Amsterdam, 14 januari 1961
Beste vriend Bert,
Onbeschrijfelijk netjes, accuraat en geestig wordt mijn geld door jouw maatschappij en zijn (haar) employés beheerd. Ik heb je mijn erkentelijkheid reeds uitvoerig laten blijken; voor vandaag dus alleen: Heb dank! De kleine middenstanders in ons quartier krijgen een goede week: allemaal hun centen plus een waarderend woord voor hun geduld. De diensten van je voortreffelijke secretaris de heer W. Gijsen stel ik op hoge prijs; maar toegang tot het heilige der heiligen: De Gids zou hij pas kunnen krijgen als hij de betreffende rekeningen uit eigen zak betaald had. Het enige wat ik nu voor hem doen kan is, hem - via mijn relaties in de overzeese rijksdelen - zo spoedig mogelijk de Groene Ster van Suriname bezorgen: een geheel uit palmhout vervaardigde onderscheiding, die op de blote borst gedragen dient te worden. Hij zal daar, neem ik aan, heel blij mee zijn, en de trots worden van zijn oom, de ook jou welbekende Marnix.
Wat drijft al deze Maatstafdichters toch naar De Gids, makker? Laatst ook al die bisschop Lode, die weliswaar, zoals hij verklaarde, alles aan Maatstaf kwijt kon, maar eigenlijk veel liever in De Gids wilde staan. Is het de charme van het old finish? Van de antimakassars? Van het rijk versierde pleedeksel? Is het de geur van het Pantheon? Wat trekt deze mensen aan in Van Kampens weeskind? De goede God mag het op zijn vrije zaterdag nazoeken. O ja, mijn vrouwtje vraagt of jij eens in het Oxford-contract wilt nakijken wanneer zij haar eerste afrekening uit Londen krijgt. Is dat in maart of in april? En heb jij al van Chester gehoord of er loop in de uitgave zit? Ook voor deze informaties reeds bij voorbaat bedankt. Als steeds, van ons beiden, veel moois.
Je Bert