voornaam verklaren, brief laten zien, krant openvouwen, aanwijzen: hier staat 't, u ziet 't toch. Als er toen al neuskegels bestaan hadden, had ik daar op dat moment in willen zitten. Wat we precies met het geld gedaan hebben, weet ik niet meer. Dat wisten we destijds nooit. Maar het volgende lijstje zal er niet ver naast zijn: een feestje, nóg een feestje, eten bij de chinees, een paar wandelschoenen, een paar pumps, eten bij Rienstra, een couponnetje voor een jurk, een zwarte beha, drie borden en een vatenkwast, een feestje, eten bij de Italianen, boeken, boeken, boeken, een broodje bij Kootje, een borreltje bij Hoppe, de rekening van de Vana, de rekening van de melkboer, een kleine kwarkachtige man met brilleglazen van 10 mm dikte, de rekening van de loodgieter, die ons een geisertje geleverd had uit 1929, opgeknapt met zilververf die bladderde als de ziekte, 20 moorkoppen, 600 sigaretten, 19 taxi's, een blauwfluwelen jasje zonder revers gekocht in de uitverkoop bij Kreymborg voor 25 gulden, hoe je het ook aantrok of aftrok het zat als een zak, en nog wat kleinigheden. Het slot (ik hoef er niet voor in mijn boekje te kijken) zal zonder twijfel geweest zijn: lege flessen terugbrengen. Ook voor J.C.B. is dat vaak een redmiddel geweest. Wij zijn er eens aardig mee tegen de lamp getippeld toen we een beer hadden staan bij een wijnfirma, die inmiddels op de fles is gegaan. Ze werkten met een colportagesysteem. De colportrice was een kennis van ons, een vrouw die het veel smaller had dan wij - ze liep in '53 nog op houten nood-schoenen uit de hongerwinter en kon zich, te oordelen naar haar handen en nek, niet eens de luxe van een stukje huishoudzeep permitteren - waardoor we nooit nee konden zeggen. We wilden haar de provisie niet door de neus boren. De Brane Cantanac, de Chablis en de Piesporter Goldtröpfchen werd ons eenvoudig opgedrongen. Er was zodoende heel wat glaswerk van die zaak in huis. Maar als we het terugbrachten zouden ze zeggen: eerst dokken. M. had een voortreffelijk idee. ‘Jacques is daar ook klant’, zei ze. ‘Ik zeg gewoon dat ze van Jacques zijn.’ Het was midden juli, een bloedhete dag. Met twee volle tassen ging ze naar de Weesperzij, te voet - zonder meer heroïsch. In het kantoortje van