16 Juni
Tot den avond met zware hoofdpijnen te bed gelegen. Het was weer als vroeger. Ik kon zelfs het daglicht niet verdragen. En als ik mijn oogen sloot was het, of de lucht er op lag vastgehecht als een looden massa. Mijn geest was in dezen toestand bijzonder ontvankelijk voor heillooze gedachten en verwarde dagdroomen. Zij kropen als monsterachtige insecten over mij heen. Ik stond voor het vuurpeloton. Ik voelde het lood in mijn borst slaan. Ik liep voort. De zwaarte van de kogels trok mijn bovenlijf omlaag, steeds dieper. Toen trapten laarzen mijn schedel in elkaar. Ik hoorde het knarsen van de beenderen. En ik ging verder. Ik wist dat alles boven mijn oogen was verbrijzeld.
Ik werd wakker van een koele hand op mijn voorhoofd.