gasten, en afgezien van het feit dat zijn verdiensten belachelijk laag waren: ‘je gezinsleven gaat kapot, meneer. Geen nacht meer bij je vrouw, dat is toch niet gezond, dat vreet je toch op! Kijk u eens’, hij kwam langzaam naar ons toe, zijn ene oog zeer groot, het andere zeer klein, ‘ik heb een mooie vrouw, werkelijk waar, een beeld van een vrouw, maar als u nou weet dat ze nog maar een maand of zeven te leven heeft, ze lijdt aan een ongeneeslijke ziekte, wat zegt u dan?’ Ja, wat zeg je dan? Stakker, schlemiel, hotelslaaf, ga op mijn kosten naar Hulzezon, die kijkt je vrouw even aan, schrijft haar vijf liter levertraan voor en je beeld is gered? Het wilde niet over mijn lippen komen en Marg was van schrik een trap hoger gaan staan. ‘Nee, voor mij is het afgelopen’, ging de man door, ‘ik stap eruit, die paar maanden dat ze nog om zich heen kan kijken wil ik bij d'r zijn. Hoe dat financieel moet weet ik niet, maar dit is geen doen zo. En u moet niet denken dat ik de kantjes ervan af loop, o nee. Ik ben elke nacht present, ik blijf de hele nacht wakker. Andere nachtportiers lichten er nog wel eens de hand mee, maar ik niet, ik ben altijd bereikbaar. Maar er gaat wat in je om als je zo op je eentje in het kantoortje zit. Je denkt daarginds ligt ze, en je hebt een kalendertje in je kop waarop je de nachten afkruist, dat snapt u wel. Ach, meneer, er is geen aardigheid meer aan...’ Dat ging zo nog een tijdje door. De rosé gonsde in mijn hersenpan. Ik stak mijn hand in mijn zak, voelde wat zilvergeld en maakte het laffe gebaar van de man die denkt dat met klinkende munt alles te lijmen valt, ook het verdriet. Het effect was niettemin verrassend. De scheve man trok bijna recht, zei dat hij hoopte dat wij een goede nachtrust zouden hebben en riep, toen we al boven aan de trap waren ineens geestdriftig: ‘En ik wens u nog een gelukkig nieuwjaar, mevrouw, meneer. Ontbijt op bed, zeker. De kamer is prima verwarmd!’ De kamer wás prima verwarmd, zodanig, dat ik er twee keer uit moest, één keer om de verwarming uit te draaien en één keer om het raam open te zetten, want we droogden uit.
Op de heenweg hadden we nóg een aardige belevenis. We stapten even af bij ‘De Sport’, het routierscafé in Wassenaar,