uittrekt om ons nog riantere objecten, ditmaal in Amstelveen te tonen. In gezelschap van een collega-makelaar, de heer Kokelhuis, wiens 2 cm dikke bril ons doet vermoeden dat hij op het huizenbestand van Amstelveen een iets te optimistische kijk heeft, bezoeken wij het echtpaar Cocheret, bewoners van een bakstenen kubus boordevol bijkeukens, kasten, kinderbaden en een hamstervoorraad schoonmaakmiddelen, en maken vervolgens onze opwachting bij mevrouw Yoe, timide indovrouwtje dat ons met bijna neergeslagen ogen door haar als herenhuis te boek staande kneuterige middenstandswoning vol scheuren leidt. Met het opgeluchte gevoel dat we er ditmaal niet ingestonken zijn gaan we in gezelschap van Kaskens koffiedrinken in een burgermanscafé.
Het nieuwe jaar is al een week op gang en nog heb ik het handgeld niet gestort - ik heb het gewoon niet. Nieuwe conferenties met het evenbeeld van Ouwe Jan. Er wordt nu voorzichtig gemeld dat er enkele haken en ogen zijn; de nieuwe koper heeft zwart geld dat hij via deze transactie kwijt wil. De man staat in het telefoonboek onder Rijwielstallingen, maar zijn inkomsten schijnen uit geheel andere bronnen te komen, wélke blijft vooralsnog duister. Intussen heb ik al 750 liter dikke olie in de tank van de centrale verwarming laten pompen, want ik wil mijn fictieve bezit voor vorstschade behoeden. En Kaskens Jr. heeft kans gezien mij te interesseren voor een perfectpolis die letterlijk alles dekt wat er te dekken valt. Over een tientonner die in plaats van
| |
| |
gewoon de hoek om te slaan, mijn vestibule binnenrijdt hoef ik me geen zorgen te maken, net zo min als over op mijn dak neerkomende tijdens de vlucht verloren vliegtuigonderdelen. Voor 30 piek per jaar zit ik op rozen.
Op een avond - ik zit net naar een nogal amusant tv-spel te kijken - belt de oude Kaskens. Met veel barsten in zijn stem vertelt hij me ‘dat de hele zaak niet doorgaat. Die meneer durft 't toch niet aan. Jammer, maar niks aan te doen. Ik ga natuurlijk direct een andere koper zoeken.’ ‘Ja’, zeg ik, ‘dat lijkt me het beste.’ In de dagen daarop val ik weer twee pond af en lopen de kinderen bij het woord ‘huis’ of ‘Kruislaan’ de kamer uit. Telefoontje van de notaris: waar het handgeld blijft. Ik besluit met mijn gezin naar een rustige plek buiten onze grenzen te verhuizen, maar nu komt de firma Bakker/Daamen in het geweer en wij blijven thuis. Telefoontje van de makelaar: ‘die meneer wil het wel doen, maar hij wil 10 mille minder betalen’ (we hadden afgesproken 120). Ik word, voor zover dat in mijn toestand nog op te brengen is, witheet. ‘Misschien kunt u die man in rechte aanspreken’, zegt Kaskens, ‘maar er staat natuurlijk niets op schrift.’ Ik consulteer mijn goede vriend Jaap die mij vertelt dat er niets te halen valt, maar dat ik wel moet proberen er zo mooi mogelijk uit te springen, desnoods met een klein verlies, ‘als je 't maar kwijt bent, jongen’. Hij geeft me een kladblaadje met becijferingen, dat ik uit het hoofd leer. Het is nu de hoogste tijd om persoonlijk met de chicaneur in de clinch te gaan. Ik vraag de makelaar ons op zijn kantoor bij elkaar te brengen voor een rondetafelgesprek.
's Avonds heb ik, voor de komst van de heer Moen (je hoeft er maar en achter te zetten en je weet waar je aan toe bent) een vertrouwelijk gesprek in de zitkamer van Kaskens. Hij onthult mij nu dat de man handelaar in pornografie is. ‘Een hardwerkende jongen’, zegt mevrouw Kaskens, ‘ik ken hem nog van toen hij hier als broodbezorger aan de deur kwam.’ ‘Ja’, zegt haar man, ‘daarna is hij wat gaan rommelen met tweedehandsauto's en nu heeft hij zo wat van die winkels in de binnenstad, u weet wel.’ Ik neem nog een boterkoekje en als de bel gaat zijn wij vastbesloten voet bij stuk te
| |
| |
houden. Moen blijkt een droefkijkende man van een jaar of zevenendertig met een tanig gezicht en haar dat in twee toefjes naar voren is gekamd. Hij heeft een oud met borg gevoerd jack aan en een geruit overhemd en loopt op mocassins. Hij stelt zich voor als ‘meneer Moen’. Zijn vrouw, zonder wier voortdurende aanwezigheid zijn leven geen moer voorstelt, naar mij later blijkt, is klein, gevuld, heeft hoog opgekamd donkerrood haar, een pittig plat-Amsterdams gezicht en een bontjas van 1700 gulden. Nadat het weer en de heersende griep vernoemd zijn komt de oude Kaskens ter zake. Moen zit er bij of hij met de zweep krijgt (wat vermoedelijk drie keer in de week het geval is) en zijn vrouw haalt allerlei papiertjes uit haar tas, waarop zij driftig begint op te tellen en af te trekken. Beiden proberen de indruk te wekken dat zij financieel op hun tandvlees lopen. De ‘10 mille eraf’ hebben wij grof afgewezen. Ik probeer nu met weinig zeggen en veelbetekenend kijken mijn slag te slaan, terwijl Kaskens kalm een blanco koopcontract voor zich legt en aan Moen vraagt: ‘Kan ik schrijven?’ Moen trekt onvoorstelbaar treurig de schouders op en mompelt: ‘Ja, u kan wel schrijven, maar wát?’ Ik ga het verdere gesprek niet weergeven, want dan kom ik op twee vel druks, maar je mag wel weten dat het tot half twaalf duurde. Toen had Moen het huis, dat nog steeds eigendom was van Couperus, van míj gekocht voor 117 en een half en bleek de zoete winst die Kaskens mij had voorgespiegeld nihil te zijn.
