Amsterdam, 11 januari 1961
Beste vriend Bert,
De officiële reacties op jouw bewonderenswaardig, edel en door tranen verstikt pleidooi voor ons, schlemielen, gaf mij even het pijnlijke gevoel dat men mij in die regionen voor een soort Nicolaas den Besten der Nederlandse letteren aanziet, terwijl ik toch - dat kun jij getuigen - een eerzaam huisvader ben, die zijn gezin zo aardig mogelijk beheert en het ook niet kan helpen dat hij geboren is met een minimum aan economische flair en boekhoudkundig inzicht. Wil men van de dichters in dit land nu ook al managers gaan maken? Je mag het gerust weten, Bert: ik zou best een baantje willen vervullen, want een living halen uit het aan-de-lopendeband-vertalen-van-KUNSTWERKEN put je dermate uit, dat het verkopen van kamizooltjes er aanlokkelijk bij wordt. Ik heb al eens aan Geert gevraagd of hij me niet in zijn bedrijf wilde inschakelen als reader, als propagandist of weetikveel, maar hij zei: ‘Geen professionals, jongen, dat komt me te duur!’ Ik heb in de oorlog, samen met mijn geliefde, ongeveer 2000 stuks houten kinderspeelgoed van een fleurig ersatz-verfje voorzien, en daarna 750 ersatz-boodschappentassen beschilderd met een ersatz-bloemmotiefje. Het was een leuke nering, maar ik heb dit nooit als mijn bestemming kunnen zien, snap je. Marga heeft wel eens overwogen om een agentuur in bh's en stap-ins te nemen, of met bedrukte katoentjes de boer op te gaan, maar omdat ze de markt van de textiel-Menko's niet wilde aantasten, heeft ze dat idee laten schieten. En denk je eens in, Bert: ik kan op mijn leeftijd toch geen slagwerklessen meer gaan nemen bij mijn vader, om alsnog in de drum-business een graantje mee te pikken? De voetbalpoel is onze enige uitkomst, maar vertel dat niet rond, anders zeggen ze weer - net als met betrekking tot dat autootje, onze enige bron van ontspanning - dat wij er een ruige levenswijze op na houden. Het geld is tenslotte altijd beter besteed aan de Thunderstreaks en de Honest Johns en de Karel Doorman en de pet van generaal Van Gils, om van