terwijl haar vader bovenkomt. Hij kijkt me aan of ik zojuist zijn beide dochters verkracht heb, schudt het hoofd, en loopt met handen bruin van de politoer naar de keuken.
Er volgt nog een zondagmorgen waarop ik mij - gesteund door mijn ambitie het domein van de losse zeden te bereiken - met het stilleven bezighoud. Na een half uur leg ik de houtskoolstift neer en zeg met de nodige verbetenheid: ‘Het lúkt niet vandaag.’ ‘Dat heb ik ook zo dikwijls’, zegt Carry. ‘Daar moet je je niets van aantrekken. Gewoon even uitblazen.’ Wij gaan op de divan zitten roken; Christo Cassimis, dikke platte Egyptische sigaretten, die nu vermoedelijk alleen nog door antiquairs verhandeld worden. Toty komt binnen met koffie. Ik moet voortdurend kijken naar de grote, vlezige mond in het bleke gezicht dat door het strak naar achteren gekamde haar erg smal lijkt. Ze komt ook naast me zitten, heel dicht, en hoewel ik de situatie buitengewoon aantrekkelijk vind - op een zondagmorgen, terwijl zeker de helft van de stedelijke bevolking zich in de kerk bevindt, zit ik tussen twee aanhalige meisjes in een huis waarvan de andere bewoners kennelijk afwezig zijn - kan ik niet nalaten telkens te luisteren of ik de sombere meubelmaker soms op de trap hoor. Midden in een aanstekelijk gesprek over de Kamasoetra, die Carry gelezen blijkt te hebben, betreedt hij de kamer. Hij draagt een blauwe boezeroen op een blauwe werkbroek vol korsten en er hangt een scherpe lucht van ammoniak om hem heen. Toty vraagt of vader een kopje koffie komt halen. De man negeert de vraag met een verontrustend zinnetje: ‘Meneer de romanticus!’ Ik sta op en zeg: ‘Als u mij liever níet hier ziet...’ Ik kan niet beweren dat hij niet ad rem is, want hij antwoordt prompt: ‘Véél liever.’ Carry en haar zuster protesteren, schermen met ‘onze gast’ en ‘serieus werken’, maar ik merk wel dat de vader zijn dochters blijkbaar vaker scènes maakt over hun zondagochtendvrienden. Hij keert zich weer tegen mij: ‘Al die zogenaamde tekenlessen... je reinste flauwekul, ik kén dat, 't draait altijd uit op vrijen. Ik heb 't even aangezien met jou, maar ik dacht meteen al: dat is een romanticus.’ Hij spreekt het woord uit alsof het iets heel goors betekent. Tijdens de hierop volgende ruzie met