Nu komt Moen met het handgeld op tafel, zo uit de binnenzak: 10 mille in honderdjes. De drankneus telt zich de pokken. ‘En zullen we nou effe bij mijn de rest gaan ophalen?’ zegt de nog altijd als een afgeleefde hond kijkende nieuwe eigenaar tegen mij. Ik heb er geen bezwaar tegen. We rijden in de Morris van zijn vrouw - hij zelf heeft een Ford Mercury - naar zijn appartement dat vlak bij mij in de buurt ligt. Nadat we een smetteloze trap hebben beklommen, stappen de echtelieden uit hun schoenen en gaan mij op kousevoeten voor naar de woonvertrekken, die - vandaar het ritueel - met wall-to-wall nylontapijt zijn belegd. Ik voel even de neiging ook mijn schoenen uit te trekken, maar ik weet
| |
| |
dat ik ze goed geveegd heb en daarom stap ik onbezwaard op de geile vloer. De wanden van de ineenlopende kamers zijn gedeeltelijk met afroteak betimmerd, het meubilair komt uit de afdeling modern van De Tijdgeest en de schoorsteen is bekleed met natuursteen. ‘Ik pak 't effe’, zegt Moen, terwijl ik met zijn vrouw aan tafel ga zitten. Hij bukt zich naar een soort nachtkastje, ook van teak, en haalt er twee enorme bundels bankbiljetten uit. ‘Dit mot 't zijn’, mompelt hij, nu bijna jankend, ‘we zullen maar es gaan tellen. Schrijf jij 't op, Sophie, dan kan meneer Voeten 't weer natellen.’ Met de gelikte motoriek van iemand die dagelijks honderden bladzijden vol naakte meiden, kerels en hun in natuurlijke kleuren afgebeelde lusten moet doorbladeren en op handelswaarde taxeren, laat Moen de briefjes van duizend, honderd en vijfentwintig door zijn vingers glijden. Ze liggen in stapeltjes van 10, waarbij het 10de briefje om de negen andere is gevouwen, de koppen allemaal naar links. Sophie noteert en ik tel opnieuw, met het water in mijn handen, want het zgn. vingeren kan in dit milieu nog een andere betekenis hebben en ik móet uitkomen op vijfentwintigduizend gulden. Het klopt, maar nu zit ik nog met het vervoersprobleem: ik heb geen tas bij me. Met behulp van elastiekjes verdelen we de boel en ik prop twee tieten in mijn binnenzakken. Ik verwacht als troostprijs - want tenslotte werk ik met verlies, gezien de makelaarsprovisie die voor mijn rekening komt - een envelop met de nieuwste Deense standjesfoto's. De verwachting wordt niet gehonoreerd, want Moen blijft zwijgen over de nering waaruit de inhoud van zijn teakhouten nachtkastje voortvloeit. Wij nemen hartelijk afscheid op straat - ze gaan nog naar het verjaardagsfeestje van een familielid - en ik kan niet nalaten te zeggen: ‘Even een seintje aan de onderwereld en ik haal het Oosterpark niet.’ Het blijkt niet aan te slaan en ik loop fluitend van de zenuwen naar huis, bij elke hoek omkijkend.
De andere dag laat ik Kaskens onmiddellijk het geld naar de notaris brengen, die het evenmin in huis wil hebben, zodat de makelaar genoodzaakt is het tot aan de dag van de overdracht zelf te bewaren.
| |
| |
Met die dag ben ik begonnen, dus dat weet je al. Ik moet alleen nog vermelden dat drie klerken toen een half uur hebben zitten tellen, want Moen legde in totaal vijfenvijftig mille in coupures variërend van duizend tot tien gulden op tafel. Ik stond op dat moment met de jonge notaris in een hoek van het vertrek een sigaar te roken, geheel ontspannen, en wij spraken over Shakespeare.
Dit moet het helaas zijn voor vandaag, beste vriend. Je hebt nu althans een overzicht. Bepaalde details die mij nu pas te binnen schieten zal ik je graag mondeling overbrengen. Zeg jij maar wanneer we kunnen komen. Wij wensen je allemaal van harte sterkte, doe vooral onze groeten aan Cathrien, Marg omhelst je en ik geef je de vijf -
als steeds je
Bert
|
|