naden en barsten in het plafond. Zij vormden de grenzen, rivieren, wegen, bergketens van een vreemd landschap, dat ik uren lang met mijn blik doorkruiste. De bloemen in het behang werden onder mijn vermoeide oogen tot telkens nieuwe geometrische figuren, die ik kon laten verschieten, van boven naar beneden, van links naar rechts.
Als ik nu herlees wat ik geschreven heb in dit journaal tijdens mijn ziekte en mijn traag herstel, is het eerste wat mij opvalt de beschouwelijkheid mijner notities. Ik zag en ik hoorde de wereld. Maar tusschen ons waren de dunne glazen wanden van mijn vensters. In de doos van mijn kamer werden beelden en geluiden anders. Zij hadden iets van hun directheid verloren. Ook toen ik weer buiten mocht, voelde ik, dat de gebeurtenissen mij anders aanspraken. Ik wist mijn wezen als een huis, waarvan de luiken nog ten deele gesloten waren.
Nu heeft het noodweer alle luiken weggeslagen.