plete vèldslag, jongen. Daar had jij bij moeten zijn, al was het niet zo best geweest voor je bloeddruk. Ik herinner me nog hoe je hier de uitwedstrijd van Ajax tegen Real Madrid hebt gezien en op je stoel zat te rijen. Wanneer een van de Spanjaarden een Ajaxspeler onder zijn donder trapte, riep je heel hard: ‘Vuile fascist! Kàn je wel? Schop Fránco onder z'n kont!’ Dat was toen een heel genoeglijke avond. Heb jij eigenlijk zélf ooit gevoebald? (wordt in de volkstaal nog veel gebruikt). Ik heb twee jaren in de zaterdagmiddagcompetitie gespeeld met het elftal van De Nederlanden van 1845, in welke maatschappij ik destijds (omstreeks '36) een gebrekkig functionerend radertje was op het bijkantoor in Breda. Mijn aandacht ten burele bepaalde zich in hoofdzaak tot één hete meid, Jettie genaamd, zeven jaar ouder dan ik, en De Boeken der Kleine Zielen, die ik in het archief had liggen, waar ik het grootste deel van de dag probeerde door te brengen, lezend natuurlijk. Als verzekeringsman was ik van meet af aan een NUL, maar mijn chef, de heer Verhoeven, tevens voorzitter van de voetbalclub, hield mij de hand boven het hoofd omdat ik op het veld een aardige dribbelaar was (licht en dus snel). Op de dag na een geweldige boerderijbrand in West-Brabant, toen het schaderapport van een vorige brand in dezelfde bedoening onvindbaar bleek (ik moest die dingen op nummer opbergen, maar deed dat, als gevolg van mijn literaire interesse, met de Franse slag) werd ik er tot mijn genoegen eindelijk uitgeflikkerd. Wat er daarna kwam, hoor je nog wel. Hou je goed, Bert, heel veel hartelijks van ons allen,
als steeds je
Bert