Amsterdam, 4 februai 1961
Beste vriend Bert,
Geheel gesterkt en toegerust voor de harde strijd om het uitgeversbestaan zetel je, bij ontvangst van deze missive, weer op de Koninginnegracht (hopelijk heb je in Veere geen veer gelaten!). Ik kan niet nalaten je ogenblikkelijk een genoegen te bereiden; ik ken je kleine zwakheden, je verstolen hunkeringen, de pieuze arabesken van je zieleleven: je bent Dol op Dichteressen, vrouwtjes die, hoe dan ook, de pen hanteren (vervloekt zij de Freudiaan die er iets kwaads van denkt!). Ik heb er weer eentje voor je: blond, slank, SCHITTERENDE benen, zorgvuldig gehuwd en wonende zeer ver van je leger: aan de Rivièra. Zij overhandigde mij gedichten voor De Gids, maar aangezien die reeds geruime tijd met de prostaat sukkelt en tot en met november bezet is (in verband met de uitgave van een toekomstnummer), dacht ik, wat is er virieler dan een Maatstaf? Daarheen! Uit een groot aantal verzen heb ik een keuze gedaan, Hans Andreus koos er ook nog drie; ik geloof dat je uit dit tiental wel iets moois kunt formeren: vier bijvoorbeeld. Laat mij even weten hoe of wat. Is je antwoord gunstig, dan kan ik in die richting misschien meer voor je doen, ik ben niet klein in die dingen.
Marga ligt nog steeds met een A-virus in bed. Ik doe met afgrondelijke tegenzin huishoudelijke werken. De deurwaarder kwam mij hedenochtend rustig doch beslist toespreken. Waarom komt die rijke prol uit Italië niet af met zijn centen? Moeten ze soms ons land binnengesmokkeld worden door geïmporteerde reetvegers voor de Amsterdamse tram? Nog een duizendje en we zijn uit de schulden, Bert. Ken jij in Wassenaar of daaromtrent niet een Verkalkte Kloot met Kunstgevoel of een Groot Gek Rijk Wijf? Er moeten geen smoezelige verplichtingen aan vast zitten; wat ik wil zien is: het grote gebaar, de greep naar de achterzak, de gouden Parker rits-rats over de cheque, de briefjes zo uit de boezemgeul vol Houbigant, knisterend papier op een keukentafel met toile cirée, een oude verfijnde doorzichtige doodongelukki-