letters op grauw papier - de begonnen verwoesting van een metropool, van Londen, door.
Gisteren waren het nog de vliegtuigen, gegroeid tot reusachtige gepantserde luchtkruisers, die het vernietigings-werk voltrokken op schier alle continenten. Berlijn werd zoo, in opeenvolgende nachten, tot een enorme rookende ruïne gemaakt. Andere, kleinere steden in Duitschland, Italië, Engeland, verdwenen volkomen. Op den plattegrond van het werelddeel zijn zij nog slechts zwartgeblakerde plekken, stinkend residu van wat eens leven was, cultuur, arbeid, historie, macht.
Doch wat nú geschiedt, wat zich nú voltrekt tusschen het vasteland en Albion is zoo huiveringwekkend en tegelijk zoo grootsch, zoo infernaal, zoo identiek met ‘de schoonheid van het oordeel’, zooals Roland Holst het noemde, dat een wijde verwondering vooralsnog de verbijstering in ons overheerscht.
De ‘onbenoembare wezens’ zijn aan den hemel verschenen. Nòg door menschen gelanceerd en bemeesterd. Maar hoe lang zullen zij zich aan hun wil blijven onderwerpen?
De Duitschers schieten, van Frankrijk uit, enorme raketten af, die door een geheimzinnige kracht (mogelijk radiografisch) bestuurd, naar het Engelsche eiland vliegen. Als vurige meteoren verschijnen zij boven Londen, om zich dan met duizelingwekkende snelheid omlaag te storten, in reusachtige explosies de aarde openscheurend.
Nog één stap verder, nog één knop meer omgedraaid, nog één verbetering in het duivelsch-geraffineerde mechanisme en deze monsters, deze stalen hemellichamen - ‘Höllehunde’ zeggen de Duitschers - zullen overgaan in die andere orde, die vreemde, buitenwereldsche, waarvan de dichter spreekt, en zich vereenzelvigen met buitenmenschelijke oerkrachten. Dan zal de cirkel zich sluiten.